ECLI:NL:GHARL:2025:8130

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
21-003255-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgboerderijzaak, Wolfsklauw: Veroordeling voor het medeplegen van mishandeling van bewoners van een zorgboerderij

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de mishandeling van bewoners van een zorgboerderij, waar de verdachten als bestuurders en zorgverleners verantwoordelijk waren voor de behandeling van de bewoners. De verdachten zijn veroordeeld voor het medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd, waaronder mishandeling met voorbedachten rade. Het hof heeft overwogen dat de verdachten een bedrijfscultuur hebben gehandhaafd waarin mishandeling en vernedering van bewoners plaatsvond. De mishandelingen omvatten onder andere het toebrengen van lichamelijke pijn en het veroorzaken van hevige onlustgevoelens. Het hof heeft vastgesteld dat de gedragingen van de verdachten niet alleen onrechtmatig waren, maar ook in strijd met de professionele zorgdoelen. De verdachten zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en ontzet uit het recht om beroepen in de gezondheidszorg uit te oefenen voor de duur van negen jaren. Daarnaast zijn vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen grotendeels toegewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003255-24
Uitspraakdatum: 17 december 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 18 juli 2024 met parketnummer 18-330961-22 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1960 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 en 19 november 2025, 17 december 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • de vernietiging van het vonnis van de rechtbank;
  • bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde;
  • veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht;
  • ontzetting uit het recht tot uitoefening van alle beroepen in de gezondheidszorg en de maatschappelijke zorg voor de duur van dertien jaren;
  • hoofdelijke toewijzing van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • gevangenneming van verdachte, te bevelen bij arrest.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overhandigd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van wat door verdachte en zijn raadslieden, mr. J.T.E. Vis en mr. D. Kisteman, naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van wat naar voren is gebracht door
  • mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam, namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 4] ;
  • mr. J.J.J. Broekhuizen, advocate te Harderwijk, namens de benadeelde partijen [benadeelde 5] en [benadeelde 6] .
Vonnis
De rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 18 juli 2024:
  • verdachte ter zake van het aan hem onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en vier maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht;
  • verdachte veroordeeld tot een bijkomende straf, te weten de ontzetting van het recht tot uitoefening van alle beroepen in de gezondheidszorg en de maatschappelijke zorg voor de duur van tien jaren en vier maanden;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 18.386,27, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] in zijn geheel hoofdelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] in zijn geheel hoofdelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 10.805,31, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 15.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is tot een bedrag van € 973,81 afgewezen en voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 6] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 5.403,92, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding;
  • verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt. Deze kosten zijn begroot op nihil.
In hoger beroep is de tenlastelegging gewijzigd. Verder komt het hof in dit arrest tot een andere beslissing over het bewijs en strafoplegging dan de rechtbank Noord-Nederland. Het hof vernietigt daarom het vonnis en doet opnieuw recht.
Tenlastelegging
Op de zitting bij de rechtbank Noord-Nederland en in hoger beroep is de tenlastelegging gewijzigd. Aan verdachte is na deze wijzigingen ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 19 december 2022 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet met voorbedachten rade, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft mishandeld en/of opzettelijk de (psychische) gezondheid van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft benadeeld en/of hevige onlust veroorzakende gewaarwordingen in of aan het lichaam van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] teweeg heeft gebracht, door meermalen, althans eenmaal,
- een wasmand en/of een doos (met kracht) op het hoofd van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] te zetten en/of over het hoofd te trekken en/of
- tegen het hoofd van die [benadeelde 1] te slaan en/of te tikken en/of tegen een oor van die [benadeelde 1] te tikken en/of een oor van die [benadeelde 1] vast te houden en/of
- vanaf het balkon een bak koud water over die [benadeelde 1] te gooien en/of een emmer koud water over die [benadeelde 1] te gooien en/of die [benadeelde 1] op de grond te leggen en nat te maken en/of (langdurig) op de natte grond te leggen en/of die [benadeelde 1] onder de koude douche te zetten en/of die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] telkens nat te maken met koud water en/of
- die [benadeelde 2] (langdurig) op de grond te leggen en/of
- die [benadeelde 1] (langdurig) in een zogenaamde sta-tafel/stoel en of passieve tillift te laten staan met een bezem(steel)in zijn shirt en/of de bezem in zijn gezicht en/of met (lego)blokjes onder of naast zijn voeten en/of
- die [benadeelde 1] op de grond te leggen en/of terwijl hij met opgetrokken knieën ligt, met klittenband zijn benen aan zijn bovenlichaam vast te binden en/of zijn gezicht/hoofd met pindakaas in te smeren en/of vervolgens af te laten likken door een hond en/of
- die [benadeelde 1] gedurende enige tijd buiten op de grond onder een druppende tuinslang te leggen en/of die [benadeelde 1] (telkens) (langdurig) buiten, al dan niet op de grond en/of met natte kleding aan te leggen/zetten en/of
- tegen de voeten en/of benen van die [benadeelde 1] te schoppen en/of
- die [benadeelde 2] buiten in de regen te zetten en/of
- die [benadeelde 1] in een donkere kast te zetten en/of die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] in een hoek van een kamer te zetten en/of in een washok en/of voorraadkast te leggen/zetten en/of op het toilet te zetten en/of die [benadeelde 1] in de spoelkeuken te zetten en/of die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , al dan niet naakt, (langdurig) op de grond te leggen en/of
- het hoofd van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] (aan de haren) naar achteren te trekken en/of de mond te openen en/of vol te stoppen met voedsel en/of de neus van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] dicht te knijpen en/of vloeistof (met citroen) in de mond/keel te gieten/spuiten en/of
- die [benadeelde 1] op de kop in een apparaat te hangen en/of
- die [benadeelde 1] met blote voeten (langdurig) in een zout waterbad te zetten en/of
- die [benadeelde 1] met zijn armen met klittenband vast te binden aan een stoel en de voeten aan de stoelpoten vast te binden en/of
- het eten van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] weg te zetten en/of weg te gooien en/of te onthouden en/of
- een sok en/of sinaasappel in de mond van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] te stoppen en/of
- een koude straal water over en/of tik tegen het geslachtsdeel van die [benadeelde 1] te spuiten en/of te geven en/of
- het hoofd van die [benadeelde 1] in een wc-pot te duwen en/of
- die [benadeelde 1] met wasmachineballetjes in zijn shirt op de grond te leggen en/of
- walnoten en/of (een) sinaasappel(s) tegen het gezicht en/of lichaam van die [benadeelde 1] te gooien en/of
- die [benadeelde 1] de hele dag veel sinaasappels te laten eten en/of
- die [benadeelde 1] in een ruimte met harde muziek te zetten en/of
- die [benadeelde 1] in een wasbak te leggen en/of
-de touwtjes van de capuchon van die [benadeelde 1] aan diens rolstoel vast te binden ten gevolge waarvan hij gedwongen voorover moest zitten;
(art 300 lid 1 en 4 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht en 301 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 19 december 2022 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet met voorbedachten rade, [bewoner 1] en/of [bewoner 2] en/of [bewoner 3] en/of [benadeelde 3] en/of [bewoner 4] en/of [benadeelde 4] heeft mishandeld en/of opzettelijk de (psychische) gezondheid van die [bewoner 1] en/of [bewoner 2] en/of [bewoner 3] en/of [benadeelde 3] en/of [bewoner 4] en/of [benadeelde 4] heeft benadeeld en/of hevige onlust veroorzakende gewaarwordingen in of aan het lichaam van die [bewoner 1] en/of [bewoner 2] en/of [bewoner 3] en/of [benadeelde 3] en/of [bewoner 4] en/of [benadeelde 4] teweeg heeft gebracht door meermalen, althans eenmaal,
t.a.v. [bewoner 1] :
- tuinafval en/of zand in het bed van die [bewoner 1] te leggen en/of haar hierin te laten slapen en/of
- een banaan in de broek van die [bewoner 1] te stoppen en haar vervolgens te laten zitten en/of
- die [bewoner 1] voedsel te onthouden en/of eten van haar weg te gooien en/of
- ( koud) water over die [bewoner 1] te gooien en/of
- die [bewoner 1] in de regen te laten staan en/of niet binnen te laten en/of
- een theedoek om het hoofd van die [bewoner 1] te knopen en haar uit te maken voor viswijf en/of
- kleding van die [bewoner 1] in de sloot te gooien en/of
- een flesje met tape om het middel van die [bewoner 1] te binden die ze de hele dag moest dragen en/of
t.a.v. [bewoner 2] :
- die [bewoner 2] op de werkplaats te laten slapen en/of
t.a.v. [bewoner 3] :
- die [bewoner 3] (langdurig) met gestrekte armen buiten (bij hoge temperatuur) te laten staan met flesjes in de hand en/of
- die [bewoner 3] zonder matras en deken 's nachts in een tent te laten slapen en/of
- die [bewoner 3] gedurende twee uren met een klein zaagje een boomstam door te laten zagen en/of met een lepel te laten scheppen in plaats van een schep en/of
- die [bewoner 3] in zijn onderbroek in een sloot te duwen en daarin te laten staan en/of
- die [bewoner 3] met ovenhandschoenen aan te laten eten en/of
- eten van die [bewoner 3] weg te gooien en/of
- die [bewoner 3] niet te laten pauzeren tijdens het werk en/of
- die [bewoner 3] nat te spuiten met een tuinslang en/of
t.a.v. [benadeelde 3] :
- die [benadeelde 3] buiten (bij lage temperatuur) in een tent te laten slapen en/of
- eten van die [benadeelde 3] te vermalen en hem dit te laten opeten en/of eten te onthouden en/of
- die [benadeelde 3] telkens een lasbril op te zetten en/of
- die [benadeelde 3] een grote hoeveelheid sinaasappels te laten eten en/of
- die [benadeelde 3] buiten te laten eten en/of
- de deur en/of badkamerdeur van zijn appartement te verwijderen en/of
t.a.v. [bewoner 4] :
- die [bewoner 4] in het gezicht en/of elders tegen het lichaam te slaan en/of
- die [bewoner 4] achterover in een border te duwen en/of
- die [bewoner 4] meermalen een week huisarrest te geven en/of
- eten van die [bewoner 4] af te pakken en/of weg te gooien en/of
t.a.v. [benadeelde 4] :
- die [benadeelde 4] een grote hoeveelheid sinaasappels te laten eten en/of
- een shirt van die [benadeelde 4] kapot te trekken;
(art 300 lid 1 en 4 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht en 301 Wetboek van Strafrecht)
3.
in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 19 december 2022 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen althans alleen, meermalen, althans eenmaal, al dan niet met voorbedachten rade, [benadeelde 5] heeft mishandeld en/of opzettelijk de (psychische)gezondheid van die [benadeelde 5] heeft benadeeld en/of hevige onlust veroorzakende gewaarwordingen in of aan het lichaam van die [benadeelde 5] teweeg heeft gebracht door,
- die [benadeelde 5] langdurig op een loopband te zetten en/of zijn handen daaraan vast te tapen en/of vervolgens deze loopband op een voor die [benadeelde 5] te hoge stand te zetten en/of
- pakken suiker en/of meel aan de handen/armen van die [benadeelde 5] vast te maken en/of hem (langdurig) met gespreide armen te laten staan en/of
- die [benadeelde 5] een grote hoeveelheid griesmeelpudding en/of ijs gedwongen te laten eten en/of de handen van die [benadeelde 5] aan elkaar te binden bij het eten en/of
- een (pol)lepel met duct-tape aan de arm van die [benadeelde 5] te binden en hem daarbij met een kom griesmeel in de doucheruimte te laten staan en/of
- een plank of stok door de mouwen van een trui van die [benadeelde 5] te steken en hem vervolgens (langdurig) met gespreide armen buiten te laten staan en/of een steel aan de armen en rug van die [benadeelde 5] vast te tapen en hem (langdurig) met gespreide armen te laten staan en/of
- de vingers van die [benadeelde 5] aan elkaar vast te tapen en/of
- die [benadeelde 5] over de vloerbedekking en/of tegels naar buiten te sleuren en/of
- ( koud) water over die [benadeelde 5] te gooien en/of
- die [benadeelde 5] op de grond te gooien en/of uit bed te trekken en/of zijn hoofd in een sopje te duwen en/of een sok in zijn mond te duwen en/of
- die [benadeelde 5] in de garage te laten slapen en/of
- die [benadeelde 5] in een kofferbak te gooien en/of in een vijver te zetten en/of door een ruimte van de zorgboerderij te schoppen en/of in een sloot te trekken en/of met zijn voeten en benen in te graven in de grond en/of
- die [benadeelde 5] tegen het hoofd te tikken en/of aan zijn oren mee te trekken en/of
- een matras en deken van die [benadeelde 5] af te nemen
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten (trauma-gerelateerde symptomen en/of klachten passend bij) een posttraumatische stressstoornis, ten gevolge heeft gehad;
(art 300 lid 1 en lid 2 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht en 301 Wetboek van Strafrecht)
4.
in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 19 december 2022 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen althans alleen, meermalen, althans eenmaal, al dan niet met voorbedachten rade opzettelijk de (psychische) gezondheid heeft benadeeld van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [bewoner 1] en/of [bewoner 2] en/of [bewoner 3] en/of [benadeelde 3] en/of [bewoner 4] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] door genoemde personen te behandelen en te laten verblijven in een omgeving, waarin sprake was van mishandeling en/of dreiging en/of kleinerende en/of denigrerende handelingen en/of gedragingen, ten gevolge waarvan angst en/of stress en/of onveiligheidgevoelens bij de genoemde personen werd veroorzaakt.
