Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.Het oordeel van het hof
3.De beslissing
28 oktober 2025.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [Appellant], woonachtig in de Verenigde Staten, en [geïntimeerde], woonachtig in [woonplaats2]. [Appellant] vordert ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van de woning en betaling van achterstallige huurpenningen. De kern van het geschil betreft de huurprijs die partijen zijn overeengekomen. [Appellant] stelt dat de huurprijs € 970,- per maand bedraagt, terwijl in de huurovereenkomst € 700,- is vermeld. Dit lagere bedrag zou zijn gekozen om [geïntimeerde] in aanmerking te laten komen voor huurtoeslag. [geïntimeerde] ontkent de hogere huurprijs en stelt dat de contante betalingen van € 270,- per maand niet als huur moeten worden gezien, maar als verboden sleutelgeld.
Het hof heeft in een tussenarrest bepaald dat [Appellant] moet bewijzen dat de huurprijs € 970,- bedraagt. Tijdens de procedure heeft [Appellant] één getuige, [naam2], gehoord, maar [geïntimeerde] heeft geen getuigen in contra-enquête laten horen. Het hof oordeelt dat [Appellant] niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd. De verklaring van [naam2] wordt als onvoldoende overtuigend beschouwd, mede omdat hij een vriend van [Appellant] is en dus niet als onpartijdige getuige kan worden gezien. Het hof concludeert dat de huurovereenkomst dwingend bewijs oplevert van de in de akte vastgelegde huurprijs van € 700,-.
Uiteindelijk oordeelt het hof dat de vorderingen van [Appellant] tot ontbinding, ontruiming en betaling van achterstallige huur niet toewijsbaar zijn. Het hoger beroep van [Appellant] wordt afgewezen en hij wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde].