ECLI:NL:GHARL:2025:4225

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
200.342.175
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van pachtovereenkomst en schadevergoeding bij eigenmachtig ontruimen van perceel

In deze zaak gaat het om de ontbinding van een pachtovereenkomst tussen twee broers, [pachter] en [verpachter]. De pachtkamer had eerder de pachtovereenkomst ontbonden omdat er geen sprake was van bedrijfsmatige landbouw. [verpachter] had op eigen initiatief het perceel van [pachter] ontruimd, wat leidde tot een geschil over schadevergoeding. Het hof bevestigt de ontbinding van de pachtovereenkomst en oordeelt dat [verpachter] € 10.000 schadevergoeding aan [pachter] moet betalen, maar dat dit bedrag verrekend wordt met € 1.300 aan pacht die [pachter] nog verschuldigd is. Het hof oordeelt dat [pachter] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij bedrijfsmatig landbouw bedrijft. De schadevergoeding wordt vastgesteld op basis van de waarde van de buxusbollen en -struiken die door [verpachter] zijn vernietigd. Het hof concludeert dat de schade op € 10.000 moet worden vastgesteld, gezien de onduidelijkheid over de staat van de planten en de eerdere financiële resultaten van [pachter].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.342.175
zaaknummers rechtbank Zeeland-West-Brabant 9817971 en 10340243
arrest van de pachtkamer van 8 juli 2025
in de zaak van
[naam pachter]
die woont in [woonplaats 1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser in de zaak 9817971 en als gedaagde in conventie en eiser in reconventie in de zaak 10340243
hierna: [pachter]
advocaat: mr. J.C.M. Jochemsen-Vernooij
tegen
[naam verpachter]
die woont in [woonplaats 2]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
die bij de rechtbank optrad als gedaagde partij in de zaak 9817971 en als eiser in conventie en verweerder in reconventie in zaak 10340243
hierna: [verpachter]
advocaat: mr. M.A.J. Brouwers

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 4 maart 2025 heeft op 5 juni 2025 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[pachter] en [verpachter] zijn broers. De ouders van [pachter] en [verpachter] hebben aan [verpachter] , [pachter] , hun broer [naam broer] en zus [naam zus] percelen landbouwgrond verkocht en geleverd. [verpachter] heeft het perceel met de kadastrale aanduiding [kadastrale gegevens] van 1.10.80 ha (hierna: het perceel) gekocht. Dat perceel was in gebruik bij [pachter] . [verpachter] heeft hem gevraagd het perceel te ontruimen, maar [pachter] heeft daarmee niet ingestemd. [verpachter] heeft vervolgens op 27 januari 2022 de buxusplanten van [pachter] op het perceel met een klepelmaaier laten verwijderen en het perceel zelf in gebruik genomen. In geschil is of een door de pachtkamer Middelburg (verder: de pachtkamer) bij deelvonnis vastgelegde pachtovereenkomst tussen [pachter] als pachter en [verpachter] als verpachter door de pachtkamer bij eindvonnis terecht weer is ontbonden, welke schadevergoeding [verpachter] aan [pachter] moet betalen voor het verwijderen van de buxusplanten van [pachter] en welke pachtpenningen [pachter] nog aan [verpachter] moet betalen. Het hof zal beslissen dat de pachtovereenkomst terecht is ontbonden, dat [verpachter] € 10.000 aan [pachter] moet betalen, maar dat daarmee € 1.300 pacht die [pachter] aan [verpachter] moet betalen verrekend wordt. Het hof legt hieronder uit hoe het tot die beslissing komt.
2.2.
Het betreft een hoger beroep van twee zaken die door de pachtkamer gevoegd zijn behandeld. In de zaak met nummer 9817971 heeft [pachter] bij de pachtkamer, na wijziging van eis, gevorderd (i) vastlegging van een reguliere pachtovereenkomst tussen [verpachter] als verpachter en [pachter] als pachter voor het perceel, (ii) een verklaring voor recht dat [verpachter] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van deze pachtovereenkomst door dit perceel vanaf 27 januari 2022 niet ter beschikking te stellen en (iii) veroordeling van [verpachter] om het perceel gedurende de looptijd van de pachtovereenkomst aan [pachter] ter beschikking te stellen op straffe van de verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [verpachter] in de proceskosten met wettelijke rente.
