ECLI:NL:GHARL:2025:3192

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
200.345.879
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over beëindiging van huurovereenkomsten voor standplaatsen op camping en nutsvoorzieningen

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen de Vereniging D.U.R.F. en Ursemmerhof B.V. over de beëindiging van huurovereenkomsten voor standplaatsen op een camping. Ursemmerhof heeft in september 2022 de huur van de standplaatsen opgezegd, wat door de huurders werd betwist. De huurders, verenigd in de vereniging Durf, hebben in een bodemprocedure gevorderd dat de huur niet rechtsgeldig is beëindigd. De kantonrechter heeft deze vordering op 10 oktober 2023 afgewezen, met de conclusie dat de huurovereenkomsten per 31 december 2023 eindigen. In hoger beroep hebben de huurders een kort geding aangespannen om voorzieningen te treffen, waaronder het behoud van nutsvoorzieningen en toegang tot het park. Het hof heeft op 27 mei 2025 uitspraak gedaan en de vorderingen van de huurders afgewezen. Het hof oordeelt dat er geen grond is om Ursemmerhof te bevelen de nutsvoorzieningen in stand te houden of de huurders toegang te verlenen, aangezien de huurovereenkomsten zijn geëindigd. De vorderingen zijn afgewezen en de huurders zijn in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.345.879/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 11205001
arrest in kort geding van 27 mei 2025
in de zaak van

1.Vereniging D.U.R.F. (De Ursemmerhof Recreanten Familie),

die is gevestigd in Dordrecht,
2. [appellante2],
die woont in [woonplaats1] ,
3. [appellant3],
die verblijft in [woonplaats2] ,
4. [appellant4],
die verblijft in [woonplaats2] ,
5. [appellante5],
die woont in [woonplaats3] ,
6. [appellant6],
die verblijft in [woonplaats2] ,
7. [appellant7],
die woont in [woonplaats4] ,
8. [appellant8],
die verblijft in [woonplaats2] ,
die hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de kantonrechter optraden als eisers,
hierna samen:
Durf c.s.,
advocaat: mr. D.F. Briedé te Almelo,
tegen
Ursemmerhof B.V.,
die is gevestigd in Makkum,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna:
Ursemmerhof,
advocaat: mr. I. Roseboom te Heemstede.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Op 8 april 2025 heeft het hof een tussenarrest gewezen in dit kort geding, waarin de vordering van Durf c.s. tot het treffen van een spoedvoorziening is afgewezen. Vervolgens is de datum bepaald voor dit eindarrest in het kort geding.

2.De kern van de zaak

2.1.
Ursemmerhof exploiteerde in Ursem camping en chaletpark ‘Ursemmerhof’. Op het recreatiepark bevinden zich onder meer vaste standplaatsen voor een stacaravan of chalet. De standplaatsen werden door Ursemmerhof verhuurd. In september 2022 heeft Ursemmerhof de huur van de standplaatsen opgezegd. De huurders hebben zich tegen die opzegging verzet, waarbij zij zich hebben verenigd in de vereniging Durf. Deze vereniging en zeven individuele huurders (‘Durf c.s.’) hebben in een bodemprocedure gevorderd dat vastgesteld wordt dat de huur niet rechtsgeldig beëindigd is. De kantonrechter heeft die vordering op 10 oktober 2023 afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomsten per 31 december 2023 eindigden en dat de standplaatsen uiterlijk 1 september 2024 ontruimd moesten worden. [1] Durf c.s. hebben tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.
2.2.
Op 23 juli 2024 hebben Durf c.s. Ursemmerhof gedagvaard in dit kort geding. Durf c.s. vorderden, kort gezegd, een bevel om de nutsvoorzieningen op het park (water, gas en elektra) na 1 september 2024 in stand te houden en een verbod om de huurders de toegang tot het recreatiepark te beletten. Durf c.s. hebben daarbij onder meer aangevoerd dat afsluiting van de nutsvoorzieningen zou leiden tot een onomkeerbare situatie, dit terwijl nog niet in hoger beroep over de bodemzaak was beslist. De kantonrechter heeft deze vorderingen van Durf c.s. in dit kort geding op 21 augustus 2024 afgewezen. [2]
2.3.
In hoger beroep vorderen Durf c.s., kort gezegd, Ursemmerhof te bevelen om de huurders vrije toegang tot het park te blijven verschaffen en om de nutsvoorzieningen weer beschikbaar te stellen. Ursemmerhof heeft zich tegen toewijzing van de vordering verzet.
2.4.
Het hof zal de vordering van Durf c.s. afwijzen. In de bodemzaak – waarin het hof gelijktijdig uitspraak doet – wordt vastgesteld dat de huurovereenkomsten per 31 december 2023 geëindigd zijn. Er is geen grond om Ursemmerhof te bevelen om de huurders volledige en vrije toegang te blijven verschaffen of om de nutsvoorzieningen van het park te herstellen. Het hof zal dit oordeel hierna toelichten.

