ECLI:NL:GHARL:2025:6859

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
200.347.265
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van pachtovereenkomst wegens onvoldoende persoonlijk gebruik door pachter en dringend eigen gebruik door verpachter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een pachtovereenkomst tussen [verpachter] en [pachter]. De zaak betreft de vraag of [pachter] het gepachte land nog voldoende persoonlijk gebruikt en of [verpachter] de pacht mocht opzeggen wegens dringend eigen gebruik. Het hof concludeert dat [pachter] het gepachte niet voldoende persoonlijk gebruikt, omdat hij zijn zeggenschap en het exploitatieresultaat deelt met meerdere vennootschappen, waaronder [VOF 1] en [VOF 2]. Hierdoor is het hof van oordeel dat [pachter] niet voldoet aan de verplichting tot persoonlijk gebruik zoals vereist in het burgerlijk recht. Daarnaast oordeelt het hof dat [verpachter] het gepachte dringend nodig heeft voor zijn akkerbouw- en fruitteeltbedrijf, waarin zijn drie zonen willen werken. Het hof ontbindt de pachtovereenkomst per 1 januari 2026 en veroordeelt [pachter] tot ontruiming van het gepachte. Tevens worden dwangsommen opgelegd voor het geval van niet-nakoming van de ontruimingsverplichting. De proceskosten worden toegewezen aan [verpachter].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.347.265
zaaknummer rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, 10040555
arrest van de pachtkamer van 4 november 2025
in de zaak van
[verpachter]
die woont in [woonplaats 1] (gemeente [gemeente 1] )
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser
hierna: [verpachter]
advocaat: mr. E.H.M. Harbers
tegen
[pachter]
die woont in [woonplaats 2] (gemeente [gemeente 2] )
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: [pachter]
advocaat: mr. J.M.M. Menu

1.Het geding bij de pachtkamer in Middelburg

Na het arrest van 8 april 2025 heeft op 21 augustus 2025 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). [verpachter] heeft nog op dit proces-verbaal gereageerd. Het hof heeft arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

Het gaat er in deze zaak om of [pachter] als pachter het gepachte nog voldoende persoonlijk gebruikt en of [verpachter] de pacht mocht opzeggen omdat hij het gepachte dringend nodig heeft voor zijn bedrijf, waarin zijn drie zonen willen werken. Het hof komt tot de conclusie dat [pachter] het gepachte niet voldoende persoonlijk gebruikt en ook dat [verpachter] de pacht mocht beëindigen wegens persoonlijk eigen gebruik. Het hof zal de pacht ontbinden per 1 januari 2026.
3. Feiten, de procedure bij de pachtkamer in Middelburg en de inzet van het hoger beroep
Feiten
3.1.
Tussen [verpachter] als verpachter en [pachter] als pachter bestaat een (gewijzigde) pachtovereenkomst (hierna: de pachtovereenkomst) voor de percelen gemeente [gemeente 2] sectie [sectieletter] nummers [sectienummers] met een oppervlakte van thans 48.09.00 ha (hierna: de percelen). De laatste pachtwijzigingsovereenkomst is door de Grondkamer Zuid goedgekeurd op 14 april 2009.
3.2.
[verpachter] exploiteert in maatschapsverband met zijn vrouw en drie zonen een akkerbouw- en fruitteeltbedrijf van ongeveer 135 ha in eigendom en 10 ha in losse “huur”. 121 ha eigendomsgrond en 7 ha “huur”-grond worden gebruikt voor akkerbouw en de rest voor de fruitteelt. De drie zonen zijn ten tijde van dit arrest tussen de 25 en 30 jaar oud. Het bedrijf van [verpachter] heeft een bedrijfslocatie aan de [adres 1] met 31.68.30 ha, met een woning, bedrijfsgebouwen, machineopslag, bewaring en koeling. Verder heeft [verpachter] een locatie aan de [adres 2] met 58.89.90 ha, waar de maatschap van [verpachter] een nieuwe woning, bewaarloods/fruitkoeling wil bouwen. Ten slotte heeft [verpachter] een derde bedrijfslocatie aan de [adres 3] met een woning en loods met buitenterrein van 5.60.10 ha.