(art 300 lid 4 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht en 301 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Opbouw van het arrest
Het hof zal hieronder specifiek ingaan op de door de verdediging gevoerde verweren. Daarbij zal het hof ook ingaan op de uitdrukkelijk onderbouwde standpunten van de advocaat-generaal. Met het oog op de leesbaarheid van het arrest zal het hof in een eerste integraal deel van het arrest starten met een algemene inleiding over de zorgboerderij [zorgboerderij] en de context waarin de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden. Vervolgens zal het hof de algemene standpunten van de advocaat-generaal en van de verdediging uiteenzetten. Het hof zal daarna de centrale juridische leerstukken bespreken die voor de beoordeling van alle feiten van belang zijn, waaronder de betrouwbaarheid van de verklaringen van de (oud-)werknemers, medeplegen, voorbedachte raad, de categorieën van mishandeling en opzet. Het hof zal het algemene integrale deel afsluiten met een tussenconclusie. Na deze algemene juridische beoordeling zal het hof overgaan tot de bewijsoverwegingen per feit en per betrokken bewoner, overeenkomstig de volgorde van de tenlastelegging. Daarna zal worden ingegaan op de vragen omtrent de bewezenverklaring, de strafbaarheid van het bewezenverklaarde, de strafbaarheid van verdachte, en komt het hof ten slotte toe aan de oplegging van straf en/of maatregel en de beoordeling van de vorderingen van de benadeelde partijen.
Dit leidt tot de volgende opbouw:
Algemene inleiding [zorgboerderij]
Algemeen standpunt van de advocaat-generaal
Algemeen standpunt van de verdediging
Oordeel van het hof
4.1 Betrouwbaarheid van de verklaringen
4.2 Medeplegen
4.3 Voorbedachte raad
4.4 Mishandeling
4.5 Opzet
4.6 Tussenconclusie
5. Bewijsoverwegingen feit 1
5.1 [benadeelde 1]
5.2 [benadeelde 2]
6. Bewijsoverwegingen feit 2
6.1 [bewoner 1]
6.2 [bewoner 2]
6.3 [bewoner 3]
6.4 [benadeelde 3]
6.5 [bewoner 4]
6.6 [benadeelde 4]
7. Bewijsoverwegingen feit 3
7.1 [benadeelde 5]
7.2 Zwaar lichamelijk letsel
8. Bewijsoverweging feit 4
9. Eindconclusie van het hof
10. Voorwaardelijk verzoek tot nader onderzoek
11. Bewezenverklaring
12. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
13. Strafbaarheid van verdachte
14. Oplegging van straf en/of maatregel
15. Benadeelde partijen
15.1 Benadeelde partij [benadeelde 1]
15.2 Benadeelde partij [benadeelde 2]
15.3 Benadeelde partij [benadeelde 3]
15.4 Benadeelde partij [benadeelde 4]
15.5 Benadeelde partij [benadeelde 5]
15.6 Benadeelde partij [benadeelde 6]
15.7 Wettelijke rente, proceskosten, schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van alle vorderingen
Praktische opmerking vooraf
Het hof zal ten behoeve van de leesbaarheid van het arrest de bewoners, medewerkers en verdachten aanduiden bij hun voornaam, aangezien in het dossier voornamelijk voornamen worden gebruikt. Wanneer in de hierna volgende tekst enkel de aanduiding ‘verdachte’ wordt gebezigd, betreft dit verdachte [verdachte] (verder: [verdachte] ).
1. Algemene inleiding [zorgboerderij] [1]
Het hof zal ter inleiding een overzicht geven van de wijze waarop zorgboerderij [zorgboerderij] was georganiseerd, welke rollen beide verdachten daarin vervulden, hoe de bewonersgroep en de personele bezetting waren samengesteld en wat aanleiding vormde voor het strafrechtelijk onderzoek.
Het hof merkt daarbij op dat uit het dossier volgt dat zich ook reguliere zorgmomenten en situaties zonder grensoverschrijdend handelen hebben voorgedaan. Dat neemt echter niet weg dat het hof in deze strafzaak heeft te oordelen over de gedragingen die aan verdachte zijn tenlastegelegd.
Ontstaan en ontwikkeling van [zorgboerderij]
Uit het rapport van het inspectiebezoek volgt dat [zorgboerderij] in 2007 is opgericht door [zoon verdachte] (verder: [zoon verdachte] ), de zoon van [verdachte] . [2] [zoon verdachte] vormde samen met zijn vader [verdachte] (BIG-geregistreerd Z-verpleegkundige) en moeder [partner van verdachte] (verder: [partner van verdachte] ) een vennootschap onder firma van waaruit [zorgboerderij] opereerde. [verdachte] heeft verklaard dat [zoon verdachte] in die periode een locatie zocht voor de uitbreiding van de bestaande zorgactiviteiten, waarna in 2008 de boerderij in [plaats 1] werd aangekocht door de vennootschap. [zorgboerderij] richtte zich op cliënten met een verstandelijke beperking met bijkomende problematiek. [zoon verdachte] was jarenlang de drijvende kracht achter de organisatie en vormde samen met [verdachte] de zorginhoudelijke spil binnen [zorgboerderij] . Na het plotselinge overlijden van [zoon verdachte] in 2018 stond [verdachte] , naar eigen zeggen, voor de keuze óf de zorgboerderij moest sluiten óf er moest een nieuwe directeur worden aangesteld. Hij denkt dat [medeverdachte] (verder: [medeverdachte] ) in 2019 directeur is geworden. [3]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij aanvankelijk in 2012 als BOL-leerling (Beroeps Opleidende Leerweg) en later als BBL-leerling (Beroepsbegeleidende Leerweg) bij [zorgboerderij] werkte. Hij is enige tijd weggeweest om verder te studeren, maar is na het overlijden van [zoon verdachte] teruggekeerd en is uiteindelijk als directeur van [zorgboerderij] aangesteld. [4]
Dagelijkse leiding en interne structuur
Oud-werkneemster [medewerker 3] (verder: [medewerker 3] ) heeft op 18 november 2022 verklaard dat [verdachte] aanvankelijk de dagelijkse leiding had en dat [medeverdachte] ongeveer anderhalf jaar voor het verhoor, dus rond medio 2021, deze dagelijkse leiding had overgenomen. [5] [medeverdachte] heeft verklaard dat [verdachte] zijn “mentor” was bij zorginhoudelijke en bedrijfstechnische aangelegenheden. Hij is samen met [verdachte] verantwoordelijk voor het beleid. [6]
Het dossier bevat daarnaast gegevens over de feitelijke aanwezigheid van [verdachte] en [medeverdachte] op het terrein van [zorgboerderij] . Zo volgt uit de Basisregistratie Personen (BRP) dat zowel [verdachte] als [medeverdachte] gedurende de tenlastegelegde periode op het terrein van de zorgboerderij stonden ingeschreven en zij verklaarden beiden dat zij daar woonden en daarmee dat zij dagelijks aanwezig waren. [7]
[medeverdachte] heeft tijdens zijn verhoor uiteengezet welke functies binnen [zorgboerderij] werden vervuld. Hij heeft verklaard dat zijn vrouw, [partner van medeverdachte] (verder: [partner van medeverdachte] ), de administratie en financiën verzorgde en dat onder meer [verdachte] , [partner van verdachte] en hijzelf werkzaam waren op de zorggroepen. [8] Deze interne structuur vindt steun in verklaringen van oud-medewerkers die hebben verklaard door [verdachte] en [medeverdachte] te zijn ingewerkt of van hen instructies te hebben ontvangen ten aanzien van de dagelijkse begeleiding van de bewoners. [9]
Het hof blijft in dit onderdeel uitdrukkelijk bij deze feitelijke constatering en zal eerst bij de juridische bespreking van het medeplegen ingaan op de betekenis van deze rollen voor de strafrechtelijke beoordeling.
Bewoners en hun verblijfsduur
Uit het dossier leidt het hof af dat de volgende bewoners gedurende langere tijd in [zorgboerderij] verbleven:
- [benadeelde 1] (verder: [benadeelde 1] ), verbleef sinds 1999 bij [verdachte] in huis en vanaf 2008 op de zorgboerderij; [10]
- [benadeelde 2] (verder: [benadeelde 2] ), verbleef jarenlang in [zorgboerderij] en woonde daarvoor op [zorginstelling 1] in [plaats 2] waar [verdachte] zijn begeleider was; [11]
- [bewoner 1] (verder: [bewoner 1] ), was blijkens de verklaring van [verdachte] door [zoon verdachte] in [zorgboerderij] geplaatst, er wordt vanaf november 2020 over haar gerapporteerd; [12]
- [bewoner 2] (verder: [bewoner 2] ), verbleef er sinds medio 2022; [13]
- [bewoner 3] (verder: [bewoner 3] ), kwam kort na het overlijden van [zoon verdachte] in 2018 in [zorgboerderij] wonen; [14]
- [benadeelde 3] (verder: [benadeelde 3] ), woonde er sinds zijn drieëntwintigste, ongeveer sinds 2008; [15]
- [bewoner 4] (verder: [bewoner 4] ), woonde er sinds circa 2015; [16]
- [benadeelde 4] (verder: [benadeelde 4] ), verbleef er sinds zijn twintigste, ongeveer sinds 2008; [17]
- [benadeelde 5] (verder: [benadeelde 5] ) woonde van zijn zevende tot zijn zeventiende op [zorginstelling 1] in [plaats 2] en werd op 1 juni 2021 geplaatst in [zorgboerderij] ; [18]
- [benadeelde 6] (verder: [benadeelde 6] ), verbleef er sinds 2006. [19]
Het hof stelt vast dat het grootste deel van de bewoners langdurig onder de verantwoordelijkheid van [verdachte] en later [medeverdachte] op [zorgboerderij] verbleef, en dat zij gelet op hun zorgprofielen volledig afhankelijk waren van de door de zorgboerderij geboden structuur, begeleiding en/of verzorging. [20]
Medewerkers en hun dienstverbanden
Op basis van het dossier stelt het hof vast dat in de ten laste gelegde periode onder meer de volgende medewerkers werkzaam waren bij [zorgboerderij] :
- [medewerker 1] (verder: [medewerker 1] ), vanaf september 2022; [21]
- [medewerker 2] (verder: [medewerker 2] ) vanaf 1 april 2022 (na een stageperiode vanaf december 2021); [22]
- [medewerker 3] , van december 2020 tot oktober 2022; [23]
- [medewerker 4] (verder: [medewerker 4] ), van 1 augustus 2020 tot november 2020; [24]
- [medewerker 5] (verder: [medewerker 5] ), van november 2021 tot eind juni 2022; [25]
- [medewerker 6] (verder: [medewerker 6] ), van april 2021 tot juli 2021; [26]
- [medewerker 7] (verder: [medewerker 7] ) van mei/juni 2020 tot 26 april 2022; [27]
- [medewerker 8] (verder: [medewerker 8] ), vanaf 1 maart 2022; [28]
- [medewerker 9] (verder: [medewerker 9] ), van maart 2021 tot oktober 2022; [29]
- [medewerker 10] (verder: [medewerker 10] ), vanaf 1 september 2021; [30]
- [medewerker 11] (verder: [medewerker 11] ), van 2019 tot mei 2022 als leerling en van juni 2022 tot november 2022 in de technische dienst; [31]
- [medewerker 12] (verder: [medewerker 12] ), van 12 april 2020 tot 24 februari 2021. En opnieuw van mei 2021 tot september 2021; [32]
- [medewerker 13] (verder: [medewerker 13] ) van september 2022 tot december 2022 in het kader van een stage. [33]
Aanleiding voor het strafrechtelijk onderzoek
In oktober 2022 werd bij de politie melding gedaan van mogelijke misstanden bij zorgboerderij [zorgboerderij] in [plaats 1] . Daarbij werd duidelijk dat een medewerkster van het televisieprogramma Undercover in Nederland, naar aanleiding van eerder gemelde zorgen, in de periode van 19 juli tot en met 23 augustus 2022 op de zorgboerderij heeft gewerkt en heimelijk beeldmateriaal heeft gemaakt. [34]
Op 19 december 2022 werd een doorzoeking verricht waarbij onder meer een iPhone van [medeverdachte] , een iMac en harde schijven in beslag werden genomen. [35] Op deze digitale gegevensdragers werden foto’s, video’s en WhatsApp-gesprekken aangetroffen die betrekking hadden op de bewoners en de dagelijkse gebeurtenissen op de zorgboerderij. [36]
[zorgboerderij] maakte gebruik van een digitaal cliëntendossier, genaamd [software programma] , waarin de geleverde zorg in de vorm van rapportages werd bijgehouden. Met toestemming van de ouders van [benadeelde 5] werden diens rapportages veiliggesteld en onderzocht. [37] Voor de overige bewoners werden de rapportages op basis van een machtiging tot verstrekking van gevoelige gegevens aan de politie ter beschikking gesteld. [38] Een beperkt deel daarvan is in het procesdossier gevoegd.

2.Algemeen standpunt van de advocaat-generaal

Het hof zal in dit onderdeel het algemene standpunt van de advocaat-generaal weergeven, zoals verwoord in het schriftelijk requisitoir en toegelicht ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof stelt voorop dat de advocaat-generaal zich op het standpunt heeft gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Betrouwbaarheid van de verklaringen
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de oud-medewerkers betrouwbaar zijn en bruikbaar zijn voor het bewijs. Uit niets blijkt dat sprake is geweest van onderlinge afstemming of uitvergroting van situaties, terwijl deze verklaringen op talrijke punten steun vinden in andere verklaringen en in objectief bewijsmateriaal, waaronder rapportages en beeldmateriaal. Dat in sommige verklaringen één of enkele onjuistheden voorkomen, maakt deze naar het oordeel van de advocaat-generaal niet als geheel onbetrouwbaar, nu dergelijke onderdelen niet aan de bewijsvoering ten grondslag worden gelegd.