3.Het geschil

3.1.
Het hof gaat uit van de feiten zoals die vermeld zijn in het tussenarrest in dit kort geding van 8 april 2025. [3] Verder wijst het hof op het eindarrest dat het hof gelijktijdig met dit arrest wijst in het hoger beroep van de bodemprocedure tussen partijen (zaaknummer 200.337.246/01).
3.2.
De vordering van Durf c.s. in dit kort geding luidt na de eiswijziging die plaatsvond op de zitting van 26 maart 2025– samengevat – als volgt:
  • primair– voor het geval wordt geoordeeld dat de huurovereenkomsten voortduren – Ursemmerhof te veroordelen Durf c.s. direct de vrije en onbelemmerde toegang tot de camping te blijven verschaffen en Ursemmerhof te gebieden om binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen arrest de nutsvoorzieningen (gas, water en licht) weer aan te sluiten, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • subsidiair– voor het geval wordt geoordeeld dat de huurovereenkomsten eindigen, met toewijzing aan de huurder(s) van schadevergoeding op te maken bij staat – Ursemmerhof te veroordelen Durf c.s. direct de vrije en onbelemmerde toegang tot de camping te blijven verschaffen en Ursemmerhof te gebieden om binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen arrest de nutsvoorzieningen (gas, water en licht) weer aan te sluiten, op straffe van verbeurte van een dwangsom, dit voor de duur van de schadestaatprocedure.
3.3.
Ursemmerhof stelt zich op het standpunt dat de vordering moet worden afgewezen.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Het hof stelt vast dat Durf c.s. ook in dit hoger beroep spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorzieningen. Durf c.s. wijzen erop dat Ursemmerhof, door de huurders de toegang tot het park te beletten en door de nutsvoorzieningen niet te herstellen, feitelijk zou dwingen het park te verlaten en te ontruimen. Er zou zo een onomkeerbare situatie ontstaan. Durf c.s. stellen zich op het standpunt dat Ursemmerhof geen recht heeft op ontruiming en hun vordering strekt er ook toe om het gedwongen vertrek van het park te voorkomen. Naar het oordeel van het hof is het spoedeisend belang daarmee voldoende gebleken.
Afstemming op het oordeel in de bodemzaak
4.2.
De rechter die in kort geding moet beslissen op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter een beslissing in de hoofdzaak heeft gegeven, moet zijn oordeel in beginsel afstemmen op het oordeel van de bodemrechter. Dit is de zogeheten ‘afstemmingsregel’. [4] In dit geval heeft het hof het hoger beroep in dit kort geding en het hoger beroep in de bodemzaak op de zitting van 26 maart 2025 gezamenlijk behandeld. Het hof doet in de beide zaken ook gelijktijdig uitspraak. Dit betekent dat het hof het oordeel in dit kort geding in beginsel moet afstemmen op het oordeel in de bodemzaak. Er is hier geen grond om van dat uitgangspunt af te wijken.
De primaire vordering
4.3.
De primaire vordering van Durf c.s. is, zo begrijpt het hof, ingesteld voor het geval dat in de bodemzaak geoordeeld wordt dat de huurovereenkomsten tussen Ursemmerhof en de huurders voortduren. Die situatie is niet aan de orde. In de bodemzaak wordt geoordeeld dat de huurovereenkomsten per 31 december 2023 geëindigd zijn. Van die vaststelling wordt ook in dit kort geding uitgegaan. Dat betekent dat de primaire vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt.
De subsidiaire vordering
4.4.
De subsidiaire vordering is, zo begrijpt het hof, ingesteld voor het geval dat in de bodemzaak geoordeeld wordt dat de huurovereenkomsten geëindigd zijn en dat in die zaak de schadevordering van een of meer huurders wordt toegewezen (met verwijzing naar de schadestaatprocedure). Dat is de situatie die hier aan de orde is. In de bodemzaak wordt vastgesteld dat de huurovereenkomsten geëindigd zijn. Verder wordt in die zaak geoordeeld dat Ursemmerhof onrechtmatig heeft gehandeld tegen de huurders die op of na 1 januari 2021 een standplaats zijn gaan huren. Ursemmerhof wordt veroordeeld om de schade aan die huurders te vergoeden, waarbij bepaald wordt dat de schade moet worden vastgesteld in een schadestaatprocedure. De voorwaarde waaronder de subsidiaire vordering is ingesteld, is dus vervuld.
4.5.
Durf c.s. willen met deze vordering kennelijk bereiken dat de schadevergoeding waar de huurders recht op hebben, ook daadwerkelijk wordt uitbetaald. Volgens Durf c.s. moet voorkomen worden dat de huurders gedwongen worden hun standplaats te ontruimen terwijl de schadevergoeding waar zij recht op hebben, onbetaald blijft. Als de huurders (feitelijk) gedwongen worden hun standplaats te ontruimen vóórdat de schadevergoeding is uitgekeerd, ontbreekt een effectieve rechtsbescherming voor de huurders, aldus Durf c.s.
4.6.
