ECLI:NL:GHARL:2025:3383

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
200.341.189
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsingsincident ex artikel 351 Rv in hoger beroep betreffende de nakoming van overeenkomsten voor woningbouw

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een eindvonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, waarin werd geoordeeld dat de Overeenkomsten die in 1996 zijn gesloten tussen [appellante], [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] en Seyst Vastgoed nog steeds rechtsgeldig zijn en moeten worden nagekomen. [appellante] heeft een incidentele vordering ingesteld om de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis te schorsen totdat in hoger beroep is beslist. Het hof heeft deze vordering afgewezen, omdat er geen sprake was van een kennelijke misslag in het vonnis van de rechtbank en er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die een schorsing rechtvaardigen. Het hof heeft de belangen van Seyst Vastgoed zwaarder laten wegen dan die van [appellante]. De rechtbank had eerder dwangsommen opgelegd aan [appellante] en [geïntimeerde3] voor het niet nakomen van de Overeenkomsten. Het hof heeft geoordeeld dat de belangenafweging niet tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad kan leiden en dat de vordering van [appellante] om Seyst Vastgoed te verbieden executiemaatregelen te treffen ongegrond is. De proceskosten van het incident zijn voor rekening van [appellante].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.341.189
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 408863
arrest in het incident van 3 juni 2025
in de zaak van
[appellante] ( [appellante] )
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. D. de Waal
en

1.Seyst Vastgoed B.V. (Seyst Vastgoed)

die is gevestigd in Deventer
advocaat: mr. J. Keekstra

2. [geïntimeerde2] ( [geïntimeerde2] )

die woont in [woonplaats2]
advocaat: mr. M.M.H. Ceelen

3. [geïntimeerde3] ( [geïntimeerde3] )

die woont in [woonplaats3] (Zwitserland)
advocaat: mr. F.C. Schirmeister

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen het eindvonnis dat de rechtbank in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, (hierna: de rechtbank) op 10 januari 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van [appellante] ;
  • de drie herstelexploten;
  • de memorie van grieven in het (principaal) hoger beroep van [appellante] , tevens wijziging van eis;
  • de memorie van antwoord van Seyst Vastgoed in het hoger beroep van [appellante] ;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde2] in het hoger beroep van [appellante] ;
  • de memorie van antwoord in het hoger beroep van [appellante] , tevens memorie van grieven in het (incidenteel) hoger beroep van [geïntimeerde3] ;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde2] in het hoger beroep van [geïntimeerde3] ;
  • de memorie van antwoord van Seyst Vastgoed in het hoger beroep van [geïntimeerde3] ;
  • de memorie van antwoord van [appellante] in het hoger beroep van [geïntimeerde3] ;
  • de memorie in het incident van [appellante] op grond van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv);
  • de memorie van antwoord in het incident van Seyst Vastgoed;
  • de antwoordconclusie in het incident van [geïntimeerde2] .
1.2.
[geïntimeerde3] heeft in het incident geen verweer gevoerd.

2.De kern van de zaak

[appellante] wil dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis door het hof wordt geschorst totdat in hoger beroep is beslist. Het hof ziet daartoe geen aanleiding en wijst die vordering af. [appellante] wordt in de proceskosten van dit incident veroordeeld. Nadat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden zal het hof inhoudelijk over de zaak oordelen.