Medeplegen
Met betrekking tot het medeplegen heeft de advocaat-generaal betoogd dat [verdachte] en [medeverdachte] gedurende de gehele tenlastegelegde periode de feitelijke leiding vormden van de zorgboerderij [zorgboerderij] , gezamenlijk het beleid bepaalden en dit beleid ook uitdroegen. Hun ideeën over straffen en beïnvloeden van bewoners waren richtinggevend voor de dagelijkse praktijk. Uit verklaringen van medewerkers en uit de onderlinge communicatie tussen beide verdachten, evenals uit rapportages, WhatsApp-gesprekken en beeldmateriaal, volgt dat zij zowel zelf geweldshandelingen verrichtten als medewerkers instrueerden, aanstuurden of aanzetten tot vergelijkbare handelingen. Bovendien hadden de beide verdachten contact met elkaar over het uitvoeren van straffen en vond daarover afstemming plaats. Dit geheel duidt op een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de intellectuele en materiële bijdrage van verdachte van voldoende gewicht is om medeplegen ten aanzien van alle feiten bewezen te achten.
Voorbedachte raad
Ten aanzien van de voorbedachte raad heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de verweten gedragingen niet als impulsieve reacties moeten worden gezien, maar als terugkerende methoden die door verdachte en de medeverdachte waren ontwikkeld en stelselmatig werden toegepast. Diverse gedragingen vergden voorbereiding en boden gelegenheid tot beraad, terwijl aanwijzingen voor handelen in een plotseling opkomende gemoedsbeweging ontbreken. Voorbedachte raad kan daarom ook ten aanzien van alle feiten wettig en overtuigend worden bewezen.
(Psychische) benadeling van de gezondheid
De advocaat-generaal heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde (psychische) benadeling van de gezondheid in de zin van artikel 300 lid 4 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daarbij heeft hij in grote lijnen aangesloten bij de overwegingen van de rechtbank. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de door verdachten toegepaste handelwijzen, gelet op hun aard, duur, herhaling en de setting waarin deze plaatsvonden, geschikt waren om bij de betrokken bewoners angst, stress en gevoelens van onveiligheid te veroorzaken, en daarom kunnen deze gedragingen naar hun aard worden aangemerkt als een benadeling van de psychische gezondheid in de zin van de wet.
Wederrechtelijkheid
Ten slotte heeft de advocaat-generaal betoogd dat aan de wederrechtelijkheid van het handelen niet kan worden getwijfeld. De door verdachte gestelde pedagogische of therapeutische uitgangspunten worden weersproken door de deskundigenrapportages, waarin de gehanteerde werkwijze als niet-zorgconform, schadelijk en niet passend binnen enige professionele standaard wordt beoordeeld. Een rechtvaardiging voor de gedragingen is daarmee uitgesloten.

3.Algemeen standpunt van de verdediging

Het hof zal hierna het algemene standpunt van de verdediging weergeven, zoals dat naar voren is gebracht in het schriftelijke pleidooi en zoals door de verdediging nader is toegelicht ter terechtzitting in hoger beroep. De verdediging heeft in dit verband een aantal algemene juridische verweren gevoerd die voorafgaan aan de bespreking van de afzonderlijke feiten.
Bewijswaardering
De raadslieden hebben algemene opmerkingen gemaakt over de bewijswaardering. In dat verband hebben zij primair betoogd dat het bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij de tenlastegelegde gedragingen niet buiten redelijke twijfel kan worden aangenomen. De raadslieden hebben erop gewezen dat de rechtbank de feitelijke betrokkenheid van verdachte niet voldoende kan vaststellen, terwijl het openbaar ministerie verdachte toch verantwoordelijk houdt op basis van impliciete aanwijzingen, zoals zijn functie binnen de zorginstelling en zijn aanwezigheid op de zorgboerderij. De raadslieden hebben betoogd dat het bewijs voor daadwerkelijke betrokkenheid van verdachte ontbreekt en dat de rechtbank te snel heeft geconcludeerd dat hij bij de misdragingen betrokken was.
Indien het hof tot de conclusie zou komen dat verdachte bij de tenlastegelegde gedragingen betrokken is geweest, heeft de verdediging subsidiair verschillende argumenten aangevoerd die, afhankelijk van de waardering van het bewijs, kunnen leiden tot een vermindering van de strafbaarheid van verdachte, en in sommige gevallen zelfs tot een volledige vrijspraak of een lagere straf.
Medeplegen
Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van medeplegen. De raadslieden hebben aangevoerd dat het vereist is dat verdachte een wezenlijke en bewuste bijdrage levert aan het delict. Het verwijt van medeplegen is volgens de verdediging ongegrond, omdat er geen bewijs is voor de actieve samenwerking van verdachte bij het plegen van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft naar de mening van de verdediging ten onrechte aangenomen dat verdachte medepleger is op basis van zijn rol als leidinggevende binnen de zorginstelling en de veronderstelling dat hij op de hoogte zou zijn geweest van de gedragingen van anderen. De raadslieden hebben benadrukt dat het om feitelijke leidinggeven gaat, wat juridisch niet gelijkgesteld kan worden met medeplegen. Het bewijs dat verdachte bewust en wezenlijk heeft bijgedragen aan de gepleegde strafbare feiten ontbreekt.
Voorbedachte raad
De verdediging heeft ook bepleit dat voorbedachte raad niet kan worden bewezen. De raadslieden hebben daartoe aangevoerd dat voor iedere afzonderlijke gedraging moet worden vastgesteld of verdachte voorafgaand aan de gedraging daadwerkelijk de gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op de gevolgen van zijn handelen. De gedragingen die verdachte worden verweten, zouden geen gevolg zijn van een weloverwogen en vooraf gepland misdrijf, maar van onjuiste zorgmethoden en spontane reacties op de situatie. De verdediging heeft betoogd dat er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, maar dat de gedragingen eerder impulsief waren, voortkomend uit een onjuiste zorgfilosofie. Het bewijs voor voorbedachte raad is dan ook onvoldoende en kan niet worden aangenomen.
Mishandeling en benadeling van de gezondheid
Ten aanzien van mishandeling en benadeling van de gezondheid heeft de verdediging betoogd dat de gedragingen van verdachte niet kunnen worden gekwalificeerd als mishandeling in de zin van artikel 300 Sr. De raadslieden hebben erop gewezen dat, hoewel de gedragingen mogelijk schadelijk waren voor de bewoners, het bewijs voor daadwerkelijke schade aan de gezondheid ontbreekt. De stelling dat psychische mishandeling heeft plaatsgevonden kan volgens de verdediging niet worden aangemerkt als strafbaar feit op basis van de huidige wetgeving en jurisprudentie van de Hoge Raad. Er wordt betoogd dat de gedragingen geen substantiële en meetbare schade aan de gezondheid van de bewoners hebben veroorzaakt, wat noodzakelijk is voor een veroordeling op basis van benadeling van de gezondheid.
De verdediging heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de gedragingen daadwerkelijk schade aan de gezondheid hebben veroorzaakt, of dat deze schade het gevolg was van opzettelijke handelingen van verdachte.
Opzet
Ten slotte hebben de raadslieden zich op het standpunt gesteld dat het bewijs voor het opzettelijk handelen van verdachte ontbreekt. De verdediging heeft daarbij aangevoerd dat verdachte steeds handelde met het doel therapeutische doelen te bereiken, en dat hij, hoewel zijn methoden verkeerd waren, geen opzet had om schade toe te brengen. In zorgsituaties, zeker binnen (para)medische zorg, ligt de drempel voor het bewijs van opzet hoger. De verdediging heeft betoogd dat er geen bewijs is dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op schade heeft aanvaard. De gedragingen van de verdachte waren volgens de verdediging niet gericht op het veroorzaken van letsel, maar het gevolg van onjuiste zorgmethoden die niet gepaard gingen met de opzet om schade te veroorzaken.

4.Oordeel van het hof

Het hof zal hierna de centrale juridische leerstukken bespreken die van belang zijn voor de beoordeling van alle tenlastegelegde feiten. Deze bespreking vormt het kader voor de bewijsbeslissingen per feit en per bewoner. In dit verband zal het hof onder meer ingaan op de bewijswaardering, medeplegen, voorbedachte raad, de verschillende categorieën van mishandeling en opzet.
Ten aanzien van het door de verdediging gevoerde verweer dat verdachte van het onder 3 tenlastegelegde toebrengen van zwaar lichamelijk letsel moet worden vrijgesproken overweegt het hof dat dit verweer, overeenkomstig de systematiek van de tenlastelegging, zal worden behandeld bij feit 3 in hoofdstuk 7.
4.1
Betrouwbaarheid van de verklaringen
Het hof constateert dat een aanzienlijk deel van de bewijsvoering omtrent de feitelijke gang van zaken op de zorgboerderij is gebaseerd op verklaringen van (oud-)medewerkers. Deze verklaringen zijn concreet, gedetailleerd en consistent in hun kern. Daarnaast worden zij op tal van punten ondersteund door [software programma] -rapportages die tijdens het dienstverband zijn opgemaakt. Het feit dat deze rapportages zijn gemaakt op het moment dat de beschreven gebeurtenissen daadwerkelijk plaatsvonden, in het kader van reguliere zorgregistratie en ver vóór de strafzaak, maakt naar het oordeel van het hof dat zij objectief steunbewijs vormen voor de verklaringen van de (oud-)medewerkers.
Het hof acht de verklaringen van de (oud-)medewerkers betrouwbaar, gelet op hun consistentie, gedetailleerdheid en de objectieve steun vanuit de rapportages. Deze verklaringen bieden in combinatie met de rapportages voldoende basis voor de betrokkenheid van verdachte bij de tenlastegelegde gedragingen. Daarom verwerpt het hof het verweer van de verdediging en zal het de verklaringen van de (oud-)medewerkers gebruiken bij de beoordeling van het medeplegen.
4.2
Medeplegen
Juridisch kader
Het hof stelt voorop dat betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard als is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De bijdrage van de verdachte moet van voldoende gewicht zijn. Een vooropgezet plan hoeft aan het medeplegen niet ten grondslag te liggen, want medeplegen kan ook als een opwelling uit de situatie voortspruiten en zelfs stilzwijgend plaatsvinden. Ook is niet nodig dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen verrichten, maar de samenwerking moet wel intensief zijn. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan de bewuste en nauwe samenwerking onder meer blijken uit de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol van de verdachte in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict en het belang daarvan, zijn aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. In dit opzicht kan ook de aard van het delict een rol spelen. Verder is van belang dat niet is vereist dat iedere medepleger exact op de hoogte is van de bijdragen van de andere medepleger(s) aan het strafbare feit. Wel moet er bij de medepleger sprake zijn van een zogenoemd ‘dubbel’ opzet dat zowel ziet op het tot stand brengen van het feit als op de samenwerking met de andere dader of daders.
Organisatie- en gezagsstructuur
Zoals in de algemene inleiding is weergegeven, stonden [verdachte] en [medeverdachte] gedurende de gehele tenlastegelegde periode gezamenlijk aan het hoofd van [zorgboerderij] . [medeverdachte] heeft verklaard dat hij als directeur samen met [verdachte] het zorginhoudelijke en bedrijfsmatige beleid bepaalde en [verdachte] heeft dit in zijn eigen verklaring bevestigd. [39] Daarnaast heeft [medeverdachte] verklaard dat hij verantwoordelijk was voor het aannemen van personeel. [40] Uit de verklaringen van onder anderen [medewerker 7] en [medewerker 4] volgt dat ook [verdachte] bij sollicitatiegesprekken betrokken was. [41]
Beiden woonden op het terrein van de zorgboerderij en waren daardoor dagelijks aanwezig bij de uitvoering van de zorg. [42] Uit het dossier volgt dat zij gezamenlijk besloten over de plaatsing van cameratoezicht binnen verschillende ruimtes van de boerderij, waarvan [medeverdachte] de beelden live kon volgen op zijn kantoor en telefoon. [43] Deze organisatorische structuur, in combinatie met hun gedeelde beleidsverantwoordelijkheid, bevestigt dat [verdachte] en [medeverdachte] niet slechts als begeleiders fungeerden, maar de leiding vormden van de instelling waarin de bewezenverklaarde gedragingen zich hebben voorgedaan. Daarbij staat vast dat alle gedragingen plaatsvonden binnen de professionele zorgsetting van [zorgboerderij] en dus werden verricht in de uitoefening van het beroep van beide verdachten.