3.3.
[pachter] heeft jaarlijks gemiddeld 111 ha akkerbouwgrond in gebruik. Daarvan is ongeveer 50 ha eigendom, ongeveer 13 ha in gebruik op grond van geliberaliseerde mondelinge pacht en de resterende 48 hectare dus op grond van de pachtovereenkomst. De grond die [pachter] van [verpachter] pacht, ligt direct rondom [pachter] woning en de bedrijfsgebouwen met ondergrond. [pachter] oefent zijn bedrijf uit via een vennootschap onder firma (hierna: [VOF 1] ) met zijn zoon [naam zoon] (hierna: [de zoon] ) en met [B.V. 1] B.V. , een besloten vennootschap waarvan [de zoon] de enig aandeelhouder en bestuurder is. Het voortbrengend vermogen van de cultuurgrond in gebruik bij het bedrijf, is door [pachter] ingebracht in de [VOF 1] , onder voorbehoud van de zeggenschap over het gepachte, zo is in de vennootschapsakte vermeld.
3.4.
[pachter] heeft ook een samenwerkingsverband met zijn neef, [naam neef] , in een vennootschap onder firma [VOF 2] . De vennoten daarvan zijn sinds 1 januari 2019 [neef] , zijn echtgenote [naam echtgenote] , [B.V. 2] BV (samenwerkend in een vennootschap onder firma: hierna: [VOF 3] ), [pachter] , [de zoon] , en [B.V. 1] B.V. [VOF 2] koopt en verkoopt bijna alle producten die geteeld worden op de bedrijven van [pachter] en [neef] en koopt zaai- en pootgoed, kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen voor de bedrijven van [pachter] en [neef] . Het genot en gebruik van het machinepark van [neef] en [pachter] zijn ingebracht in [VOF 2] . De kosten van de machines en ook de kosten van de bedrijfsgebouwen worden gedragen door [VOF 1] en [VOF 3] . Alleen de directe kosten van het gebruik (zoals bij voorbeeld de diesel voor het gebruik van de machines) worden gedragen door [VOF 2] . De winst van [VOF 2] wordt gelijk verdeeld over [VOF 1] en [VOF 3] .
3.5.
Met een brief van 9 april 2021 heeft [verpachter] de pachtovereenkomst opgezegd tegen 1 december 2024 op grond van artikel 7:370 lid 1 onder b BW (dringend eigen gebruik), 7:370 lid 1 onder a BW (ernstig tekortschieten door de pachter) en 7:370 lid 1 onder c BW (belangenafweging). Bij brief van 5 mei 2021 is [pachter] in verzet gekomen.
De vordering bij de pachtkamer in Middelburg
3.6.
[verpachter] heeft bij de pachtkamer in Middelburg ontbinding gevorderd van de pachtovereenkomst per datum vonnis, met ontruiming van het gepachte binnen één maand na betekening van het vonnis op straffe van een dwangsom. Als die veroordeling niet zou worden uitgesproken, heeft [verpachter] – na vermeerdering van eis – gevorderd te bepalen dat de pachtovereenkomst eindigt per 1 december 2024 met ontruiming op dat tijdstip.
De beslissing van de pachtkamer in Middelburg en de inzet van het hoger beroep
3.7.
De pachtkamer in Middelburg heeft deze vorderingen afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen, waarbij [verpachter] zijn eis heeft veranderd. Hij vordert nu subsidiair te bepalen dat de pachtovereenkomst eindigt uiterlijk 1 november 2025 en verhoogt de dwangsommen tot € 5.000 per dag met een maximum van € 500.000. [verpachter] heeft ook bij akte na memorie van grieven de perceelnummers in zijn eis gepreciseerd. [pachter] heeft geantwoord tegen deze precisering geen bezwaar te hebben.