3.Het geschil tussen partijen

3.1.
[appellante] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] zijn gezamenlijk eigenaar van verschillende percelen (met agrarische bestemming) in [plaats1] . [geïntimeerde3] is daarvan voor de onverdeelde helft eigenaar, [geïntimeerde2] en [appellante] (twee nichten van [geïntimeerde3] ) ieder voor één-vierde onverdeeld deel. [appellante] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] hebben medio 1996 afspraken gemaakt met (de rechtsvoorganger van) Seyst Vastgoed over de mogelijke ontwikkeling en verkoop van de percelen aan (de rechtsvoorganger van) Seyst Vastgoed ten behoeve van woningbouw (hierna: de Overeenkomsten). Daarvoor was een bestemmingsplanwijziging nodig. In de loop van de jaren hebben partijen in meer of mindere mate gepoogd om uitvoering te geven aan de Overeenkomsten. De gemeenteraad heeft op 21 juni 2021 de Plakse Weide en de Ploen-Noord (het gebied waar ook de percelen liggen die in eigendom toebehoren aan [appellante] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] ) aangewezen als uitbreidingslocatie voor woningbouw. Seyst Vastgoed wil dat de eerder (in 1996) gesloten Overeenkomsten worden nagekomen, maar [appellante] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] werkten daar toen (nog) niet aan mee.
3.2.
Seyst Vastgoed heeft het geschil aan de rechtbank voorgelegd. Seyst Vastgoed heeft – onder andere – gevorderd dat de Overeenkomsten worden nagekomen (op straffe van verbeurte van een dwangsom). [appellante] heeft als tegenvordering – onder andere – gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat de tussen partijen gesloten Overeenkomsten zijn beëindigd door ontbinding of opzegging, althans dat Seyst Vastgoed daar geen recht meer aan kan ontlenen. [geïntimeerde3] heeft diverse tegenvorderingen ingesteld die voor de beoordeling van dit incident niet relevant zijn.
3.3.
De rechtbank heeft in het eindvonnis – onder andere – beslist dat de Overeenkomsten die in 1996 tussen partijen zijn gesloten, nog steeds rechtsgeldig zijn en moeten worden nagekomen. De rechtbank heeft dwangsommen verbonden aan verschillende veroordelingen gericht op die nakoming (waaronder aan het tezamen benoemen van een arbiter en aan het verlenen van medewerking aan de levering van de percelen aan Seyst Vastgoed). De rechtbank heeft de tegenvorderingen van [geïntimeerde3] en van [appellante] afgewezen.
3.4.
[appellante] en [geïntimeerde3] zijn beiden in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis. [appellante] heeft, nadat partijen alle memories hadden ingediend en voordat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, een incidentele vordering ingesteld op grond van artikel 351 Rv. Zij vordert dat de uitvoerbaarheid van het eindvonnis wordt geschorst totdat op het hoger beroep is beslist. Daarnaast vordert zij dat het hof Seyst Vastgoed zal verbieden (verdere) executiemaatregelen te treffen ten opzichte van [appellante] tot het moment dat er een uitspraak is gedaan die in kracht van gewijsde is gegaan.
3.5.
Het hof zal beslissen dat de uitvoerbaarheid van het bestreden vonnis niet wordt geschorst. Evenmin wordt het Seyst Vastgoed verboden om (verdere) executiemaatregelen te treffen, omdat het hof niet bevoegd is over die vordering te oordelen. Het hof zal voorbijgaan aan de ontvankelijkheidsverweren van Seyst Vastgoed (en waarop [appellante] nog niet heeft kunnen reageren), omdat het hof aanleiding ziet de vorderingen op inhoudelijke gronden af te wijzen. Het hof legt deze beslissing hierna uit.