2.3.
In de zaak met nummer 10340243 heeft [verpachter] bij de kantonrechter gevorderd (i) een verklaring voor recht dat geen sprake is van een pachtovereenkomst, (ii) als er sprake is van een pachtovereenkomst, een verklaring voor recht dat deze door opzegging is geëindigd, dan wel deze pachtovereenkomst te ontbinden, (iii) als er wel sprake is van een pachtovereenkomst, de veroordeling van [pachter] om een bedrag van € 1.300 of 2.200 per jaar aan pacht te betalen, (iv) als de vordering van [pachter] tot vastlegging wordt toegewezen, vaststelling van de pachtprijs op € 2.200, (v) voor het geval sprake is van een huurovereenkomst, die niet zou zijn opgezegd, ontbinding van de huurovereenkomst en (vi) veroordeling van [pachter] tot schadevergoeding van € 10.944,39 bestaande uit de kosten om het perceel te klepelen en frezen en weer geschikt te maken voor bebouwing en misgelopen exploitatieopbrengsten vanaf 1 januari 2022 tot en met 1 januari 2024. De kantonrechter heeft deze zaak verwezen naar de pachtkamer.
2.4.
[pachter] heeft in de zaak met nummer 10340243 een tegenvordering ingesteld. Hij wil dat [verpachter] wordt veroordeeld hem een schadevergoeding van € 135.367,50 te betalen, met wettelijke rente vanaf 27 januari 2022.
2.5.
In haar deelvonnis van 8 maart 2023 heeft de pachtkamer in de zaak met nummer 9817971 een pachtovereenkomst vastgelegd tussen [pachter] als pachter en [verpachter] als verpachter met betrekking tot het perceel met als ingangsdatum 1 januari 2010 voor de wettelijke duur van zes jaren tegen een pachtprijs van € 1.300 met ingang van 1 januari 2019 en € 1.200 tot 1 januari 2019, te voldoen uiterlijk in de maand december van het lopende pachtjaar. De pachtkamer heeft vervolgens in haar eindvonnis van 24 februari 2024, dat beide zaken betreft, de pachtovereenkomst weer ontbonden met ingang van 25 februari 2024 en alle andere vorderingen van [pachter] en [verpachter] waarop nog niet beslist was afgewezen. [verpachter] is in de zaak met nummer 9817971 in de proceskosten veroordeeld. De proceskosten in de zaak met nummer 10340243 zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen proceskosten moet dragen.
2.6.
[pachter] komt, zo blijkt uit de memorie van grieven, in hoger beroep tegen het vonnis van 23 februari 2024, voor zover daarin de pachtovereenkomst is ontbonden en de vorderingen het perceel ter beschikking te stellen en zijn schade te vergoeden, zijn afgewezen. Hij wil dat alsnog de vorderingen van [verpachter] worden afgewezen en zijn vorderingen worden toegewezen, met veroordeling van [verpachter] in de proceskosten in beide instanties. Ook [verpachter] komt in hoger beroep: omdat de pachtovereenkomst door de grondkamer is goedgekeurd op 15 september 2023 wil [verpachter] dat [pachter] in hoger beroep alsnog wordt veroordeeld om hem € 2.600 aan pacht voor de jaren 2020 en 2021 te betalen, met wettelijke rente vanaf 14 dagen na arrest.

3.De toelichting op de beslissing van het hof

De pachtovereenkomst staat vast
3.1.
[verpachter] is niet in hoger beroep gekomen van het vonnis in de zaak 9817971 waarin in het dictum de pachtovereenkomst tussen [verpachter] en [pachter] is vastgelegd. Dat betekent dat tussen [verpachter] en [pachter] vaststaat dat er tot 25 februari 2024 sprake was van een pachtovereenkomst met de inhoud zoals vastgelegd door de pachtkamer. In hoger beroep is komen vast te staan dat deze pachtovereenkomst inmiddels op 15 september 2023 ongewijzigd is goedgekeurd door de Grondkamer Zuid.