4.De toelichting op de beslissing van het hof

Moet de pachtovereenkomst worden ontbonden omdat [pachter] de grond niet persoonlijk gebruikt?
4.1.
[verpachter] klaagt dat de rechtbank ten onrechte de pachtovereenkomst niet heeft ontbonden, omdat [pachter] het gepachte niet meer persoonlijk gebruikt.
4.2.
De regeling in het burgerlijk recht van de pacht gaat uit van het persoonlijk gebruik door de pachter van het gepachte. Tot onderverpachting is een pachter niet bevoegd, behoudens toestemming door de verpachter en tenzij partijen anders zijn overeengekomen. Overgang van de positie van de pachter op een derde kan de pachter uitsluitend afdwingen door indeplaatsstelling te vorderen, welke vordering alleen toewijsbaar is indien aan de daaraan gestelde vereisten in artikelen 7:363 BW is voldaan. Tegen deze achtergrond handelt een pachter niet als goed pachter in de zin van artikel 7:347 BW wanneer hij een samenwerkingsverband aangaat in een zodanige vorm dat hij (feitelijk) het gepachte niet langer zelf exploiteert. Het is in de agrarische praktijk alleszins gangbaar dat het gebruik van gepachte grond in een personenvennootschap met familieleden wordt ingebracht, ook zodat een bedrijfsopvolger voorafgaand aan zijn indeplaatsstelling gedurende enige jaren in vennootschapsverband met de zittende pachter samenwerkt, en ook dat vervolgens na die indeplaatsstelling de afgaande pachter nog enige jaren als vennoot bij het bedrijf betrokken blijft. [1] Daarmee is de verplichting tot persoonlijk gebruik doorgaans niet geschonden. Maar wanneer een pachter een samenwerkingsverband aangaat in een zodanige vorm dat hij (feitelijk) het gepachte niet langer zelf exploiteert [2] , bij voorbeeld omdat een pachter niet langer zelf aan het hoofd staat van zijn onderneming of het gebruik van het gepachte in de agrarische onderneming onvoldoende voor eigen rekening en risico is, voldoet een pachter niet aan deze verplichting. [3]
4.3.
Of een pachter feitelijk het gepachte nog zelf exploiteert, moet beoordeeld worden aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling of daarvan sprake is zijn de feitelijke betrokkenheid van pachter bij de beslissingen over de exploitatie van het gepachte en bij dagelijkse werkzaamheden in het bedrijf relevant, maar kunnen ook relevant zijn de aard van een aangegaan samenwerkingsverband (is er bij voorbeeld sprake van een familievennootschap of een meer commercieel arrangement met een niet familielid), de zeggenschap in dit samenwerkingsverband en de mate waarin het exploitatieresultaat voor rekening en risico van de pachter is.
4.4.
Het hof is van oordeel dat in dit geval geen sprake meer is van (voldoende) persoonlijk gebruik. Het hof komt tot die conclusie vanwege de volgende omstandigheden. [pachter] deelt zijn zeggenschap en exploitatieresultaat in meerdere vennootschappen: op het niveau van de [VOF 1] met [de zoon] en een door [de zoon] gecontroleerde besloten vennootschap. Daarbij speelt ook nog een ondervennootschap met zijn zoon een rol. De vennoten van [VOF 1] zijn ook vennoot in [VOF 2] . Daarin hebben zij nog drie andere medevennoten, namelijk [neef] , diens echtgenote en een aan hen gelieerde besloten vennootschap. Volgens de vennootschapsakte van [VOF 1] voeren de vennoten gezamenlijk het bestuur en beheer (artikel 8 lid 1). Ook voor [VOF 2] geldt dat bestuur en beheer gezamenlijk zijn, maar daar is ook de medewerking van alle vennoten vereist voor kopen, verkopen, huren of verhuren en bezwaren van bedrijfsmiddelen (artikel 7 leden 1 en 2 van de vennootschapsakte). Voor belangrijke beslissingen binnen deze vennootschappen heeft [pachter] dus in alle gevallen medewerking nodig van zijn zoon ( [VOF 1] én [VOF 2] ) en de familie [naam] ( [VOF 2] ).