Bedrijfscultuur en dagelijkse praktijk
Het hof overweegt dat de werkwijze binnen [zorgboerderij] in belangrijke mate werd gevormd door een door beide verdachten gedeelde onorthodoxe benaderingswijze van bewoners. Deze benaderingswijze bestond reeds vóór de tenlastegelegde periode en heeft zich ontwikkeld tot een onderliggende “bedrijfscultuur” die de dagelijkse praktijk vormde. Medewerkers – vaak leerlingen of onervaren krachten – werden binnen deze “bedrijfscultuur” ingewerkt en hadden daarbij nauwelijks alternatieve referentiekaders. [44] [verdachte] en [medeverdachte] deden handelingen voor, corrigeerden medewerkers wanneer zij daarvan afweken en instrueerden hen duidelijk over de wijze waarop bewoners moesten worden gecorrigeerd, begrensd en benaderd. [45]
De verklaringen van meerdere (oud-)medewerkers bevestigen dit beeld en geven inzicht in de wijze waarop deze “bedrijfscultuur” werd overgedragen. Zo heeft [medewerker 8] verklaard dat zij werd aangestuurd door [medeverdachte] . [46] [medewerker 9] heeft verklaard dat zij op een gegeven moment dacht dat de bijzondere werkwijze normaal was, omdat [medeverdachte] op haar inpraatte. [47] [medewerker 10] heeft verklaard over een “harde-handcultuur” en een duidelijke rangorde tussen leiding, medewerkers en bewoners, waarbij haar was verteld dat bewoners “zware jongens” waren die hard aangepakt moesten worden. [48] [medewerker 11] heeft verklaard dat hij als leerling meeging in de manier waarop de begeleider het deed. [49] Verder heeft [medewerker 7] verklaard dat zij handelingen moest uitvoeren van [verdachte] en [medeverdachte] , dat zij geen flauw idee had van hoe de zorg werkte en niet tegen hen durfde in te gaan. [50] Ook de verklaringen van [medewerker 4] en [medewerker 5] bevestigen deze praktijk. [medewerker 4] heeft verklaard dat zij [benadeelde 1] in augustus 2020 onder dwang van [medeverdachte] op de grond heeft gelegd. [51] [medewerker 5] heeft verklaard dat wanneer zij zelf niet handelde, [verdachte] , [medeverdachte] of de drie meiden ( [medewerker 10] , [medewerker 9] en [medewerker 8] ) het wel deden, maar dan ging het er veel harder aan toe. Zij heeft tevens verklaard dat [medeverdachte] haar heeft voorgedaan hoe aan [benadeelde 5] een tik tegen het oor kon worden gegeven en dat hij haar heeft aangesproken op de wijze waarop zij met [bewoner 1] omging. [52] [medewerker 2] heeft verklaard dat zij [verdachte] niet kon overtuigen dat het anders kon en dat zij leerde van de personen die daar werkten: [verdachte] en [medeverdachte] , maar ook personeel. [53] Ten slotte heeft [medewerker 12] verklaard dat [medeverdachte] soms psychotisch leek en werkelijk geloofde dat zijn methode werkte, het creëren van een angstcultuur. [54]
Naast uit deze verklaringen, blijkt dit beeld ook uit de beeldopnames waarover het volgende wordt omschreven: “Het personeel vraagt [verdachte] en [medeverdachte] regelmatig hoe te handelen. Ze zijn duidelijk zoekende naar de juiste aanpak met betrekking tot de bewoners en benoemen dat ook in sommige gevallen. De medewerkers zien daarbij [verdachte] en [medeverdachte] als praktijkervaring/voorbeeld. [verdachte] en [medeverdachte] geven graag uitleg over het gedrag van de bewoners en wat volgens hun de juiste interventie daarop is. Het valt op dat [verdachte] en [medeverdachte] in deze gesprekken veelal zonder liefde en/of respect, zelfs kleinerend en neerbuigend spreken over de betreffende bewoner.” [55]
Deze verklaringen worden verder nog ondersteund door [software programma] -rapportages, onder meer betreffende [benadeelde 2] , waarin maatregelen zoals afzondering of fysieke begrenzing al vanaf 26 november 2020 als gebruikelijke begeleidingsmethoden zijn vastgelegd. [56] Ook voor andere bewoners zijn, vooral vanaf de tweede helft van 2021, regelmatig voorvallen gerapporteerd die passen bij de “harde-handcultuur”. Ter illustratie noemt het hof [benadeelde 1] (vanaf december 2021) [57] en [benadeelde 5] (vanaf juli 2021) [58] . Het gaat om veel voorvallen, op veel verschillende data en het zijn rapportages die van veel van de eerder benoemde medewerkers afkomstig zijn. Omdat deze rapportages zijn opgesteld op het moment van de feitelijke gebeurtenissen en in het kader van de dagelijkse zorgregistratie, is het hof van oordeel dat daaruit volgt dat de daarin beschreven methoden onderdeel vormden van de “bedrijfscultuur”.
De verklaringen van de (oud-)medewerkers sluiten daarnaast aan bij wat beide verdachten zelf hebben verklaard over hun rol in de dagelijkse aansturing en de door hen toegepaste methoden. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij verschillende methoden inzette wanneer een bewoner gedragsmatig een grens over ging, waaronder het laten slapen in de werkplaats, het inzetten van de tent, iemand op de grond leggen of iemand naar buiten brengen om af te koelen. [59] Medewerkers moesten bij hem komen wanneer zij vragen hadden, waarna hij uitleg gaf. [60] Hij werd ingeschakeld wanneer begeleiders er met een bewoner niet uitkwamen en gaf nieuwe medewerkers handreikingen over hoe iets gedaan moest worden. [61] [verdachte] heeft verklaard dat hij rapportages las en aangaf dat bepaalde handelingen op een andere manier moesten worden gedaan, en dat hij instructies gaf over verzorgingshandelingen. [62] Uit WhatsApp-gesprekken blijkt verder dat verdachten onderling communiceerden over corrigerende maatregelen en de uitvoering daarvan. [63]
Uit verklaringen en documentatie blijkt bovendien dat beide verdachten dergelijke methoden toepasten bij verschillende bewoners. Dit bevestigt het structurele karakter van de door hen bepaalde werkwijze en onderstreept dat de tenlastegelegde gedragingen geen op zichzelf staande incidenten waren, maar uitingen van een bestendig patroon binnen de organisatie.
In samenhang bezien volgt hieruit dat de dagelijkse praktijk bij [zorgboerderij] werd bepaald door een bestendige en door beide verdachten gedragen “bedrijfscultuur”, waarvan de bewezenverklaarde gedragingen een structurele uiting vormden en die geheel binnen de beroepsmatige uitoefening van hun functie werd toegepast.
Beoordeling
De verdediging heeft aangevoerd dat geen sprake is van medeplegen, omdat er geen bewijs is voor een actieve samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte bij de uitvoering van de tenlastegelegde feiten. Het hof verwerpt dit verweer. Het hof stelt vast dat verdachte binnen de zorginstelling een wezenlijke en actieve bijdrage heeft geleverd aan de tenlastegelegde gedragingen. Verdachte had niet alleen een feitelijke rol, maar ook een intellectuele bijdrage aan het vaststellen van de werkwijze binnen de zorgboerderij. Hij gaf richting aan de dagelijkse zorgpraktijk, bepaalde de kaders waarbinnen medewerkers moesten handelen, en trad corrigerend op wanneer daarvan werd afgeweken. Deze handelingen vonden plaats in de uitoefening van zijn functie en maakten deel uit van de dagelijkse gang van zaken binnen de zorginstelling.
Het hof merkt op dat deze bijdrage van verdachte zich voordeed binnen een door [medeverdachte] en verdachte gezamenlijk gevormde “bedrijfscultuur”. Binnen deze cultuur werden medewerkers niet alleen ingewerkt, maar ook aangestuurd en gecorrigeerd volgens de door verdachten bepaalde werkwijze. Uit het bestendige patroon van handelen, de onderlinge taakverdeling, de rol van verdachte bij de toegepaste methoden en zijn aanwezigheid op belangrijke momenten volgt naar het oordeel van het hof dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten en hun medewerkers.
De verdediging heeft verder aangevoerd dat de gedragingen van verdachte, na het verlies van zijn zoon [zoon verdachte] , verklaarbaar waren vanuit zijn emotionele toestand, en dat dit zijn opzet zou hebben beïnvloed. Het hof begrijpt dat verdachte zwaar gebukt gaat onder het verlies van zijn zoon en het is invoelbaar dat dit invloed had op zijn handelen. Het hof kan zich goed voorstellen dat hij zich na dit verlies moeilijk kon terugtrekken uit de situatie, mede door de verantwoordelijkheid die hij voelde voor het voortzetten van wat zijn zoon had opgezet. Echter, het hof is van oordeel dat dit geen afbreuk doet aan het opzet op medeplegen. Het feit dat verdachte zijn handelen voortzette, ondanks de zware emotionele druk, toont dat zijn gedrag nog steeds bewust en doelgericht was. De gedragingen waren rationeel en volgens een weloverwogen plan uitgevoerd. De verklaring van de verdediging dat de “erfenis” van zijn zoon hem daartoe dreef, doet niet af aan het feit dat zijn handelingen elke keer weer een bewuste aanvaarding van de kans op schade voor de bewoners inhoudt.
Het hof acht daarmee sprake van een zodanige intellectuele en feitelijke bijdrage van verdachte, geleverd binnen een nauwe en bewuste samenwerking, dat medeplegen ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten kan worden aangenomen.
4.3
Voorbedachte raad
Juridisch kader
Het hof ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of verdachte al dan niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Beoordeling
Het hof stelt voorop dat voorbedachte raad, anders dan medeplegen, niet in algemene zin kan worden afgeleid uit een bedrijfscultuur of een door verdachten uitgedragen werkwijze. Voorbedachte raad vereist dat per afzonderlijke handeling wordt beoordeeld of gelegenheid tot beraad bestond, en dat bij terugkerende gedragingen ook per concrete herhaling wordt vastgesteld of die gelegenheid aanwezig was. Daarbij is naar het oordeel van het hof wel medebepalend of concrete gedragingen (zoals het op de grond leggen van een bewoner) zodanig structureel werden toegepast dat in zekere zin sprake is van een initieel besluit tot dat concrete gedrag dat telkens in ad hoc situaties werd opgevolgd door bij dat besluit passend gedrag van een van de verdachten.
De verdediging heeft aangevoerd dat de tenlastegelegde gedragingen geen gevolg waren van weloverwogen handelen, maar voortkwamen uit onjuiste zorgmethoden en spontane reacties op de situatie. Het hof verwerpt dit algemene verweer en overweegt hierover dat het feit dat een gedraging ontstaat uit een concrete situatie op de werkvloer op zichzelf niet uitsluit dat in het afzonderlijke geval gelegenheid bestond om zich te beraden op het voorgenomen handelen en de gevolgen daarvan.
Het hof zal daarom bij de bespreking van de onderscheiden gedragingen telkens beoordelen of sprake is van voorbedachte raad. Waar het hof tot het oordeel komt dat de vereiste gelegenheid tot beraad ontbrak, kan van voorbedachte raad geen sprake zijn en blijft het bestanddeel buiten bespreking. Alleen bij gedragingen waarbij uit de omstandigheden wél volgt dat tijd en gelegenheid tot beraad bestond, wordt dit uitdrukkelijk overwogen.
4.4
Mishandeling
Juridisch kader
Het hof stelt voorop dat artikel 300 Sr niet slechts ziet op het zonder rechtvaardigingsgrond toebrengen van lichamelijke pijn of letsel, maar op iedere aantasting van de lichamelijke integriteit. Volgens vaste rechtspraak worden in dit verband drie categorieën onderscheiden:
  • a) gedragingen die pijn of lichamelijk letsel veroorzaken;
  • b) gedragingen die geen direct letsel veroorzaken, maar wel een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam teweegbrengen;
  • c) gedragingen die leiden tot opzettelijke benadeling van de gezondheid.
Deze driedeling vormt het uitgangspunt voor de beoordeling van de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten. Of een gedraging als mishandeling moet worden aangemerkt, wordt beoordeeld aan de hand van de aard van de gedraging, de wijze van uitvoering en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Daarbij kan betekenis toekomen aan de verklaring van het slachtoffer. Aangezien dergelijke verklaringen in deze zaak ontbreken, sluit het hof aan bij objectieve factoren, waaronder de uitvoeringswijze, de context van de gedragingen en de in het dossier beschreven reacties van de bewoners. Ook algemene ervaringsregels kunnen meewegen. Bij deze waardering betrekt het hof bovendien dat de betrokken bewoners zich in een kwetsbare en afhankelijke positie bevonden.
Reikwijdte van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hij opzettelijk de (psychische) gezondheid van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] (feit 1), van [bewoner 1] , [bewoner 2] , [bewoner 3] , [benadeelde 3] , [bewoner 4] en [benadeelde 4] (feit 2), van [benadeelde 5] (feit 3) en van alle voornoemde bewoners en [benadeelde 6] (feit 4), al dan niet met voorbedachte raad, heeft benadeeld. Bij de feiten 1 tot en met 3 zou dat zijn gebeurd door de bij die feiten in de tenlastelegging vermelde concrete gedragingen. Bij feit 4 is opgenomen dat de (psychische) benadeling is veroorzaakt doordat verdachten de bewoners behandelden en lieten verblijven in een omgeving waarin sprake was van mishandeling en/of dreiging en/of kleinerende en/of denigrerende handelingen en/of gedragingen, ten gevolge waarvan angst en/of stress en/of onveiligheidgevoelens bij de genoemde personen werd veroorzaakt. Deze omschrijving raakt aan categorie (c) en daarom zal hierna uiteen worden gezet hoe deze categorie dient te worden uitgelegd en toegepast.
Beoordeling
Het hof stelt vast dat een aanzienlijk deel van de tenlastegelegde gedragingen naar hun aard ten minste een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam heeft teweeggebracht (b), terwijl verschillende gedragingen bovendien pijn of letsel hebben veroorzaakt (a). In welke gevallen daarvan feitelijk sprake is, zal het hof beoordelen bij de bespreking van de feiten 1 tot en met 3. Voor zover niet onmiddellijk uit de aard of uitvoeringswijze van de gedraging kan worden afgeleid binnen welke categorie deze valt, zal het hof in de nadere bespreking gemotiveerd uiteenzetten op grond waarvan sprake is van mishandeling en binnen welke categorie die kwalificatie haar grond vindt. Bij de gevallen waarin dit voor het hof evident is, zeker gelet op de beperkingen en kwetsbare positie van de bewoners, zal slechts worden ingegaan op de bewijsmiddelen waaruit de desbetreffende gedraging blijkt. Het hof heeft bij categorie b alleen gedragingen als mishandeling bewijsbaar geacht als die gedragingen een lichamelijke component of uitwerking hebben gehad. [65]
Ten aanzien van categorie c – het opzettelijk benadelen van de gezondheid – overweegt het hof dat deze categorie in deze strafzaak alleen van belang is voor zover er gedragingen moeten worden beoordeeld die niet al vallen onder de categorieën a en b. Dat betreft bij de feiten 1 en 2 een beperkt aantal gedragingen. Bij feit 3 vallen alle gedragingen naar het oordeel van het hof onder categorie a en b, terwijl bij feit 4 alle ten laste gelegde gedragingen moeten worden beoordeeld in het licht van categorie c.