Is er sprake van bedrijfsmatige landbouw?
3.2.
[pachter] stelt aan de orde dat de pachtovereenkomst ten onrechte door de pachtkamer is ontbonden, omdat er geen sprake zou zijn van bedrijfsmatige landbouw.
3.3.
Het hof stelt het volgende voorop. Een pachter wordt in ieder geval geacht in de nakoming van zijn verplichtingen te zijn tekortgeschoten, als hij het gepachte niet langer voor de uitoefening van de landbouw gebruikt (artikel 7:376 BW), waaronder op grond van artikel 7:312 BW moet worden verstaan: bedrijfsmatige landbouw. Een bedrijfsmatige exploitatie van het gepachte veronderstelt dat sprake is van een complex van economische activiteiten, gericht op winst door uitoefening van de landbouw. Voor de vraag of daarvan sprake is zijn de volgende gezichtspunten in het bijzonder van belang:
a. de omvang van het bedrijf en de onderlinge samenhang tussen de diverse bedrijfsactiviteiten;
b. de vraag of de voor toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen plaatsvinden;
c. het redelijkerwijs te verwachten ondernemingsrendement;
d. de vraag of de gebruiker een hoofdfunctie buiten de landbouw heeft;
een en ander in onderlinge samenhang te beschouwen en met inachtneming van de overige omstandigheden van het geval.
3.4.
Op de verpachter die ontbinding vordert, rust de stelplicht en, bij voldoende betwisting, de bewijslast van zijn stelling dat de pachter tekortschiet door geen bedrijfsmatig gebruik te maken van het gepachte. Dat neemt niet weg dat indien er aanleiding bestaat tot twijfel omtrent de vraag of de pachter het gepachte nog bedrijfsmatig exploiteert, de pachter gehouden kan zijn om ter motivering van zijn betwisting van de stellingen van de verpachter feitelijke gegevens te verstrekken, teneinde de verpachter aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen. Het is immers bij uitstek de pachter die inzicht heeft in en toegang tot gegevens met betrekking tot de bedrijfsvoering, waaronder boekhoudrapporten en gecombineerde opgaven.
3.5.
Het hof is van oordeel dat [pachter] onvoldoende gemotiveerd de stelling van [verpachter] heeft betwist dat er geen sprake is van bedrijfsmatige landbouw.
3.6.
[pachter] heeft naar aanleiding van een bevel van de pachtkamer jaarrekeningen voor zijn eenmanszaak overgelegd voor de jaren 2015, 2019 en 2020. Ook heeft hij voor verschillende jaren een selectie van facturen voor kosten en facturen van verkopen en deponeringsbewijzen van contante stortingen overgelegd. Uit de overgelegde stukken heeft de pachtkamer het volgende geconcludeerd over de winstgevendheid van de onderneming: tussen 2014 en 2020 is er elk jaar een negatief resultaat van tussen ongeveer € 75.000 en € 17.000. Het jaar 2019 lijkt een positief resultaat van ongeveer € 6.000 te tonen, maar betwist is dat in dit bedrag voldoende afschrijvingen zijn opgenomen. De totale omzet varieert van ongeveer € 25.000 tot € 50.000. De omzet met lage btw, die het meest lijkt aan te sluiten bij de verkoop van buxus, is volgens de onweersproken stelling van [verpachter] , voor zover bekend, lager dan € 10.000 behalve in 2018 toen deze omzet ongeveer € 18.000 was. [pachter] heeft ook niet gewezen op facturen waaruit een groter bedrag aan omzet valt af te leiden. Zelfs als de omvang van de onderneming van [pachter] met vijf tot zes hectare groot genoeg is voor een rendabel bedrijf, zoals [pachter] aanvoert, rijst uit deze cijfers het beeld op van een marginaal bedrijf met structurele verliezen. [pachter] heeft in hoger beroep over recentere jaren geen uit zijn administratie afkomstige cijfers overgelegd waaruit een ander beeld kan volgen.