4.5.
Ook het belang in het resultaat van [pachter] is in belangrijke mate verwaterd. Bij voldoende winst heeft [pachter] in de [VOF 1] een winstdeel van 57%. In de winsten van [VOF 2] heeft hij een maximaal belang van 50% x 57% is 28,5%. De bedrijfsvoering van [pachter] is in [VOF 2] ten aanzien van het gepachte ook verweven met de bedrijfsvoering van de familie [naam] . [VOF 2] doet namelijk niet alleen gezamenlijke inkoop en verkoop van geteelde producten en in- en verkoop van zaaigoed, kunstmest en bestrijdingsmiddelen, maar doet ook de werkzaamheden met de machines die gedeelde eigendom zijn van de families [naam] en [pachter] . Daarbij heeft [pachter] er met de familie [naam] voor gekozen om de kosten van de bedrijfsgebouwen en machines die [VOF 2] gebruikt niet in [VOF 2] te laten vallen maar in de [VOF 1] en in het bedrijf van [naam] . Het resultaat daarvan is dat de winsten van de [VOF 1] gedrukt worden en de winsten van [VOF 2] verhoogd worden. Daarmee is onduidelijk of het belang van [pachter] zelf bij de exploitatie van het gepachte eigenlijk nog 50% te boven gaat. Meer in het algemeen concludeert het hof dat [VOF 1] op deze manier verregaand verweven is met [VOF 2] .
4.6.
Het hof weegt daarbij ook mee dat de samenwerking met de firma van de familie [naam] een samenwerking is met anderen dan degenen die conform de artikelen 7:364 of 363 BW in aanmerking komen voor medepacht of indeplaatsstelling. Er is in dit geval geen sprake van een samenwerking gericht op overdracht van het bedrijf of louter binnen familieverband, waarbij de pachter het hoofd van de onderneming is.
4.7.
[pachter] heeft betoogd dat hij zich de zeggenschap over het gepachte in de [VOF 1] heeft voorbehouden, zelf bepaalt wat op zijn land geteeld wordt en ook het teeltrisico heeft behouden. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [pachter] uitgelegd dat hij vóór de oogst met [neef] een prijs voor de op het land staande gewassen van [pachter] en [neef] afspreekt, al dan niet aan de hand van marktprijzen. Het risico van een goede of slechte teelt en ook van de prijzen van het geteelde gewas af land liggen dus bij de [VOF 1] , ook als andere risico’s bij [VOF 2] zijn gelegd. Dat leidt het hof echter niet tot de conclusie dat sprake is van voldoende persoonlijk gebruik. Dat [pachter] werkzaamheden uitbesteedt terwijl hij bepaalt wat er op zijn land geteeld wordt en de oogst verkoopt terwijl deze nog op het land staat, is op zichzelf inderdaad niet voldoende om tot de conclusie te komen dat hij het gepachte niet meer persoonlijk gebruikt. In dit geval zijn echter zeggenschap, bedrijfsvoering en het belang in het resultaat van [pachter] via [VOF 2] zodanig verweven met de familie [naam] en binnen [VOF 1] ook met zijn zoon, die geen medepachter is, dat onvoldoende duidelijk is dat [pachter] aan het hoofd van een onderneming staat die voor zijn rekening en risico wordt uitgebaat. Tegen de achtergrond van die verwevenheid heeft [pachter] naar het oordeel van hof onvoldoende toegelicht dat de in de vennootschapsakte voorbehouden zeggenschap in voldoende mate feitelijk kan worden waargemaakt. Aan dat voorbehoud komt dan ook geen doorslaggevend gewicht in het voordeel van [pachter] toe. Dat [pachter] de percelen in zijn gecombineerde opgave opgeeft, leidt evenmin tot een andere conclusie, ook niet als dat in samenhang met het voorgaande wordt bezien.