4.De toelichting op de beslissing van het hof

4.1.
De rechtbank heeft de hierna geciteerde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard:
“(…)
5.3.
indien en voor zover partijen er niet in slagen om in gezamenlijk overleg één arbiter te benoemen: veroordeelt de Deelgenoten [1] om binnen 14 dagen nadat Seyst Vastgoed bij aangetekend schrijven aan de Deelgenoten heeft medegedeeld dat de opdracht aan het NAI kan worden gegeven, in lijn met artikel 6 van de Nadere Overeenkomst gezamenlijk één arbiter te benoemen, die tezamen met de door Seyst Vastgoed benoemde arbiter een derde arbiter benoemt, op straffe van een dwangsom van € 50.000,00 bij overtreding, te vermeerderen met een dwangsom van € 30.000,00 per dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 4.000.000,00,
5.4.
veroordeelt [geïntimeerde3] [hof: [geïntimeerde3] ] en [appellante] tot nakoming van de (overige) verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst en de Nadere Overeenkomst, waaronder het verlenen van medewerking aan de levering van de gronden aan Seyst Vastgoed , dit laatste op straffe van een dwangsom van € 50.000,00, te vermeerderen met een dwangsom van € 30.000,00 per dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 4.000.000,00, waarbij geldt dat de dwangsom gaat lopen vanaf de dag volgend op de dag waarop de Deelgenoten zijn uitgenodigd om voor de door Seyst Vastgoed aangewezen notaris te verschijnen en tevens geldt dat de dwangsom wordt verbeurd door de Deelgenoot die de overtreding begaat,
5.5.
verbiedt [geïntimeerde3] [hof: [geïntimeerde3] ] en [appellante] (een onverdeeld aandeel in) de Gronden te leveren aan een derde, op straffe van een dwangsom van € 4.000.000,00 per overtreding, waarbij geldt dat de dwangsom wordt verbeurd aan de Deelgenoot die de overtreding begaat,
5.6.
veroordeelt [geïntimeerde3] [hof: [geïntimeerde3] ] en [appellante] hoofdelijk in de beslag- en proceskosten, aan de zijde van Seyst Vastgoed tot dit vonnis vastgesteld op € 11.780,49, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na dit vonnis tot aan de dag van de voldoening,
(…)
5.8.
veroordeelt [geïntimeerde3] [hof: [geïntimeerde3] ] en [appellante] in de proceskosten, aan de zijde van Seyst Vastgoed tot dit vonnis vastgesteld op € 598,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na dit vonnis tot aan de dag van de voldoening,
5.9.
veroordeelt [geïntimeerde3] [hof: [geïntimeerde3] ] en [appellante] de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 271,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [geïntimeerde3] [hof: [geïntimeerde3] ] en [appellante] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
(…)”
Juridisch kader
4.2.
Het hof kan de uitvoerbaarheid van het vonnis schorsen als het belang van de veroordeelde partij om de situatie te houden zoals die was voordat de uitspraak werd gedaan, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de uitspraak meteen te kunnen uitvoeren. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de rechtbank en kijkt voor zijn beslissing niet naar de kans van slagen van het hoger beroep. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een duidelijke fout of vergissing (een ‘kennelijke misslag’) berust, kan het hof de uitvoerbaarheid schorsen. Ook kan het hof de uitvoerbaarheid schorsen als zich na de bestreden uitspraak nieuwe feiten hebben voorgedaan waarmee in de bestreden uitspraak geen rekening kon worden gehouden. Die feiten moeten wel kunnen rechtvaardigen dat van de bestreden uitspraak wordt afgeweken. [2]
Er is geen sprake van een kennelijke misslag
4.3.
[appellante] stelt dat het bestreden vonnis op een kennelijke misslag berust, omdat de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste juridische maatstaf en het oordeel is gebaseerd op onjuiste feiten en omstandigheden. [appellante] heeft ter onderbouwing van haar stelling in haar memorie in het incident alleen verwezen naar datgene dat zij in randnummers 5.18 (en volgende) in haar memorie van grieven heeft aangevoerd. Het hof begrijpt daaruit dat [appellante] zich op het standpunt stelt dat de rechtbank niet alleen ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van rechtsverwerking, maar ook dat de rechtbank daarbij niet de juiste toets heeft aangelegd en bovendien bij de beoordeling daarvan een aantal belangrijke feiten en omstandigheden heeft miskend. [appellante] heeft haar stellingen in haar memorie in het incident niet verder onderbouwd.
4.4.