3.7.
[pachter] heeft naast zijn buxuskwekerij ook andere activiteiten. Hij heeft een viskwekerij, verhuurt trikes en heeft in 2023 een aanzienlijk aantal zonnepanelen aangelegd. Hij heeft verder van tijd tot tijd zijn eigen land verpacht en als ingenieur gewerkt. De viskwekerij, de verhuur van trikes en de ingenieursactiviteiten worden in besloten vennootschappen uitgeoefend. Volgens [pachter] zijn de inkomsten uit andere activiteiten nihil en heeft hij zijn hoofdfunctie in de landbouw. Inzicht in de inkomsten van deze activiteiten heeft hij niet gegeven. Het blijft daardoor voor het hof onduidelijk welke activiteiten voor [pachter] het belangrijkst zijn. Van een samenhang tussen deze andere activiteiten en de boomkwekerij is ook niet gebleken.
3.8.
Volgens [pachter] doet hij de voor de toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen. Hij wijst op een opslagloods die hij gebouwd heeft, erfverharding die hij heeft aangelegd, investeringen in machines, renovaties van gebouwen, de investering in machines voor de snipper- en pelletproductie, investeringen voor een viskwekerij en de aanleg van zonnepanelen. De investeringen in de loods, schuur en erfverharding komen even goed ten goede aan de andere activiteiten, zeker ook omdat de viskwekerij en trikes zich in de bedrijfsgebouwen bevinden. De snipper- en pelletproductie is inmiddels geheel voor eigen gebruik omdat het commercieel onvoldoende oplevert. Wat nu precies in de boomkwekerijtak is geïnvesteerd, blijft onduidelijk. Zelfs als wordt aangenomen dat deze investeringen in de boomkwekerij zijn gedaan, hebben deze in ieder geval volgens de overgelegde cijfers niet geholpen om het bedrijf rendabel te maken.
3.9.
[pachter] heeft in de procedure bij de pachtkamer een ondernemingsplan overgelegd. In hoger beroep heeft [pachter] een nieuw ondernemingsplan overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij er ook op gewezen dat hij mest en champost op zijn percelen heeft aangebracht en inmiddels weer nieuwe planten (niet buxus) heeft aangeplant. Dat hij het laatste ondernemingsplan aan het uitvoeren is, is echter niet gebleken. De kas die in beide ondernemingsplannen wordt genoemd, is inmiddels sinds 2017 vergund, maar niet gebouwd (op bepaalde onderdelen na). Op welke manier [pachter] gaat komen tot bouw van de kas is niet concreet uit de doeken gedaan. Het hof begrijpt dat de buxusteelt het afgelopen decennium een moeilijke tijd heeft doorgemaakt door ziekten en de buxusmot. Dat zal ook de bedrijfsopbrengsten van [pachter] negatief beïnvloed hebben. Voor zover [pachter] echter al inzicht in zijn bedrijf heeft geboden en plannen heeft overgelegd om het tij te keren, wat ook van hem verwacht mag worden, heeft het hof onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat deze plannen ook zo uitgevoerd worden zoals ze zijn overgelegd en dat een gezonde toekomstige exploitatie in het verschiet ligt. Daarbij weegt het hof mee dat de ondernemingsplannen geheel niet aansluiten bij de historische gegevens die [pachter] voor zijn bedrijf heeft overgelegd. Evenals het feit dat [pachter] onvoldoende inzicht heeft verschaft in de wijze waarop hij zijn plannen gaat financieren.
3.10.