4.8.
Voor zover [pachter] al heeft aangevoerd dat de tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt, gaat het hof daaraan voorbij. De tekortkoming ziet op het volledig gepachte. In ieder geval sinds 2019 vindt de samenwerking in [VOF 2] plaats in zijn huidige vorm. Dat aan deze samenwerking op korte termijn een einde zal komen, is niet gesteld en ook niet gebleken. De tekortkoming rechtvaardigt daarmee de ontbinding.
Moet de pachtovereenkomst worden beëindigd voor dringend eigen gebruik
4.9.
[verpachter] komt ertegenop dat de rechtbank heeft geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat hij het gepachte per 1 december 2024 dringend nodig heeft voor duurzaam eigen gebruik.
4.10.
Het hof stelt het volgende voorop. De rechter kan een vordering tot beëindiging van een pachtovereenkomst toewijzen als een verpachter aannemelijk maakt dat hij of, zoals in dit geval, zijn kinderen het verpachte duurzaam in gebruik willen nemen en zij het verpachte daartoe dringend nodig hebben (artikel 7:370 lid 1 sub b BW). De rechter is vrij deze vordering af te wijzen als door het verlies van het gepachte de grondslag van het maatschappelijk bestaan van de pachter ernstig wordt aangetast, [4] maar als het belang van de eigenaar/verpachter overwegend is gaat het eigenaarsbelang toch voor het pachtersbelang. [5]
4.11.
Het hof is van oordeel dat [verpachter] het gepachte nodig heeft voor duurzaam eigen gebruik voor zichzelf en zijn kinderen en dat dit gebruik voldoende ernstig gemeend en uitvoerbaar is. [verpachter] heeft een akkerbouw- en fruitteeltbedrijf van nu ongeveer 145 ha. Hij heeft drie zonen, waarvan twee al voltijds in het bedrijf werkzaam zijn en één part-time in het bedrijf werkt. Alle drie de zonen willen het bedrijf overnemen en daarin voltijds werken en willen hun eigen gezin daarvan onderhouden. Dat betekent dat aanvankelijk vier huishoudens, dat van vader [verpachter] en zijn echtgenote en dat van ieder van de drie zonen met hun eventuele gezinnen, en na de aanstaande bedrijfsopvolging de drie zonen met hun eventuele gezinnen en [verpachter] en zijn echtgenote voor zijn pensioen in hun levensonderhoud zullen moeten voorzien uit het landbouwbedrijf. Het hof twijfelt er niet aan dat [verpachter] het gepachte land duurzaam in zijn bedrijf zal gebruiken. Er is daarmee sprake van duurzaam eigen gebruik, dat voldoende ernstig gemeend en uitvoerbaar is.
4.12.
Het hof ziet ook een voldoende dringende reden om het areaal uit te breiden met de 48 ha verpachte grond. Om in het levensonderhoud van vier gezinnen (waarvan een met pensioen) te voldoen, vindt het hof voldoende onderbouwd dat uitbreiding nodig is. Het bij het bedrijf betrekken van de gepachte grond leidt tot een positieve bijdrage in de cash flow en draagt op die manier bij aan de financierbaarheid van zowel de uitbreiding van het bedrijf als de bedrijfsoverdracht aan de drie zonen. Daarnaast heeft het toevoegen aan het bedrijf van [verpachter] ook nog fiscale voordelen, onder andere in box 3 en ten aanzien van de bedrijfsopvolging. Dat [verpachter] ook op een andere manier zijn bedrijf in voldoende mate kan uitbreiden is gesteld noch gebleken.
4.13.