Naar het oordeel van het hof is geen sprake van een kennelijke misslag. Van een kennelijke juridische of feitelijke misslag is pas sprake wanneer het evident is dat de bestreden vonnis op een onjuistheid berust. Het moet gaan om een zodanig duidelijke fout of vergissing in het recht of de feiten, dat daarover geen redelijke twijfel kan bestaan. Dat is iets anders dan dat ook een andere beslissing mogelijk was geweest of sprake is van een motiveringsgebrek. [appellante] heeft niet uitgelegd waarom de rechtbank evident een fout heeft gemaakt. De stelling dat sprake is van rechtsverwerking, en waarom dat zo is, is uitvoerig bij de rechtbank naar voren gebracht en maakte onderdeel uit van de inhoudelijke juridische discussie tussen partijen. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis daar gemotiveerd over beslist. Gelet op het hiervoor genoemde beoordelingskader, bestaat in dit schorsingsincident geen ruimte om de motivering van de rechtbank inhoudelijk te beoordelen en evenmin om vooruit te lopen op het inhoudelijke oordeel van het hof over deze argumenten. Dat zal het hof in het kader van de beoordeling van de hoofdzaak doen.
Er zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die een schorsing rechtvaardigen
4.5.
[appellante] heeft aangevoerd dat zij in hoger beroep diverse nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die in eerste aanleg niet door de rechtbank zijn meegenomen in de beoordeling. [appellante] heeft in haar incidentele vordering niet uitgelegd, onder verwijzing naar de randnummers van de memorie van grieven, welke feiten dit zijn, en heeft evenmin toegelicht dat het gaat om feiten die zich pas ná het bestreden vonnis hebben voorgedaan. Het is niet aan het hof, rechtdoende in dit schorsingsincident, om zelf in de processtukken op zoek te gaan naar de nieuwe feiten en omstandigheden. Dat geldt ook voor Seyts Vastgoed, [geïntimeerde3] en [geïntimeerde2] die immers uit de incidentele vordering moeten kunnen begrijpen om welke nieuwe feiten het gaat zodat zij zich daar deugdelijk tegen kunnen verweren. Het door [appellante] aangevoerde kan daarom niet leiden tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis.
De belangen van [appellante] rechtvaardigen geen schorsing
4.6.
De rechtbank heeft niet gemotiveerd waarom zij het bestreden vonnis gedeeltelijk uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. Dat maakt dat er plaats is voor een afweging van de belangen van partijen.
4.7.
Het belang van Seyst Vastgoed bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis bestaat erin dat Seyst Vastgoed – zo stelt zij – aan de gemeente Duiven moet kunnen laten zien dat zij onvoorwaardelijk over de percelen kan beschikken. Uit de brief die Seyst Vastgoed als productie 19 in de hoofdzaak heeft overgelegd, en waarnaar zij verwijst in randnummer 28 van haar memorie van antwoord in het incident, blijkt dat de gemeente waarde hecht aan de inhoud van het bestreden vonnis en dat de gemeenteraad naar aanleiding daarvan het college heeft opgedragen om de werkzaamheden voor het opstellen van een gebiedsvisie (met betrekking tot de mogelijkheid tot het realiseren van woningbouw) op te starten. Dat [appellante] aanvoert dat Seyst Vastgoed geen belang heeft bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis, juist omdat er volgens haar nog geen (onherroepelijk) omgevingsplan is en er dus ook niet op korte termijn kan worden gestart met het bouwrijp maken van de percelen, is dus onterecht. Het is eveneens onterecht dat [appellante] stelt dat Seyst Vastgoed al beschikt over voldoende zekerheid vanwege het conservatoir (leverings)beslag dat zij reeds op de percelen heeft gelegd. Het bestreden vonnis stelt Seyst Vastgoed namelijk in staat de medewerking van [appellante] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] aan de nakoming van de Overeenkomsten af te dwingen, terwijl het conservatoir (leverings)beslag die mogelijkheid niet geeft.
4.8.
Tegenover dit belang van Seyst Vastgoed staat het belang van [appellante] . [appellante] heeft aangevoerd dat zij meent dat haar belangen zwaarder wegen dan de belangen van Seyst Vastgoed. Zij heeft gesteld dat zij ernstig wordt benadeeld als het bestreden vonnis uitvoerbaar bij voorraad blijft en zij door het hof in de hoofdzaak in het gelijk wordt gesteld, omdat uitvoering van de veroordeling zal leiden tot onomkeerbare gevolgen. Volgens [appellante] ligt namelijk voor de hand dat Seyst Vastgoed de percelen gelijk zal (door)verkopen en/of leveren aan [naam1] , een projectontwikkelaar betrokken bij de voorziene woningbouw op onder andere de percelen waar het hier om gaat, of aan de gemeente als zij de percelen verkrijgt van [appellante] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] . Als in hoger beroep wordt geoordeeld dat die verkrijging moet worden teruggedraaid, is teruglevering van de percelen in dat geval niet meer aan de orde. Het hof overweegt het volgende. Voor zover de uitvoerbaarverklaring bij voorraad tot die onomkeerbare situatie zou leiden, is dat een uitvloeisel van het beginsel dat Seyst Vastgoed in beginsel bevoegd is het vonnis te executeren. Dat de percelen mogelijk worden verkocht is op zichzelf onvoldoende voor toewijzing van de gevorderde schorsing omdat door het hof geen inschatting mag worden gemaakt van de proceskansen van [appellante] in dit hoger beroep, zoals hiervoor onder 4.1. is vooropgesteld. Tegenover de onomkeerbaarheid van een eventuele (door)verkoop staat het gegeven dat Seyst Vastgoed in beginsel schadeplichtig wordt als zij een vonnis ten uitvoer doet leggen, dat later wordt vernietigd.