[pachter] heeft gewezen op contante inkomsten uit de boomkwekerij en tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangegeven dat de jaarstukken voor de landbouwonderneming vooral zijn opgesteld voor de belastingdienst en in sommige opzichten fictief zijn. [pachter] had nooit verwacht dat deze jaarrekeningen een rol zouden spelen in een conflict met zijn familie. Maar ook de facturen die hij heeft overgelegd, zijn niet compleet en bieden niet de mogelijkheid een beeld van [pachter] onderneming te vormen. De contante inkomsten zijn ook niet inzichtelijk gemaakt. Of deze inkomsten uit de boomkwekerij komen of uit de andere activiteiten is niet duidelijk. Het hof stelt vast dat de onderneming van [pachter] zich grotendeels aan het zicht van het hof onttrekt. Dat moet echter voor rekening en risico van [pachter] blijven. Bovendien is het pachthof met de pachtkamer van oordeel dat de wanorde van de overgelegde bedrijfsadministratie als gezichtspunt ook betrokken kan worden bij het negatieve oordeel over de bedrijfsmatigheid van de landbouwkundige exploitatie, net als nu ook de kennelijke onbetrouwbaarheid van de gepresenteerde cijfers. Dat een nieuw bedrijfsplan voor de toekomst is opgesteld maakt dat niet anders, omdat niet gebleken is dat de huidige administratie beter is.
3.11.
Omdat er geen sprake is van bedrijfsmatige landbouw is [pachter] tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. De verwijzing door [pachter] naar een eerder arrest van het hof [1] gaat mank omdat in die zaak sprake was, anders dan nu het geval is, van een relatief korte periode van beperkte economische activiteit wegens specifieke, bijzondere omstandigheden. [pachter] heeft er geen beroep op gedaan dat de tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt. Het hof zal dan ook de beslissing van de pachtkamer om de pachtovereenkomst te ontbinden bekrachtigen.
Welke schade van [pachter] moet [verpachter] vergoeden?
3.12.
Dat het gerechtshof de ontbinding van de pachtovereenkomst bekrachtigt, betekent niet dat [verpachter] de schade niet hoeft te vergoeden die is veroorzaakt doordat hij eigenmachtig het perceel heeft ontruimd voordat de pachtkamer de pachtovereenkomst heeft ontbonden. De vernietiging van de plantopstanden was onrechtmatig, dat heeft [verpachter] ook niet betwist. De pachtkamer heeft geoordeeld dat zij deze schade niet kon vaststellen of schatten. Daartegen komt [pachter] op.
3.13.
Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding dient dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. [pachter] heeft als benadeelde partij in beginsel recht op volledige vergoeding van de door hem als gevolg van die tekortkoming geleden schade. De rechter moet de schade begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat (artikel 6:97 BW).
3.14.
Het komt er naar het oordeel van het hof op aan welk bedrag [pachter] had kunnen verdienen met de op het gepachte staande buxusbollen en buxusstruiken als deze niet door [verpachter] waren vernietigd.
3.15.
[pachter] heeft twee rapporten overgelegd. Het eerste rapport van [naam taxatiebureau 1] (hierna: [taxatiebureau 1] ) komt op een totale schade van € 135.367,50. Het tweede rapport van [naam taxatiebureau 2] komt op een schade van € 273.884,29, alhoewel [pachter] dit hogere bedrag niet gevorderd heeft. Het hof passeert deze twee rapporten, omdat het van oordeel is dat deze rapporten geen realistische schadeberekening geven. Beide rapporten sluiten niet aan bij de bedrijfsvoering van [pachter] of de resultaten die [pachter] in enig verleden heeft behaald met de teelt van buxus. Het hof kan de in beide schaderapporten gehanteerde prijzen ook niet verbinden met de prijzen die genoemd worden in facturen die [pachter] heeft overgelegd. Daarin worden voor bollen van 75 cm prijzen van € 10 genoemd en voor bollen van 55 cm, € 6 en voor sommige bollen op stam € 12,50. [pachter] heeft gezegd dat dit prijzen waren waarvoor hij niet meer wilde verkopen en dat hij aan particulieren voor een hoger bedrag verkocht. Dat is in de stukken niet terug te vinden. Dat [pachter] de op het perceel staande buxus voor € 50 euro ( [rapport taxatiebureau 2] ) of € 30 zou kunnen verkopen ( [rapport taxatiebureau 1] ) acht het hof ongeloofwaardig. Voor zover [pachter] dit heeft onderbouwd, is het met prijzen van webwinkels voor consumenten, die niet zonder meer met de verkoop door [pachter] vergeleken kunnen worden. Daarbij komt dat de pacht is ontbonden zodat [pachter] ook niet nog een aantal jaren door zou hebben kunnen telen. [verpachter] heeft de beplanting door bureau [naam taxatiebureau 3] (hierna: [taxatiebureau 3] ) laten taxeren voordat hij het perceel heeft laten klepelen. [taxatiebureau 3] beschrijft de buxusbollen als in de huidige staat onverkoopklaar. [pachter] heeft de conclusie door [taxatiebureau 3] dat het perceel in slechte staat was betwist, maar wel aangegeven dat de bollen eerst nog verkoopklaar gemaakt moesten worden. Ook volgens [pachter] zou hij dus nog enige tijd nodig hebben om de maximale waarde van de bollen te realiseren. Door de ontbinding zou hij daar geen tijd voor gehad hebben.