De advocaat-generaal heeft in zijn requisitoir gesteld dat voor alle slachtoffers geldt dat steeds sprake is van mishandeling met (ook) één of meer lichamelijke componenten. Als de advocaat-generaal heeft bedoeld te betogen dat er altijd een lichamelijke component was omdat die in de totale context van de zorgboerderij telkens wel ergens aanwezig was, miskent dat betoog dat niet het samenstel van alle gedragingen van verdachten bepaalt of in individuele gevallen van mishandeling sprake is. De verdediging heeft terecht aangevoerd dat de diverse gedragingen als afzonderlijke mishandelingen zijn ten laste gelegd en dus ook als zodanig moeten worden beoordeeld. Er zal dus per geval moeten worden beoordeeld of een lichamelijke component aanwezig is.
Waar die lichamelijke component ontbreekt, kan geen sprake zijn van mishandeling. Ook niet bij mishandeling van categorie c. Dat volgt uit het gegeven dat de strafbaarstelling van mishandeling in onder meer artikel 300 Sr strekt ter bescherming van de lichamelijke integriteit. [66]
In de tenlastelegging is categorie c uitgebreid door er benadeling van de
psychischegezondheid aan toe te voegen. De rechtbank spreekt in haar vonnis van benadeling van de geestelijke gezondheid. In de rechtspraak waar de rechtbank in haar vonnis naar verwijst wordt gerept van psychische mishandeling. Ook in enige andere rechtspraak wordt overwogen dat de bewoordingen van artikel 300 Sr niet uitsluiten dat psychische mishandeling kan worden aangemerkt als mishandeling. [67] De advocaat-generaal heeft in dit kader verwezen naar het requisitoir van de officieren van justitie. Daarin wordt betoogd dat uit vaste jurisprudentie afdoende blijkt dat de wetgever met artikel 300 Sr het belang van de geestelijke gezondheid beoogt te beschermen. Dat ligt naar het oordeel van het hof genuanceerder. De min of meer hevige onlust (b) hoeft weliswaar niet per se lichamelijk te zijn, maar de gedraging van de verdachte moet wel een lichamelijke component of uitwerking hebben om onder art. 300 Sr te kunnen vallen. Dat is naar het oordeel van het hof bij categorie c niet anders. Verder verwijst het hof nog een keer naar de eerdergenoemde conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad [68] , die concludeert dat de louter psychische mishandeling niet onder het strafrechtelijke mishandelingsbegrip van artikel 300 Sr valt. Het hof deelt die conclusie.
Voor zover met het ten laste leggen van benadeling van de psychische gezondheid is bedoeld psychische mishandeling ten laste te leggen, dus mishandeling zonder gedragingen van de verdachte met een lichamelijke component of uitwerking, kan naar het oordeel van het hof van mishandeling in de zin van artikel 300 Sr geen sprake zijn.
Het hof zal dit toetsingskader toepassen bij de beoordeling van de afzonderlijke feiten in de hierna volgende hoofdstukken.
4.5
Opzet
Juridisch kader
Voor mishandeling is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de gedraging en het daardoor veroorzaakte gevolg. Dat opzet kan zowel bestaan in het willens en wetens toebrengen van pijn of letsel, het veroorzaken van de min of meer hevige onlust in of aan het lichaam, of het benadelen van de gezondheid, als in het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat door de gedraging die gevolgen ontstaan. Bij de beoordeling van het opzet kan betekenis toekomen aan de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
Beoordeling
De ten laste gelegde gedragingen werden verricht vanuit een door verdachten verondersteld zorg- of begeleidingsdoel. Het hof acht het van belang op te merken dat dat niet uitsluit dat van mishandeling sprake kan zijn. Het hof overweegt daarbij dat deze veronderstelde zorg- of begeleidingsdoelen geen steun vinden in de objectieve kenmerken van de gedragingen en evenmin in enige professionele standaard. In dit verband is van betekenis wat uit de deskundigenrapporten en het inspectierapport naar voren is gekomen.
Uit het rapport van deskundige [psycholoog] [69] , orthopedagoog/Gz-psycholoog, volgt dat in het dossier gedragingen worden beschreven die niet noodzakelijk en ongebruikelijk zijn. [psycholoog] heeft gerapporteerd dat deze gedragingen gevoelens van onveiligheid, angst en stress oproepen. Hij heeft geconcludeerd dat geen sprake was van een (ortho)pedagogisch klimaat en dat de gehanteerde bejegening voor deze zeer kwetsbare groep bewoners ernstig benadelend kan zijn.
Ook uit het rapport van deskundige [arts] [70] , arts verstandelijk gehandicapten, blijkt dat de beschreven handelingen niet worden herkend als passend binnen de geldende beroepsnorm. Zij heeft gerapporteerd dat de handelingen niet passen binnen de reguliere zorg, niet stroken met de methodische visie op begeleiding en niet behoren tot de gebruikelijke beroepspraktijk. Daarnaast heeft zij opgemerkt dat diverse concrete handelingen, waaronder het aanpassen van hulpmiddelen, het op de kop laten hangen, het gebruik van een druppende tuinslang, het toedienen van sterk zout water, het onder dwang toedienen van voedsel of vocht, het laten slapen in de garage of tent en het vastbinden van bewoners, medisch niet passend zijn en niet zonder professionele indicatie of multidisciplinaire besluitvorming mogen worden toegepast.
De bevindingen van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd sluiten hierbij aan.
Zo volgt uit paragraaf 2.4 van het inspectierapport [71] dat [zorgboerderij] niet tegemoetkomt aan de behoeften van cliënten, dat cliënten lichamelijke straffen werden opgelegd, dat sprake was van kleineren, beledigen en vernederen en dat dit schadelijk is voor cliënten en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt. Er was sprake van onveilige zorg onder het mom van ‘begrenzing en structuur’. De inspectie heeft geconstateerd dat [zorgboerderij] niet voldeed aan de voorwaarden die de Wet zorg en dwang stelt. In de eindconclusie heeft de inspectie geoordeeld dat cliënten niet de zorg en ondersteuning kregen die zij nodig hadden, dat zij respectloos werden behandeld en dat strafmaatregelen werden toegepast terwijl deze cliënten gezien hun ontwikkelingsniveau niet in staat waren om de consequenties daarvan te overzien. De inspectie heeft geconcludeerd dat [zorgboerderij] niet voldeed aan de normen van persoonsgerichte zorg, niet aan de normen van deskundige zorgverlening en evenmin aan de eisen van sturen op kwaliteit en veiligheid.
Het hof betrekt hierbij dat de gedragingen zich niet hebben voorgedaan als op zichzelf staande incidenten, maar als onderdeel van een door beide verdachten gedragen “bedrijfscultuur”. Binnen deze cultuur was sprake van een terugkerend patroon van vergelijkbare gedragingen, toegepast bij verschillende bewoners en onder vergelijkbare omstandigheden. Dat patroon ondersteunt het oordeel dat verdachte zich bewust was van de aard van zijn handelen en van de gevolgen die dit voor bewoners kon hebben.
Daarnaast blijkt uit het dossier dat verschillende gedragingen in de praktijk duidelijk het karakter hadden van straf of disciplinering. Een goed voorbeeld daarvan is het zogenoemde wasmandincident. [verdachte] heeft daarvoor weliswaar een ‘fysiotherapeutische’ verklaring gegeven, maar het is evident dat daar geen sprake was van welke vorm van zorg dan ook. De door beide verdachten gegeven verklaringen, waaronder pogingen om corrigerend of bestraffend handelen achteraf te duiden als ‘zorg’ of ‘therapie’, vinden geen enkele steun in het dossier en worden daarnaast weersproken door de deskundigen en de inspectie.
Tegen deze achtergrond geldt dat de gedragingen dusdanig ver afstaan van wat binnen de zorg als noodzakelijk, gebruikelijk en professioneel verantwoord wordt beschouwd, dat de door verdachte gestelde zorg- of begeleidingsdoelen geen geloofwaardige verklaring bieden voor zijn handelen. Gelet op de aard van de gedragingen, de wijze waarop deze zijn uitgevoerd en het structurele patroon waarin zij binnen de zorgsetting zijn toegepast, stelt het hof vast dat verdachte opzet had op de aantasting van de lichamelijke integriteit van de bewoners. Dat laatste voor zover het hof hierna per gedraging vaststelt dat inderdaad sprake is van mishandeling.
4.6
Tussenconclusie
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat de verklaringen van de (oud-) medewerkers betrouwbaar zijn, nu zij in de kern consistent zijn en steun vinden in tijdens het dienstverband opgemaakte zorgrapportages. Deze verklaringen ondersteunen overtuigend de conclusie dat verdachte betrokken was bij de tenlastegelegde gedragingen. Daarnaast staat vast dat de tenlastegelegde gedragingen plaatsvonden binnen een door [verdachte] en [medeverdachte] bepaalde en gehandhaafde “bedrijfscultuur”, waarin verdachte zowel richting gaf aan de werkwijze als zelf uitvoeringshandelingen verrichtte. Gelet op deze gezamenlijke leiding, de wijze van aansturing en het bestendige patroon van toegepaste methoden, stelt het hof vast dat aan het vereiste van een nauwe en bewuste samenwerking is voldaan en dat verdachte opzet had op zowel de samenwerking als op de gedragingen.
Voorbedachte raad kan niet in algemene zin uit deze werkwijze worden afgeleid en zal per afzonderlijke gedraging worden beoordeeld.
Ten aanzien van mishandeling geldt het in 4.3 weergegeven juridisch kader. Dat houdt in dat een gedraging slechts als mishandeling in de zin van artikel 300 Sr kan worden aangemerkt wanneer deze een lichamelijke component of lichamelijke uitwerking heeft gehad. Het hof stelt in algemene zin vast dat het merendeel van de tenlastegelegde gedragingen, gelet op hun aard, uitvoeringswijze en de kwetsbare positie van de bewoners, naar hun aard ten minste een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam heeft teweeggebracht (b), terwijl een deel van de gedragingen pijn of letsel heeft veroorzaakt (a). In welke gevallen dit feitelijk wordt vastgesteld, zal het hof bij de afzonderlijke feiten motiveren. Voor zover niet onmiddellijk uit de omstandigheden blijkt binnen welke categorie een gedraging valt, zal het hof dat nader toelichten.
Voor zover de tenlastelegging ziet op het benadelen van de (psychische) gezondheid (c), geldt dat daarvan slechts sprake kan zijn indien een lichamelijke component of uitwerking kan worden vastgesteld. Louter psychische mishandeling valt niet onder het bereik van artikel 300 Sr. Waar een lichamelijke component ontbreekt zal daarom, ook indien de tenlastelegging spreekt van benadeling van de (psychische) gezondheid, vrijspraak volgen van mishandeling.
De door verdachte gestelde zorg- of begeleidingsdoelen vinden geen steun in professionele normen of deskundigenbevindingen. In samenhang met de uiterlijke verschijningsvorm en het structurele karakter van de gedragingen leidt dit tot het oordeel dat verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de lichamelijke integriteit van bewoners werd aangetast.
Met dit kader zal het hof overgaan tot de beoordeling van de afzonderlijke gedragingen per feit en per bewoner. Het hof merkt hierbij in algemene zin het volgende op. Hoewel de wet niet vereist dat iedere afzonderlijke gedraging wordt ondersteund door twee bewijsmiddelen, heeft het hof kritisch beoordeeld in hoeverre (de gebeurtenissen rondom) die gedragingen steun vinden in meer dan één bron. Waar mogelijk heeft het hof aansluiting gezocht bij ten minste twee bewijsmiddelen. Indien de gedraging nadrukkelijk door verdachte is betwist en die steun ontbreekt of als de overtuigingskracht van een enkel bewijsmiddel voor het hof onvoldoende is, zal het hof die gedraging buiten beschouwing laten en verdachte daarvan vrijspreken. De vaststelling van de feiten geschiedt in de volgorde van de tenlastegelegde gedragingen en uitsluitend voor zover deze gedragingen onder de delictsomschrijving van artikel 300 Sr vallen. Voor gedragingen die wel uit het dossier blijken, maar naar het oordeel van het hof niet binnen dit kader kunnen worden geplaatst, zal het hof hieronder afzonderlijk en kort motiveren waarom vrijspraak volgt.

5.Bewijsoverwegingen feit 1

Het hof zal hierna het onder 1 tenlastegelegde feit beoordelen aan de hand van de beschikbare bewijsmiddelen en de door de verdediging gevoerde verweren, met toepassing van het in hoofdstuk 4 uiteengezette beoordelingskader.
5.1
[benadeelde 1]
Het hof stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten vast.
Wasmand en doos op het hoofd
Uit de verklaringen van beide verdachten blijkt dat zij herhaaldelijk een wasmand over het hoofd van [benadeelde 1] hebben geplaatst, kennelijk met het doel hem te laten schrikken en zijn gegil te stoppen. [72] [medewerker 4] heeft verklaard dat [verdachte] de wasmand hardhandig op dan wel om het hoofd van [benadeelde 1] heeft gedrukt. [73] [medewerker 3] heeft daarnaast verklaard dat ook een doos over het hoofd van [benadeelde 1] werd gezet en dat [verdachte] dit veelvuldig deed. [74] Door deze gedragingen werd [benadeelde 1] het zicht ontnomen en werd hij lichamelijk afgeschermd, wat het hof aanmerkt als hevige onlust veroorzakende gewaarwordingen aan het lichaam.