Het hof is van oordeel dat de vordering niet toewijsbaar is. In de bodemzaak wordt, zoals vermeld, vastgesteld dat de huurovereenkomsten per 31 december 2023 geëindigd zijn. Er is gelet daarop geen grond om Ursemmerhof te bevelen de vrije toegang tot het park te blijven verschaffen of de nutsvoorzieningen te herstellen. Dat toewijzing van de vordering nodig is voor een effectieve rechtsbescherming van de huurders, valt niet in te zien. In de bodemzaak wordt de vordering van Ursemmerhof tot ontruiming van de standplaatsen, afgewezen voor zover die gericht is tegen de huurders die niet zelfstandig partij zijn in de procedure. Tegen de huurders die wél zelfstandig partij zijn en die recht hebben op schadevergoeding, wordt de ontruiming slechts toegewezen voor het geval dat de schadevergoeding daadwerkelijk is uitbetaald. Het hof heeft daarbij opgemerkt dat Ursemmerhof in redelijkheid niet van een huurder kan verlangen dat hij de standplaats ontruimt vóórdat de schadevergoeding waar die huurder recht op heeft, aan hem is uitbetaald. Ursemmerhof heeft, zolang zij de schade niet vergoed heeft, tegenover die huurders dus geen recht op ontruiming van de standplaats, ook niet op grond van de huurovereenkomst en de daartoe behorende voorwaarden. Dat toewijzing van de subsidiaire vordering in dit kort geding, nodig en gerechtvaardigd is vanwege het belang van effectieve rechtsbescherming, valt reeds om die reden niet in te zien.
4.7.
Het hof stelt vast dat Durf c.s. hun subsidiaire vordering voor het overige niet hebben toegelicht of onderbouwd. Daarbij tekent het hof aan dat de vordering niet samenvalt – ook niet deels – met de vorderingen die Durf c.s. eerder in dit kort geding hadden ingesteld. Met die eerdere vorderingen vroegen Durf c.s. immers enkel om voorzieningen te treffen voor de periode totdat het hoger beroep in de bodemprocedure zou zijn afgerond. De genoemde subsidiaire vordering ziet uitsluitend op de situatie ná het afronden van het hoger beroep in de bodemzaak. Indien Durf c.s. bedoeld hebben om de argumenten en grieven die zij in het kader van hun eerdere vorderingen naar voren hebben gebracht, ook ten grondslag te leggen aan de huidige (subsidiaire) vordering, dan hadden zij dat ook op voldoende duidelijke wijze aan het hof en aan de wederpartij kenbaar moeten maken. Durf c.s. hebben dat niet gedaan. Het hof ziet dan ook geen grond of aanleiding om over te gaan tot beoordeling van die eerdere argumenten en grieven.
4.8.
In het tussenarrest in dit kort geding heeft het hof vastgesteld dat Ursemmerhof na de zitting van 26 maart 2025 ervoor gezorgd heeft dat twee gezinnen die op het park verbleven, alsnog de beschikking kregen over een tijdelijke noodvoorziening voor stroom. Daarbij heeft het hof vermeld dat over de kosten van die noodvoorziening op een later moment beslist kon worden en dat er geen reden was daarover in het kader van een spoedmaatregel een oordeel te geven. Het hof merkt op dat een beslissing over die kosten in dit kort geding verder niet aan de orde is, dit omdat een daarop gerichte vordering ontbreekt. Mochten partijen op dat punt niet tot overeenstemming kunnen komen, dan kunnen zij die kwestie zo nodig alsnog, in een andere procedure, voorleggen aan de rechter.
Slotsom en kosten
4.9.
Slotsom is dat de vorderingen van Durf c.s. in dit beroep zullen worden afgewezen.
4.10.
Omdat Durf c.s. in het ongelijk worden gesteld, zal het hof Durf c.s. veroordelen in de kosten van de procedure. Daarbij merkt het hof op dat niet gebleken is dat partijen in het kader van de door Durf c.s. gevorderde spoedmaatregel – welke vordering in het tussenarrest van 8 april 2025 is afgewezen – aanvullende kosten hebben gemaakt. Onder de kosten die Durf c.s. dienen te voldoen, vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [5]
4.11.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een partij de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 21 augustus 2024;
5.2.
veroordeelt Durf c.s. tot betaling van de volgende proceskosten van Ursemmerhof:
  • € 798,- aan griffierecht;
  • € 2.428,- aan salaris van de advocaat (2 procespunten x appeltarief II);
en bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag; als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
5.3.
verklaart de veroordeling onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A.J. Smelt, J.E. Wichers en C.W. Inden, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2025.

Voetnoten

1.Rb Noord-Nederland (ktr), locatie Leeuwarden 10 oktober 2023, ECLI:NL:RNN:2023:4084.
2.Rb Noord-Nederland (ktr), locatie Leeuwarden 21 augustus 2024, ECLI:NL:RNN:2024:3227.
3.Hof Arnhem-Leeuwarden 8 april 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:2123.
4.Zie voor deze regel onder meer HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:806.
5.Zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.