3.16.
De dagwaarde van de buxusstruiken wordt door [taxatiebureau 1] geschat op € 0,30 en door [taxatiebureau 2] op € 6. Volgens de taxateur [taxatiebureau 3] waren de buxusstruiken kaal van onderen en onverkoopbaar. Dat [pachter] ooit een struik heeft verkocht, is niet gebleken. Het plan was om deze struiken terug te maaien op hoogte om deze later weer uit te laten schieten. Ook in het rapport van [taxatiebureau 1] wordt aangegeven dat deze struiken in de komende jaren tot bollen gemaakt moesten worden. Dat er een markt was voor de struiken van [pachter] is ook niet onderbouwd. Nu door de ontbinding een dergelijke periode ook niet beschikbaar was, houdt het hof het ervoor dat de struiken niet tegen een vergoeding te verkopen waren.
3.17.
Tegelijkertijd is het rapport van [taxatiebureau 3] zonder de inbreng van [pachter] tot stand gekomen. Doordat [verpachter] het perceel geklepeld heeft, kan ook niet meer onafhankelijk worden vastgesteld wat de staat van het perceel was. [verpachter] heeft daarmee de mogelijkheden van [pachter] om zijn schade aan te tonen aanzienlijk bemoeilijkt. [taxatiebureau 3] heeft bovendien ook een taxatie uitgevoerd voor de percelen van [naam broer] , die [pachter] in gebruik had. Daarop stonden nog wel buxusbollen die in dat jaar verkoopbaar waren. Omdat het hof niet meer kan vaststellen wat de staat is van de buxus die op het perceel stonden, kan niet worden uitgesloten dat ook op het perceel van [verpachter] nog verkoopbare bollen stonden.
3.18.
In aanmerking nemend de lage prijzen die blijken uit door [pachter] overgelegde facturen, de geringe omzet en winstgevendheid van [pachter] bedrijf in voorgaande jaren zoals dat uit de overgelegde stukken blijkt, de staat van de bollen die nog verkoopklaar gemaakt moesten worden en de beperkte tijd die [pachter] bij ontbinding ter beschikking zou hebben gestaan, schat het pachthof de door [pachter] geleden schade op € 10.000 en stelt de schadevergoeding dan ook op dat bedrag vast. Het hof ziet geen aanleiding een deskundige te benoemen omdat de staat van de planten op het perceel niet meer vastgesteld kan worden en, gezien de vaststelling in 3.10, niet verwacht kan worden dat de administratie van [pachter] een voldoende deugdelijke grondslag voor de schadebegroting zal kunnen vormen.
Betaling pachtpenningen
3.19.