Het hof gaat voorbij aan de tegenargumenten van [pachter] . Dat het in gebruik nemen van de 48 ha aan het resultaat van [verpachter] en aan de overdracht van het bedrijf aan zijn zonen nauwelijks bijdraagt, is onvoldoende gemotiveerd. Onduidelijk is waarom [verpachter] met de grond minder zal realiseren dan [pachter] , afgezien van de beperkte extra transportkosten, terwijl de financiële en fiscale voordelen van het in eigen gebruik hebben van het land onvoldoende gemotiveerd betwist zijn. Dat [verpachter] volgens [pachter] ook nu al genoeg verdient voor hemzelf en zijn zonen en eventueel in inkomsten een stap terug kan doen na zijn pensioen, is voor het hof niet beslissend. Het is voor de vaststelling dat [verpachter] de gepachte gronden dringend voor eigen gebruik nodig heeft niet nodig dat hij zonder de gepachte gronden geen toekomstbestendig bedrijf zou hebben voor hemzelf en zijn drie zonen. Dat [verpachter] tot de top van kapitaalkrachtige agrariërs behoort, leidt om dezelfde reden niet tot een andere conclusie. Van dringend eigen gebruik kan ook sprake zijn om een goedlopend bedrijf uit te breiden voor toetreding van kinderen, zonder dat het inkomen van [verpachter] en zijn zonen omlaag gaat. Dat [verpachter] in de afgelopen jaren al de inkomsten heeft gerealiseerd die in zijn bedrijfsplan als streefcijfer zijn opgenomen, maakt ook niet dat geen sprake is van dringend eigen gebruik. Niet betwist is dat 2022 een zeer gunstig jaar was in de akkerbouw. [verpachter] heeft ook voldoende onderbouwd, ook met een verklaring van de Rabobank, dat voor toekomstige (her)financieringen de gepachte percelen nodig zijn. Dat [pachter] betoogt dat daar ook nu al ruimte voor is, volgt het hof niet omdat daarbij uitgegaan wordt van uitgangspunten die niet aansluiten bij het bedrijfsplan van [verpachter] .
4.14.
Met [pachter] neemt het hof aan dat het verlies van het gepachte een aanslag is op zijn bedrijf, maar dat brengt het hof, gezien de maatstaf als verwoord in rov. 4.10 en het overwegende belang van [verpachter] , niet tot de conclusie dat van een beëindiging moet worden afgezien. Daarbij overweegt het hof dat [pachter] op de resterende 50 hectare in eigendom en 13 hectare die hij op grond van geliberaliseerde en mondelinge pacht exploiteert een levensvatbaar akkerbouwbedrijf moet kunnen voeren. [pachter] heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat dit met aanpassingen niet mogelijk is. [pachter] werkt nu nauw samen met [VOF 3] in [VOF 2] . Niet inzichtelijk is gemaakt of deze samenwerking voortgezet kan worden en zo ja op welke voorwaarden. Als deze samenwerking voortgezet zou worden is niet duidelijk wat dat zou beteken voor de toerekening van de kosten voor machines en gebouwen, die nu voor de helft door [VOF 1] gedragen worden. Als deze samenwerking niet voortgezet zou worden is niet duidelijk waarom [pachter] de algemene bedrijfskosten niet zou kunnen verminderen of met zijn machinepark extra inkomsten zou kunnen generen als deze niet meer voor [VOF 2] gebruikt zouden worden. Ook komt betekenis toe aan de inkomsten die [pachter] heeft uit de zonnepanelen en windmolens die hij heeft laten plaatsen. Deze bedragen in ieder geval op jaarbasis € 66.265 voor de zonnepanelen. Deze inkomsten zijn in de berekening van [pachter] niet meegenomen. Ten slotte weegt het hof mee dat de gronden die [pachter] behoudt niet zover van zijn bedrijf gelegen zijn dat dit voor hem bezwaarlijk moet zijn. Het hof ziet ook niet dat voor een akkerbouwer als [pachter] de bedrijfsgebouwen niet meer te gebruiken zijn als de pachtgronden rondom zijn bedrijf aan [verpachter] toevallen. Al met al concludeert het hof dat [pachter] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij ook in de toekomst als agrarisch ondernemer werkzaam kan blijven en daaruit voldoende opbrengsten moet kunnen genereren.