Slaan, tikken en oor vasthouden
Op de door de undercover-medewerkster gemaakte beelden is onder meer te zien dat [benadeelde 1] , zodra hij plots begint te gillen, een klap in het gezicht krijgt van een begeleidster. Telkens wanneer hij gilt, wordt hij opnieuw in zijn gezicht getikt. Ook is te zien dat [verdachte] daarbij lacht. [75] [medewerker 4] en [medewerker 6] hebben bevestigd dat [benadeelde 1] zeer frequent tikken tegen zijn hoofd kreeg van zowel [verdachte] als [medeverdachte] . [76] Bovendien volgt uit de verklaring van [medeverdachte] , die steun vindt in de beelden, dat hij het oor van [benadeelde 1] heeft vastgehouden. [77]
Water gooien en natmaken
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij vanaf het balkon en in de douche een bak water over [benadeelde 1] heeft gegooid om hem te laten stoppen met gillen. [78] [medewerker 7] heeft bevestigd dat dit vaker gebeurde, omdat [benadeelde 1] “moest afkoelen” wanneer hij begon te gillen. [verdachte] lachte daarbij en deed mee. [79]
Langdurig op de grond leggen
Daarnaast blijkt uit meerdere verklaringen dat [benadeelde 1] regelmatig op de grond werd gelegd en daar langdurig moest blijven liggen. [medewerker 4] heeft verklaard dat [benadeelde 1] in natte kleding op een natte vloer was gelegd en daar zeker een halfuur moest liggen als straf omdat hij gilde, terwijl [medeverdachte] in de buurt was. [benadeelde 1] reageerde daar angstig op. [80] Zij heeft verder verklaard dat [benadeelde 1] per ongeluk zijn drinkbeker van tafel had gegooid, waarna [verdachte] hem op de plek waar het drinken terechtkwam op de grond heeft gelegd en hem daar enige tijd heeft laten liggen. [81] Daarnaast heeft zij verklaard dat zij [benadeelde 1] onder dwang van [medeverdachte] in de badkamer op de grond heeft gelegd omdat hij gilde. [82] [medewerker 7] heeft eveneens verklaard dat zij op instructie van zowel [verdachte] als [medeverdachte] [benadeelde 1] als straf op de grond moest neerleggen en dat zij heeft gezien dat [medeverdachte] [benadeelde 1] in de douche op de grond legde en daarna wegliep. [83]
Naast uit voornoemde verklaringen, komt ook in de [software programma] -rapportages het al dan niet langdurig op de grond leggen van [benadeelde 1] zeer frequent terug. Het hof betrekt daarbij dat de [software programma] -rapportages zien op de periode van 12 oktober 2020 tot en met 19 december 2022 en dat het eerste incident pas op 2 december 2021 wordt gemeld. Het hof ziet geen aanleiding te veronderstellen dat deze incidenten/straffen zich voor 2 december 2021 niet voordeden. Ook constateert het hof dat daarna sprake is van een zeer hoge frequentie van het op de grond leggen, aangezien er op 51 afzonderlijke dagen is gerapporteerd dat [benadeelde 1] vanwege gillen of zogenoemd “slecht gedrag” op de grond werd gelegd, soms meermaals per dag. Daarnaast blijkt uit de rapportages dat niet slechts enkele medewerkers hierbij betrokken waren: [medewerker 7] , [medewerker 9] , [medewerker 10] , [medewerker 2] en [medewerker 8] pasten deze maatregel stelselmatig toe, terwijl ook [verdachte] en [medeverdachte] dit meerdere keren hebben gedaan. [84] Uit de terugkerende en door meerdere medewerkers toegepaste wijze van handelen volgt naar het oordeel van het hof dat bij deze gedragingen geen sprake was van een in een opwelling genomen besluit. Het betrof een bestendige werkwijze, immers telkens als [benadeelde 1] bepaald gedrag vertoonde werd hij op de grond gelegd. Uit het feit dat telkens op deze wijze werd gereageerd op als hinderlijk ervaren gedrag van [benadeelde 1] leidt het hof af dat hier sprake was van “beleid” ten aanzien van [benadeelde 1] . Er was een, minstens in de praktijk ontstaan, ‘initieel besluit’ om [benadeelde 1] als hij “slecht gedrag” vertoonde op de grond te leggen. De keren dat [benadeelde 1] vervolgens daadwerkelijk op de grond werd gelegd pasten bij dat besluit en daarom was er telkens tijd en gelegenheid om zich te beraden op het voorgenomen handelen en de gevolgen daarvan te overwegen. Het hof acht daarom bij deze gedragingen voorbedachte raad bewezen.
Koude douche en koud water
In aanvulling daarop blijkt uit de verklaring van [medewerker 8] dat zij samen met [verdachte] [benadeelde 1] met een ijskoude douchestraal nat heeft gemaakt om hem stil te krijgen, waarbij [verdachte] het initiatief nam. [85] Uit de [software programma] -rapportages blijkt ook dat [benadeelde 1] regelmatig onder een koude douche werd gezet door [verdachte] . [86] [verdachte] heeft tijdens de zitting van het hof verklaard dat het in de ruim twintig jaar zorg heus wel eens is voorgekomen dat hij [benadeelde 1] – al dan niet bij het verschonen – heeft gedoucht en dat het daarbij wel voorkwam dat hij tijdens het ‘warm worden’ van de douchestraal het eerste water over de voeten liet stromen om zo te laten zien dat het douchen begon. [87] [medewerker 3] heeft daarnaast verklaard dat [benadeelde 1] onder een koude douche werd gezet door onder anderen [medewerker 9] , [medewerker 10] en [medeverdachte] , wederom omdat hij gilde. [88] Verder blijkt dat sprake was van herhaald natmaken met koud water. [medeverdachte] heeft verklaard dat dit vaker gebeurde, terwijl ook [medewerker 2] heeft verklaard dat dit een veelvoorkomende reactie was op gillen. Ook hiervan wordt in de [software programma] -rapportages herhaald melding gemaakt. [89] De terugkerende en door meerdere medewerkers toegepaste wijze van handelen maakt naar het oordeel van het hof dat geen sprake was van een impulsieve reactie. Het betrof een bestendige werkwijze, immers telkens als [benadeelde 1] bepaald gedrag vertoonde werd hij met koud water gestraft. Door telkens op deze wijze invulling te geven aan het “beleid” ten aanzien van [benadeelde 1] , was net als bij het op de grond leggen telkens sprake van een situatie waarbij tijd en gelegenheid om zich te beraden op het voorgenomen handelen en de gevolgen daarvan te overwegen. Het hof acht daarom ook bij deze gedragingen voorbedachte raad bewezen.
Sta-tafel/stoel en passieve lift
Wat betreft het gebruik van de sta-tafel/stoel en de passieve lift stelt het hof vast dat beide verdachten [benadeelde 1] tot ongeveer een uur in deze hulpmiddelen hebben geplaatst, terwijl fysiotherapeut [fysiotherapeut] heeft verklaard dat een therapeutische inzet maximaal tien minuten mocht duren. [90] [verdachte] heeft verklaard dat hij blokjes achter [benadeelde 1] zijn schoenen plaatste en een bezemsteel door zijn shirt stak, waardoor [benadeelde 1] gedwongen rechtop moest blijven en de borstel in zijn gezicht kwam. [91] [medewerker 8] heeft dit bevestigd en [medewerker 7] heeft verklaard dat [benadeelde 1] van beide verdachten tot knikkende knieën aan toe in de statafel moest staan. [92] [medewerker 2] heeft bovendien verklaard dat [verdachte] zei dat hij een legoblokje onder de voeten van [benadeelde 1] plaatste, omdat dit extra pijn deed. Dit gebeurde regelmatig, waarop [benadeelde 1] begon te gillen. [93] Daarnaast blijkt uit de [software programma] -rapportages dat er op 35 afzonderlijke dagen melding wordt gemaakt van het inzetten van de sta-tafel/stoel. Daarbij waren vooral [medewerker 7] , [medewerker 9] , [medewerker 10] en [medewerker 8] betrokken, en daarnaast enkele keren [verdachte] en [medeverdachte] . [94] Hoewel dit minder frequent voorkomt dan het op de grond leggen, laat ook dit een terugkerend en door meerdere medewerkers toegepast patroon zien. De wijze waarop deze handelingen gedurende langere tijd en door meerdere personen stelselmatig zijn ingezet, maakt naar het oordeel van het hof dat geen sprake was van een impulsieve beslissing. Ook dit betrof een bestendige werkwijze ten aanzien van [benadeelde 1] , zodat er telkens tijd en gelegenheid bestond om zich te beraden op het voorgenomen handelen en de gevolgen daarvan te overwegen. Het hof acht daarom ook bij deze gedragingen voorbedachte raad bewezen.
Vastbinden en pindakaas
Het hof leidt uit de beelden van de undercover-medewerkster, de verklaring van [medeverdachte] en de rapportages in [software programma] af dat [benadeelde 1] met klittenband is vastgebonden, waarbij zijn benen aan zijn bovenlichaam werden bevestigd terwijl hij met opgetrokken knieën lag. Vervolgens werd pindakaas op zijn gezicht gesmeerd, waarna een hond dit aflikte. [95] Het hof merkt op dat het insmeren van [benadeelde 1] zijn gezicht met pindakaas en het laten aflikken daarvan op zichzelf reeds een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording veroorzaakt. Dat hij daarbij was vastgebonden, versterkte dit effect in aanzienlijke mate.
Druppelende tuinslang en buiten plaatsen
Onder andere uit de verklaring van [medeverdachte] volgt dat hij [benadeelde 1] buiten op de grond onder een druppelende tuinslang heeft gelegd en hem vervolgens heeft overgedragen aan [verdachte] . [benadeelde 1] heeft daar ongeveer een halfuur onder de druppelende tuinslang gelegen. [96] Bovendien blijkt uit de beelden van de undercover-medewerkster, de [software programma] -rapportages en de verklaring van [medewerker 6] dat [benadeelde 1] regelmatig langdurig buiten werd geplaatst, soms op de grond en soms in natte kleding. [97] Beide verdachten hebben erkend dat zij [benadeelde 1] regelmatig buiten hebben gezet. [98]
Schoppen
Met betrekking tot het schoppen heeft [medewerker 5] verklaard dat [verdachte] tegen de benen van [benadeelde 1] schopte. [99] [medewerker 4] heeft eveneens verklaard over schoppen tegen zijn enkels. [100]
Kast en andere ruimtes
Uit Ude verklaring van [medewerker 3] volgt dat [benadeelde 1] soms door onder anderen [verdachte] in een donkere kast werd gezet, doorgaans als reactie op gillen. [101] Uit de [software programma] -rapportages blijkt dat ook [medeverdachte] dit deed. [102] Bovendien blijkt uit meerdere verklaringen dat [benadeelde 1] in een hoek van de kamer, in het washok, de voorraadkast en op het toilet werd gezet of gelegd, terwijl hij zich daar vanwege zijn lichamelijke beperkingen niet zelfstandig kon verplaatsen. [103] Het hof overweegt dat deze ruimtes fysiek en zintuiglijk onaangename plekken waren waar [benadeelde 1] zich niet aan kon onttrekken. Het hof kwalificeert dit dan ook als het teweegbrengen van min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwordingen.
Dwangvoeding en dwingen te drinken
Het hof stelt op basis van de verklaringen van [medewerker 6] en [medewerker 7] vast dat [benadeelde 1] herhaaldelijk aan dwangvoeding werd onderworpen en dat hij ook werd gedwongen om te drinken: zijn hoofd werd naar achteren getrokken, zijn neus werd dichtgeknepen en voedsel of citroenwater werd in zijn mond en keel gestopt of gegoten. [104] [medewerker 7] heeft verklaard dat dit als straf gebeurde. [105] Uit de verklaring van [medewerker 5] blijkt dat indien hij dit niet zelfstandig dronk, hij bij zijn haren achterover werd getrokken en het drinken naar binnen werd gegoten. Als hij echt vervelend was, dan kreeg hij pure citroensap. [106] Het hof ziet deze verklaring bevestigd in de verklaring van [medewerker 4] [107] , beschreven beeldmateriaal [108] en een groot aantal [software programma] -meldingen.
Ondersteboven hangen
Uit de foto’s op de inbeslaggenomen gegevensdragers blijkt dat [benadeelde 1] ondersteboven in een apparaat hing. [109] [medeverdachte] heeft erkend dat dit is gebeurd. [110]
Vastbinden aan een stoel
[verdachte] heeft erkend dat hij [benadeelde 1] met klittenband aan een stoel heeft vastgebonden. [111] [medewerker 8] en [medewerker 2] hebben dit eveneens waargenomen, terwijl ook uit de [software programma] -rapportages blijkt dat dit vaker voorkwam. [112]
Sok in de mond
Met betrekking tot de sok in de mond heeft [medewerker 5] verklaard dat bij [benadeelde 1] een sok in de mond werd gestopt om zijn geluid te dempen. Beide verdachten hebben dit zelfs gedemonstreerd. [113]
Koude straal water over en tik tegen geslachtsdeel
Ook staat vast dat bij [benadeelde 1] een koude straal water over zijn geslachtsdeel werd gespoten en dat hij daar een tik kreeg. Dit volgt uit de verklaringen van [medewerker 7] en [medewerker 5] . [114]
Wasmachineballetjes in shirt
Uit de verklaringen van [medewerker 7] en [medewerker 10] volgt daarnaast dat wasmachineballetjes in [benadeelde 1] zijn shirt werden gedaan, wat eveneens in de [software programma] -rapportages is opgenomen. [115]
Walnoten en sinaasappels gooien
[medewerker 7] heeft verder verklaard dat [verdachte] walnoten op het gezicht en lichaam van [benadeelde 1] heeft gegooid. [116] Verder blijkt uit beelden dat een sinaasappel naar [benadeelde 1] werd gegooid, waarbij hij op zijn voorhoofd werd geraakt. [117] [verdachte] heeft daarbij verklaard dat het gooien van een sinaasappel in de schoot van [benadeelde 1] een schrikreactie kon uitlokken waardoor hij zou stoppen met gillen. [118]
In wasbak leggen
[medeverdachte] heeft erkend dat hij [benadeelde 1] in een wasbak heeft gelegd en hiervan een foto heeft gemaakt. [119]
Capuchon vastbinden
Ten slotte staat vast dat de touwtjes van de capuchon van [benadeelde 1] aan zijn rolstoel werden vastgebonden, waardoor hij zijn hoofd niet omhoog kon bewegen, en gedwongen voorover moest hangen. [120]
Vrijspraak
Het hof zal verdachte vrijspreken van het in de spoelkeuken zetten, naakt op de grond leggen, plaatsen in een zoutwaterbad, wegzetten, weggooien of onthouden van eten, sinaaasappel in de mond duwen, duwen in een wc-pot, laten eten van grote hoeveelheden sinaasappels en blootstellen aan harde muziek. Het hof overweegt hierover het volgende.