In het hoger beroep van [verpachter] vordert hij niet-betaalde pacht voor 2020 en 2021. [pachter] heeft whatsapp-berichten overgelegd waaruit afgeleid kan worden dat hij eind 2020 met [verpachter] heeft afgesproken om de pacht te betalen. [verpachter] rappelleert hem namelijk “denk je nog aan het perceel”, waarop [pachter] vraagt of het nu kan. Niet betwist is dat [pachter] telkens contant betaalde. In samenhang bezien kan dat de conclusie dragen dat [pachter] de pacht voor 2020 betaald heeft. [verpachter] heeft in eerste aanleg geklaagd dat [pachter] 2021 niet heeft betaald zonder iets over 2020 te zeggen. In hoger beroep daarnaar gevraagd, heeft [verpachter] verklaard dat hij niet meer weet of [pachter] in 2020 betaald heeft en dat dit ook niet het belangrijkste is. Daarmee heeft [verpachter] onvoldoende gemotiveerd betwist dat [pachter] de pacht voor 2020 al contant betaald had.
3.20.
Onbetwist is dat de pacht van 2021 niet betaald is. [pachter] heeft zich beroepen op verrekening van de uitstaande pacht met het bedrag aan schadevergoeding dat [verpachter] moet betalen. Tegen deze verrekening heeft [verpachter] zich niet verzet. Het hof oordeelt daarom, dat een bedrag van € 1.300 voor de pacht voor 2021 door verrekening met het door [verpachter] te betalen bedrag aan schadevergoeding van € 10.000 is voldaan. Gezien het verrekeningsverweer en de vaststelling van de schadevergoedingsplicht van [verpachter] hoeft het hof niet meer in te gaan op het schuldeisersverzuim en opschortingsverweer van [pachter] .
Bewijsaanbiedingen
3.21.
Het hof passeert de door partijen gedane bewijsaanbiedingen. Voor zover deze zien op specifieke stellingen of betwistingen die voldoende onderbouwd of gemotiveerd zijn, zien deze niet op stellingen feiten die wanneer zij bewezen zouden worden tot een andere conclusie kunnen leiden. Voor zover bewijs is aangeboden door het horen van [taxatiebureau 3] gaat het hof eraan voorbij, omdat daarmee bewijs wordt aangeboden door het horen van een partijdeskundige. Aan voorlichting door een partijdeskundige heeft het hof geen behoefte.
Slotsom
3.22.
Zowel het hoger beroep van [pachter] als dat van [verpachter] slaagt gedeeltelijk. Het hof zal de ontbinding van de pachtovereenkomst door de pachtkamer bekrachtigen. Omdat tegen de vastlegging van de pachtovereenkomst in de zaak met nummer 9817971 in het vonnis van 8 maart 2023 geen hoger beroep is ingesteld, zal het hof de proceskostenveroordeling van [verpachter] in die procedure bij de pachtkamer in het vonnis van 23 februari 2024 in stand laten. Voor het overige zal het hof bepalen dat partijen in zowel de vorderingen in conventie als in reconventie in de zaak met nummer 10340243 en in het hoger beroep van [pachter] en in het hoger beroep van [verpachter] ieder hun eigen kosten moeten dragen, omdat zij over en weer gedeeltelijk in het gelijk en in het ongelijk zijn gesteld en deze zaak voortvloeit uit een familiegeschil.
3.23.
Dat betekent dat het hof het vonnis van de pachtkamer van 23 februari 2024 zal bekrachtigen, behalve voor zover daarin de vorderingen voor het overige zijn afgewezen. In aanvulling op de ontbinding van de pachtovereenkomst en de proceskostenveroordeling in dit vonnis zal het hof [verpachter] veroordelen € 8.700 aan [pachter] te betalen, met wettelijke rente vanaf 27 januari 2022. Voor alle duidelijkheid merkt het hof op dat het vonnis van 8 maart 2023 van kracht blijft.
3.24.
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer in Middelburg van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 februari 2024, behalve de beslissing die luidt “wijst de vorderingen voor het overige af, voor zover die niet zijn toegewezen bij vonnis van 8 maart 2023”, die hierbij wordt vernietigd;
4.2.
veroordeelt [verpachter] om aan [pachter] € 8.700 te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 27 januari 2022 tot volledige voldoening van dat bedrag;
4.3.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.4
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten moet dragen van de procedures in hoger beroep;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.S.A. van Dam, W.F. Boele en B.J.H. Hofstee en de deskundige leden mr. ing. E. Oostra en ing. H.G.J.M. Janssen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 november 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9970.