Datum van ontbinding en ontruiming
4.15.
Het hof ziet dus gronden voor ontbinding en ook voor beëindiging van de pachtovereenkomst. Omdat [verpachter] primair ontbinding heeft gevorderd zal het hof deze vordering toewijzen. [verpachter] heeft ontruiming gevorderd binnen één maand na datum van het arrest waarin de ontbinding wordt uitgesproken. Om [pachter] gelegenheid te geven de teelten op het gepachte af te wikkelen zal het hof de ontruiming bevelen per 1 januari 2026. Zou het hof de beëindiging van de overeenkomst uitspreken, dan zou het ook de ontruiming per deze datum hebben bevolen.
4.16.
Het hof zal een dwangsom verbinden aan de ontruiming van € 500 voor iedere dag dat [pachter] in gebreke is het gepachte te ontruimen. Dit bedrag is door [pachter] ook niet weersproken. Het hof zal het gevorderde maximum voor de dwangsommen van € 500.000 matigen tot € 100.000.
Bewijsaanbod
4.17.
[pachter] heeft aangeboden als getuigen zichzelf, zijn zoon en zijn neef [naam neef] te horen. Hof passeert dit bewijsaanbod. Voor zover het namelijk al ziet op voldoende specifieke stellingen kan het bewijs van die stellingen niet tot een andere conclusie leiden.
Conclusie
4.18.
[verpachter] heeft geklaagd over de vaststelling van de feiten door de pachtkamer in Middelburg. Het hof heeft zelf de relevante feiten vastgesteld en dat voor zover nodig hierboven ook al toegelicht. Voor zover in deze vaststelling van de feiten de klachten over de feiten van [verpachter] al niet zijn geadresseerd, kunnen ze niet tot een andere conclusie leiden. Ze hoeven daarom ook niet verder behandeld te worden.
4.19.
Het hoger beroep slaagt. Omdat [pachter] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten zowel in hoger beroep als bij de pachtkamer in Middelburg veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [6] Wettelijke rente over deze kosten is niet gevorderd.
4.20.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
vernietigt de vonnissen van de pachtkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 25 augustus 2023 en 27 september 2024 en beslist als volgt;
5.2.
ontbindt de tussen [verpachter] en [pachter] bestaande pachtovereenkomst met betrekking tot de percelen gemeente [gemeente 2] sectie [sectieletter] nummers [sectienummers] met een oppervlakte van thans 48.09.00 ha;
5.3.
veroordeelt [pachter] om het gepachte uiterlijk 1 januari 2026 te ontruimen en ontruimd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500 per dag met een maximum van € 100.000;
5.4.
veroordeelt [pachter] tot betaling van de volgende proceskosten van [verpachter] tot aan de uitspraak van de pachtkamer in Middelburg:
€ € 86,- aan griffierecht;
€ 128,64 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan [pachter] ;
€ 2.717,50 aan salaris van de advocaat van [verpachter] (2½ procespunten x € 1.087);
en tot betaling van de volgende proceskosten van [verpachter] in hoger beroep:
€ 349,- aan griffierecht;
€ 135,97 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan [pachter] ;
€ 2.418 aan salaris van de advocaat van [verpachter] (2 procespunten x het toepasselijke tarief II à € 1.214);
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad; en
5.6.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.S.A. van Dam, J.H. Lieber en W.F. Boele en deskundige leden ing. C.R.M. Francissen en ing. H.W.J. van Schooten en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 november 2025.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 5 februari 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ1044 rov 3.4.
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 3 december 2023, ECLI:NL:GHARL:2013:9211 rov. 3.5.
3.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 1 augustus 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:6547 rov 3.5.
4.Kamerstukken II 2005/06, 30448, nr. 3, p. 27 (MvT).
5.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 juli 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7169.
6.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.