Het dossier bevat geen gegevens waaruit voldoende blijkt dat er bij [benadeelde 1] een sinaasappel in zijn mond zou zijn geduwd.
Verder acht het hof gedragingen die nadrukkelijk door verdachte zijn betwist en waarvoor slechts één op zichzelf staand bewijsmiddel bestaat en die geen overtuigende steun vinden in andere bronnen, niet voldoende overtuigend bewezen. Dat betreft hier het naakt op de grond leggen, het duwen in een wc-pot en het laten eten van grote hoeveelheden sinaasappels. Deze onderdelen kunnen daarom niet worden bewezen en verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de overige gedragingen stelt het hof vast dat weliswaar uit het dossier naar voren komt dat deze hebben plaatsgevonden, maar dat concrete gegevens over de omstandigheden, duur of feitelijke uitwerking ontbreken. Zo heeft verdachte tijdens de zitting van het hof verklaard dat de spoelkeuken een glazen ruimte was. Het dossier biedt verder geen informatie over de specifieke inrichting of omstandigheden van deze ruimte waaruit blijkt dat de spoelkeuken voor [benadeelde 1] een benauwende of anderszins onaangename plek vormde. Evenmin zijn er gegevens over de duur, temperatuur of de reactie van [benadeelde 1] met betrekking tot het zoutwaterbad. Aangezien een zoutwaterbad niet per definitie onaangenaam is, komt het hof zonder die gegevens niet tot een bewezenverklaring. Ten aanzien van het wegzetten, weggooien of onthouden van eten zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen voor een zodanige duur of intensiteit dat enig lichamelijk nadeel kan worden aangenomen en bij het afspelen van harde muziek ontbreken gegevens over geluidsniveau, afstand en de concrete inwerking op [benadeelde 1] . Daarmee kan niet worden vastgesteld dat deze gedragingen pijn of letsel hebben veroorzaakt of een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam hebben teweeggebracht. Deze gedragingen vallen daarom niet binnen categorie a of b van artikel 300 Sr.
Daarmee rest het hof te beoordelen of de concreet ten laste gelegde gedragingen een lichamelijke component of uitwerking hebben gehad en of zij de (psychische) gezondheid van de betreffende bewoners hebben benadeeld in de zin van categorie c. Het hof is van oordeel dat dat niet zo is, of niet kan worden vastgesteld. Deze gedragingen zijn naar het oordeel van het hof niet aan te merken als een benadeling van de (psychische) gezondheid. Daarvan zal de verdachte dus worden vrijgesproken.
5.2
[benadeelde 2]
Het hof stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten vast.
Wasmand op het hoofd
Op de door de undercover-medewerkster gemaakte beelden is onder meer te zien dat [verdachte] met een wasmand op [benadeelde 2] afloopt, hem vraagt of hij hem “in het gevang moet zetten” en de wasmand vervolgens op zijn hoofd plaatst. Te zien is dat dit niet in één keer lukt en dat [verdachte] vervolgens zegt:
“Gewoon een beetje doordrukken”. Nadat de wasmand is geplaatst, vraagt hij:
“Hoe ziet de wereld er nu uit? Achter de tralies. Waar je hoort”. Wanneer de wasmand vervolgens van het hoofd van [benadeelde 2] valt, wordt bloed op zijn gezicht opgemerkt. [121] [verdachte] heeft verklaard dat hij [benadeelde 2] een wasmand over het hoofd heeft gedaan en daarbij is weggelopen. [122] [medeverdachte] heeft bevestigd dat dit een paar keer is gebeurd. [123]
Natmaken
Met betrekking tot het natmaken heeft [medewerker 7] verklaard dat op instructie van [verdachte] water in het gezicht van [benadeelde 2] moest worden gegooid en dat [verdachte] hierbij aanwezig was. [124] Uit de [software programma] -rapportages volgt tevens dat meermalen een beker water in zijn gezicht werd gegooid en water in zijn nek werd gegoten. [125] [medeverdachte] deed dit ook. [126]
Langdurig op de grond leggen
Met betrekking tot het langdurig op de grond leggen heeft [verdachte] verklaard dat hij [benadeelde 2] vaak op de grond heeft neergelegd. [127] [medewerker 7] heeft daarnaast verklaard dat zij op de dag van haar sollicitatiegesprek [benadeelde 2] naakt op de grond zag liggen in de keuken, slechts gekleed in een shirt. [128] [medewerker 4] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [benadeelde 2] gemiddeld een halfuur tot een uur op de grond heeft gelegen. [129] Uit de [software programma] -rapportages blijkt bovendien dat [benadeelde 2] op 29 afzonderlijke dagen op de grond werd gelegd. [130] Daarnaast blijkt uit de rapportage dat niet slechts enkele medewerkers hierbij betrokken waren: [medewerker 12] , [medewerker 9] , [medewerker 7] , [medewerker 6] en [medewerker 10] pasten deze maatregel stelselmatig toe, terwijl ook [verdachte] en [medeverdachte] dit meerdere keren hebben gedaan. Uit de terugkerende en door meerdere medewerkers toegepaste wijze van handelen volgt dat bij deze gedragingen geen sprake was van een in een opwelling genomen besluit. Het betrof een bestendige werkwijze waarvoor telkens tijd en gelegenheid bestond om zich te beraden op het voorgenomen handelen en de gevolgen daarvan te overwegen. Het hof acht daarom bij deze gedraging voorbedachte raad bewezen.
Buiten in de regen
Uit de verklaring van [medewerker 6] volgt bovendien dat [benadeelde 2] door zowel [verdachte] als [medeverdachte] buiten in de regen werd gezet. [131] Deze verklaring vindt steun in de [software programma] -rapportages, waarin eveneens melding wordt gemaakt van het buiten plaatsen van [benadeelde 2] . [132]
Kast en andere ruimtes
Op de door de undercover-medewerkster gemaakte beelden is onder meer te zien dat [benadeelde 2] door een begeleidster in een hoek van de kamer werd gezet, met zijn rug naar de eettafel. De gordijnen werden vervolgens gesloten, vermoedelijk zodat [benadeelde 2] niet naar buiten kon kijken. Op de vraag van de undercover-medewerkster waarom [benadeelde 2] in de hoek werd gezet, antwoordde de begeleidster dat dit was zodat hij
“de sfeer aan tafel niet kan verpesten en hij wel meekrijgt dat wij het wel leuk hebben”. [133] Daarnaast blijkt uit een ander fragment dat [benadeelde 2] door een begeleidster werd meegenomen naar een ruimte die wordt aangeduid als het Theehuis. Kort daarop begint [medeverdachte] tegen [benadeelde 2] te schreeuwen dat hij normaal moet doen en hij neemt [benadeelde 2] daarop mee. Wanneer een begeleidster [benadeelde 2] weer gaat halen, is zichtbaar dat [benadeelde 2] in een kleine ruimte in het donker staat. Op het moment dat [benadeelde 2] geen antwoord geeft op de vraag of hij weer normaal kan doen, wordt de deur opnieuw gesloten. [134] Verder volgt uit de verklaringen van [medewerker 7] en uit de [software programma] -rapportages dat [benadeelde 2] door beide verdachten werd weggezet in zijn kamer, in het washok, in de voorraadkast en op het toilet. [135]
Het hof overweegt dat [benadeelde 2] zich gezien zijn lichamelijke beperkingen niet zelfstandig uit deze ruimtes kon verplaatsen. Het betrof fysiek en zintuiglijk onaangename plekken waar hij aan de situatie was overgeleverd. Het hof kwalificeert dit dan ook als het teweegbrengen van min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwordingen.
Dwangvoeding
Uit een ander fragment van de door de undercover-medewerkster gemaakte beelden volgt dat [benadeelde 2] , toen hij weigerde te eten, aan dwangvoeding werd onderworpen. Te zien is dat [medewerker 2] en [medewerker 11] naast [benadeelde 2] zitten. [medewerker 11] zegt:
“Je moet het er maar gewoon met geweld indouwen, voor de rest zoekt ie het maar uit”. [medewerker 2] stopt daarop eten in de mond van [benadeelde 2] , maar hij werkt tegen. [medewerker 11] loopt naar hem toe, houdt zijn hoofd stevig vast en samen openen zij zijn mond en drukken het eten naar binnen. [medewerker 11] zegt:
“Eten jij!”, terwijl hij [medewerker 2] de mond van [benadeelde 2] laat dichtdrukken. [benadeelde 2] roept
“nee”, waarop [medewerker 2] antwoordt:
“Echt wel”. Dit herhaalt zich omdat [benadeelde 2] blijft weigeren te eten. [136] [medewerker 6] heeft aanvullend verklaard dat er bij [benadeelde 2] eten in de mond werd gepropt. [137]
Vrijspraak
Het hof zal verdachte vrijspreken van het stoppen van een sok en/of sinaasappel in de mond van [benadeelde 2] , het dichtknijpen van de neus en vloeistof in de mond/keel gieten/spuiten en ook van en het wegzetten, weggooien of onthouden van eten en overweegt hierover het volgende.
Het dossier bevat geen gegevens waaruit voldoende blijkt dat er bij [benadeelde 2] een sok en/of sinaasappel in zijn mond zou zijn geduwd en evenmin dat hem onder dwang vloeistof is toegediend.. Verdachte zal van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Uit het dossier volgt weliswaar dat eten van [benadeelde 2] incidenteel werd weggezet of weggegooid, maar er ontbreken concrete gegevens over de duur, frequentie of feitelijke impact daarvan. Daarom kan niet worden vastgesteld dat sprake was van voedselonthouding van een zodanige duur of intensiteit dat lichamelijk nadeel is ontstaan. Evenmin blijkt dat deze gedraging pijn, letsel of een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam heeft teweeggebracht. Deze gedraging valt daarom niet binnen categorie a of b van artikel 300 Sr.
Daarmee rest het hof te beoordelen of deze concreet ten laste gelegde gedraging een lichamelijke component of uitwerking heeft gehad en of zij de (psychische) gezondheid van [benadeelde 2] heeft benadeeld in de zin van categorie c. Het hof is van oordeel dat dat niet zo is, of niet kan worden vastgesteld. Nu deze gedraging naar het oordeel van het hof niet is aan te merken als een benadeling van de (psychische) gezondheid, zal verdachte daarvan worden vrijgesproken.

6.Bewijsoverwegingen feit 2

Het hof zal hierna het onder 2 tenlastegelegde feit beoordelen aan de hand van de beschikbare bewijsmiddelen en de door de verdediging gevoerde verweren, met toepassing van het in hoofdstuk 4 uiteengezette beoordelingskader.
6.1
[bewoner 1]
Het hof stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten vast.
Tuinafval in het bed
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij op voorstel van [verdachte] tuinafval in het bed van [bewoner 1] heeft gelegd en dat dit de volgende ochtend nog in haar bed lag. Hij heeft hiervan een foto gemaakt voor de teamvergadering. [138] Deze verklaring vindt steun in de rapportages in [software programma] , waarin dit incident is geregistreerd. [139] Bovendien heeft [medewerker 2] daar over verklaard dat een paar dagen later het bed nog vol lag met zand en onkruid en dat [bewoner 1] daar dus dagen in heeft geslapen. [140]
Het hof overweegt dat het leggen van tuinafval in het bed van [bewoner 1] een fysieke ingreep betrof die haar gedurende de nacht aan omstandigheden blootstelde die naar hun aard lichamelijk ongemak meebrengen en haar rust en slaap verstoren. De maatregel werd doelbewust opgelegd als reactie op zogenoemd “slecht gedrag” en had, een vernederend karakter. Daarbij komt dat [bewoner 1] door haar beperkingen niet in staat was zelf een einde aan deze situatie te maken. In deze omstandigheden kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat hiermee min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwordingen zijn teweeggebracht.