4.9.
Het hof stelt vast dat alle andere argumenten die [appellante] heeft aangevoerd te maken hebben met de door de rechtbank opgelegde dwangsommen. De argumenten van [appellante] komen er op neer dat de dwangsommen zorgen voor een onevenwichtige situatie, omdat [appellante] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] alle drie moeten meewerken aan de veroordeling, terwijl de dwangsommen die verbeuren niet voor ieder van hen gelijk zijn. Daarnaast kan het niet-meewerken van [geïntimeerde2] aan de veroordeling er volgens [appellante] toe leiden dat [appellante] dwangsommen verbeurt (en [geïntimeerde2] niet), terwijl zij geen invloed heeft op het handelen (of nalaten) van [geïntimeerde2] . Bovendien is de hoogte van de dwangsommen volgens [appellante] disproportioneel en bestaat er onduidelijkheid over of de dwangsommen onder rov. 5.3 van het bestreden vonnis al dan niet hoofdelijk zijn opgelegd. Voorts heeft Seyst Vastgoed er volgens [appellante] belang bij dat de hoogte van de dwangsommen oplopen, omdat de hoogte van de dwangsommen hoger is dan de prijs die Seyst Vastgoed bereid is voor de percelen te betalen. Tenslotte bestaat volgens [appellante] geen enkele aanleiding om te vermoeden dat zij niet zou meewerken aan de veroordeling uit het bestreden vonnis, omdat zij per brief van 19 april 2024 heeft laten weten mee te zullen werken, zodat de dwangsommen geen enkel doel dienen.
4.10.
Het door [appellante] aangevoerde met betrekking tot de dwangsommen valt buiten het bereik van het door haar ingestelde schorsingsincident waaraan het hof zijn bevoegdheid ontleent. In het geval het [appellante] (tijdelijke) onmogelijk is gehoor te geven aan het vonnis, of in het geval van executiegeschillen kan zij gebruik maken van de daarvoor door artikel 611d Rv dan wel artikel 438 Rv gegeven mogelijkheden.
4.11.
Op grond van het voorgaande heeft [appellante] niet aangetoond dat haar belangen bij schorsing van de werking van het bestreden vonnis zwaarder wegen dan die van Seyst Vastgoed bij handhaving daarvan, zodat de belangenafweging niet tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis kan leiden.
Geen verbod tot treffen van (verdere) executiemaatregelen
4.12.
[appellante] heeft gevorderd dat het hof Seyst Vastgoed zal verbieden (verdere) executiemaatregelen te treffen ten opzichte van [appellante] tot het moment dat er een uitspraak ten gronde is gewezen die in kracht van gewijsde is gegaan. [appellante] heeft deze vordering op geen enkele manier onderbouwd, anders dan met voorgaande argumenten die het hof ongegrond heeft bevonden. Bovendien behoren executiegeschillen tot de competentie van de rechtbank, zodat het hof niet over deze vordering kan oordelen.
De conclusie
4.13.
Het hof wijst de incidentele vordering af. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de kosten van het incident veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [3] De proceskosten van Seyst Vastgoed zullen worden vastgesteld op € 1.214,- aan salaris van de advocaat van Seyst Vastgoed (1 procespunt x het tarief II). De proceskosten van [geïntimeerde2] zullen worden vastgesteld op nihil, omdat de incidentele vordering van [appellante] alleen tegen Seyst Vastgoed was gericht.
4.14.
De hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

5.De beslissing

Het hof:
in het incident
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [appellante] tot betaling van de proceskosten van het incident van Seyst Vastgoed ter hoogte van € 1.214,- aan salaris van de advocaat van Seyst Vastgoed
(1 procespunt x het tarief II);
5.3.
veroordeelt [appellante] tot betaling van de proceskosten van het incident van [geïntimeerde2] , die door het hof zijn vastgesteld op nihil;
in de hoofdzaak in hoger beroep
5.4.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Schoemaker, A.J.J. van Rijen en M. Wallart, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2025.

Voetnoten

1.[geïntimeerde3] , [appellante] en [geïntimeerde2] .
2.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.