Banaan in de broek
Uit de verklaring van [medewerker 8] volgt dat zij een banaan in de broek van [bewoner 1] heeft gestopt. [141] [medewerker 1] heeft waargenomen dat [bewoner 1] vervolgens tien tot vijftien minuten op een stoel moest blijven zitten met die banaan in haar broek, terwijl [verdachte] daarbij aanwezig was. [142]
Natmaken
Uit de [software programma] -rapportages volgt dat boven het hoofd van [bewoner 1] een kletsnatte doek werd uitgewrongen en dat een glas water over haar heen werd gegoten. [143] Ook blijkt dat zij nat werd gemaakt omdat zij de dag ervoor onvoldoende zou hebben gedronken. [144]
Buiten in de regen laten staan
[medewerker 5] heeft tijdens haar verhoor twee door [medeverdachte] toegezonden video’s getoond. Op de eerste opname is te zien dat [bewoner 1] in de regen naar de brievenbus zoekt, terwijl [medeverdachte] haar vanuit de deuropening aanwijzingen geeft. Wanneer zij terugloopt, trekt hij de deur voor haar dicht. Op de tweede opname filmt [medeverdachte] vanuit de woning hoe [bewoner 1] in de regen om het huis loopt, terwijl hij zegt:
“Dan moet ik wel snel zijn om die andere deur op slot te doen”. [145] [medeverdachte] heeft verklaard dat dit gebeurde op voorstel van [verdachte] en dat het was bedoeld om haar terug te pakken en te laten ervaren dat het niet leuk was. [146]
Theedoek om het hoofd
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij [bewoner 1] een theedoek als hoofddoek heeft gegeven. [147] In de [software programma] -rapportages wordt bevestigd dat [medeverdachte] een theedoek om het hoofd van [bewoner 1] heeft geknoopt en daarbij heeft gezegd dat, als [bewoner 1] zich als een viswijf gedraagt, zij zich ook zo mag kleden. [148]
Het hof overweegt dat het om het hoofd knopen van de theedoek weliswaar een beperkte fysieke component kent, maar dat vooral de opgelegde onmacht, het ongemak en de daarmee gepaard gaande krenkende bejegening de kern vormen van de ervaren onlust. [medeverdachte] bevestigde de theedoek doelbewust en gebruikte daarbij denigrerende bewoordingen. Gelet op deze combinatie van factoren kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat hiermee min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwordingen zijn teweeggebracht.
Flesje om het middel
Uit dezelfde [software programma] -registratie blijkt dat, nadat [bewoner 1] haar lege flesjes niet had opgeruimd, een lege fles met tape om haar middel werd bevestigd. Zij moest deze de gehele dag dragen en mocht de fles pas verwijderen bij het naar bed gaan. [149] Uit andere [software programma] -registraties [150] en foto’s [151] blijkt dat vaker van tape gebruik werd gemaakt.
Het hof overweegt dat het vastmaken van een flesje met tape om het middel van [bewoner 1] een fysieke ingreep betrof die haar gedurende de dag in haar bewegingsvrijheid beperkte en haar voortdurend aan ongemak blootstelde. De maatregel werd doelbewust opgelegd als reactie op zogenoemd “slecht gedrag” en had, gelet op de wijze van bevestigen en de duur van het dragen, een vernederend karakter. Daarbij komt dat [bewoner 1] door haar beperkingen niet in staat was zelf een einde aan deze situatie te maken. In deze omstandigheden kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat hiermee min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwordingen zijn teweeggebracht.
Vrijspraak
Het hof zal verdachte vrijspreken van het onthouden of weggooien van eten en in een sloot gooien van haar kleding. Het hof overweegt hierover het volgende.
Hoewel verklaringen van medewerkers erop wijzen dat bij bewoners regelmatig eten werd weggegooid en dat [bewoner 1] soms niet mocht mee-eten, bevat het dossier geen gegevens over duur, intensiteit of concrete gevolgen waaruit mishandeling kan worden afgeleid. Daarom kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van voedselonthouding van een zodanige duur of intensiteit dat lichamelijk nadeel is ontstaan. Ook ten aanzien van het in de sloot gooien van haar kleding ontbreken aanwijzingen over de feitelijke omstandigheden of uitwerking. Op grond hiervan kan niet worden vastgesteld dat deze gedragingen pijn, letsel of een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam hebben veroorzaakt. Zij vallen daarom niet binnen categorie a of b van artikel 300 Sr.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of deze gedragingen een lichamelijke component of lichamelijke uitwerking hebben gehad en daarmee de (psychische) gezondheid van [bewoner 1] hebben benadeeld in de zin van categorie c. Het hof is van oordeel dat dat niet zo is, of niet kan worden vastgesteld. Nu deze gedragingen naar het oordeel van het hof niet zijn aan te merken als een benadeling van de (psychische) gezondheid, zal verdachte daarvan worden vrijgesproken.
6.2
[bewoner 2]
Het hof stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten vast.
Slapen in de werkplaats
[medeverdachte] heeft verklaard dat [bewoner 2] in de werkplaats heeft geslapen. [152] Deze verklaring vindt steun in de verklaring van [medewerker 10] , die heeft verklaard dat [bewoner 2] daar op een matje sliep. [153] Uit de [software programma] -rapportages blijkt eveneens dat het slapen in de werkplaats als straf werd toegepast. [154]
Het hof overweegt dat [bewoner 2] hierdoor werd gedwongen de nacht door te brengen in een ruimte die niet als slaapruimte was ingericht, zonder het comfort en de bescherming van een reguliere slaapkamer. Daarmee werd hij blootgesteld aan omstandigheden die naar hun aard lichamelijk ongemak meebrengen en zijn rust en slaap verstoren. Nu deze maatregel doelbewust als straf werd opgelegd en [bewoner 2] zich hieraan, gelet op zijn beperkingen, niet kon onttrekken, kan het in deze omstandigheden naar het oordeel van het hof niet anders dan dat hiermee min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwordingen zijn teweeggebracht.
6.3
[bewoner 3]
Het hof merkt bij de beoordeling van de gedragingen ten aanzien van [bewoner 3] in algemene zin op dat uit de verklaring van [medewerker 5] volgt dat [bewoner 3] verbaal niet sterk was en vaak zichtbaar verbaasd of overweldigd reageerde wanneer hem opdrachten of straffen werden opgelegd. Hij was daardoor niet in staat tegen beide verdachten op te komen, hetgeen mede verklaart waarom de opgelegde maatregelen voor hem onontkoombaar waren. [155]
Het hof stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten vast.
Flesjes in de hand
[medewerker 5] heeft verklaard dat [medeverdachte] [bewoner 3] rond 18:00 uur buiten in de tuin plaatste, waarna hij twee flesjes water moest pakken en met in iedere hand een flesje zijn armen gestrekt moest houden. Wanneer hij zijn armen liet zakken, riepen beide verdachten dat hij zijn handen weer moest spreiden. Het was die dag 28 á 29 graden. Toen [medewerker 5] om 20:00 uur vertrok, stond [bewoner 3] er nog steeds. [156] [medeverdachte] heeft bevestigd dat dit is gebeurd. [157]
Slapen in een tent
Beelden van de undercover-medewerkster tonen dat op het terrein een tent stond die door begeleidster [medewerker 2] werd aangeduid als een “straftentje” en dat “ze” daar moeten slapen als ze niet hebben geluisterd. De undercover-medewerkster zag [bewoner 3] in de tent kruipen en op haar vraag of hij in de brandende zon in de tent moest zitten, bevestigen [verdachte] en een begeleider dat dit gebeurt als straf om gewenst gedrag af te dwingen. Wanneer de undercover-medewerkster na het avondeten naar huis gaat, treft zij [bewoner 3] opnieuw in de tent aan. Op haar vraag of hij daar moet slapen, antwoordt [bewoner 3] bevestigend en geeft aan geen matras te hebben. [158] [medewerker 2] heeft verklaard dat [medeverdachte] , nadat was gebleken dat het stapelen van flesjes door [bewoner 3] niet goed ging, met een tent naar buiten kwam. Toen [bewoner 3] begreep dat hij naar de tent moest, reageerde hij met de woorden:
“O nee, niet tent, niet tent!” [159] [medeverdachte] heeft bevestigd dat [bewoner 3] meerdere keren in de tent heeft geslapen. [160]
In een sloot duwen
[medewerker 2] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [medeverdachte] [bewoner 3] opdroeg zijn broek uit te doen en in de sloot te gaan staan. [bewoner 3] deed dit en stond volgens haar ongeveer vijftien minuten in het water, terwijl [verdachte] daarbij aanwezig was en opmerkingen maakte. [161] Zij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [verdachte] zei
“Moet je kijken wat geweldig”, zichtbaar trots op de maatregel die [medeverdachte] had bedacht. Daarnaast heeft [medewerker 2] verklaard dat zij vroeg naar de aanleiding en dat [medeverdachte] toen zei dat [bewoner 3] niet genoeg water had gehad en daarom maar in de sloot moest staan om zo water op te nemen. [162] [medeverdachte] heeft bevestigd dat hij [bewoner 3] wel eens “een drukker” de sloot in gaf. [163]
Natspuiten met een tuinslang
In de [software programma] -rapportages is herhaaldelijk vastgelegd dat [bewoner 3] met kleren en al met de tuinslang werd natgespoten, waarna hij in de tuin moest douchen in zijn onderbroek. Uit de rapportages blijkt bovendien dat dit was bedoeld als straf en dat [bewoner 3] dit als onaangenaam heeft ervaren. [164]
Naar het oordeel van het hof bevatten de hierboven beschreven gedragingen alle een lichamelijke component of uitwerking en hebben die onvermijdelijk een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwordingen teweeggebracht.
Vrijspraak
Het hof zal verdachte vrijspreken van het laten zagen met een klein handzaagje, laten eten met ovenhandschoenen, weggooien van eten en ontzeggen van werkpauzes. Het hof overweegt hierover het volgende.
Voor deze gedragingen geldt dat het dossier onvoldoende concrete en gedetailleerde informatie bevat over de omstandigheden, duur en feitelijke impact. Wel volgt uit enkele bronnen dat deze handelingen hebben plaatsgevonden, maar niet dat zij als strafmaatregel zijn toegepast of dat zij bij [bewoner 3] fysieke pijn, letsel of een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam hebben teweeggebracht. Het ongemak dat uit de foto’s en beschrijvingen kan worden afgeleid, is hiervoor onvoldoende. Zij vallen daarom niet binnen categorie a of b van artikel 300 Sr.
Vervolgens moet het hof beoordelen of deze gedragingen een lichamelijke component of lichamelijke uitwerking hebben gehad en daarmee de (psychische) gezondheid van [bewoner 3] hebben benadeeld in de zin van categorie c. Het hof is van oordeel dat dat niet zo is, of niet kan worden vastgesteld. Nu deze gedragingen naar het oordeel van het hof niet zijn aan te merken als een benadeling van de (psychische) gezondheid, zal verdachte daarvan worden vrijgesproken.
6.4
[benadeelde 3]
Het hof stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten vast.
Slapen in een tent
Zoals hiervoor reeds overwogen in verband met het gebruik van de tent bij [bewoner 3] , blijkt uit de beelden van de undercover-medewerkster dat op het terrein een tent stond die door begeleidster [medewerker 2] werd aangeduid als een “straftentje” en dat “ze” daar moeten slapen als ze niet hebben geluisterd. Tegen deze achtergrond weegt het hof [medeverdachte] verklaring dat [benadeelde 3] regelmatig in een tent moest slapen. [165] Dit wordt bevestigd door [medewerker 7] en [medewerker 2] , die hebben verklaard dat [benadeelde 3] in de tuin in een tentje moest slapen, ook in de winter, en bovendien zonder matras. [166] Uit de [software programma] -rapportages volgt eveneens dat [benadeelde 3] op meerdere dagen buiten moest slapen, dat hij probeerde te weigeren en probeerde weer binnen te komen, maar dat dit niet werd toegestaan. [167]
Eten vermalen
Uit de verklaring van [medeverdachte] volgt daarnaast dat hij het eten van [benadeelde 3] in een blender heeft gedaan en hem dit vervolgens heeft laten opeten. [168] [medewerker 2] heeft bevestigd dat [benadeelde 3] van [medeverdachte] vermalen en gemixt voedsel moest eten. [169] De [software programma] -rapportages melden dat dit gebeurde nadat [benadeelde 3] zich verzette tegen een conflict over het gebruik van zijn stem. [170] Hij werd daarmee gestraft voor iets waaraan hij zich feitelijk niet kon onttrekken. Van belang is verder de verklaring van [medeverdachte] dat [benadeelde 3] dit heel vervelend vond;
“Op een gegeven moment gaat hij ook zitten kwijlen, dan is hij echt ver heen hoor”. [171] Deze waarneming van [medeverdachte] onderstreept de indringende fysieke beleving van [benadeelde 3] .
Lasbril dragen
[medeverdachte] heeft verder verklaard dat hij [benadeelde 3] een lasbril op heeft gezet omdat [benadeelde 3] volgens hem mensen zo in de gaten hield dat anderen daar helemaal gek van werden. Een lasbril hielp, want dan kon hij niet opzij kijken. [172] [medewerker 2] heeft bevestigd dat [benadeelde 3] deze bril moest dragen en dat hij hier de hele dag mee moest lopen, omdat hij volgens [medeverdachte] teveel naar andere mensen keek. [173] In de [software programma] -rapportages is eveneens opgenomen dat [benadeelde 3] op meerdere dagen een dergelijke bril moest dragen, die zijn gezichtsveld beperkte. [174]
Voor de hierboven beschreven gedragingen geldt telkens dat het naar het oordeel van het hof in de geschetste omstandigheden niet anders kan dan dat daarmee min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwordingen zijn teweeggebracht.
Vrijspraak
Het hof zal verdachte vrijspreken van het laten eten van een grote hoeveelheid sinaasappels, buiten laten eten en verwijderen van de deur of badkamerdeur van zijn appartement. Het hof overweegt hierover het volgende.
Met betrekking tot het verwijderen van de deur en/of badkamerdeur overweegt het hof dat weliswaar uit het dossier blijkt dat deze situatie zich heeft voorgedaan, maar dat concrete gegevens ontbreken over de omstandigheden waaronder dit gebeurde en de feitelijke uitwerking daarvan op [benadeelde 3] . Ten aanzien van de sinaasappels is onvoldoende duidelijk of en in welke omvang dit daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en het buiten laten eten en het verwijderen van deuren vormen op zichzelf geen fysieke ingreep, terwijl aanwijzingen voor pijn, letsel of een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam ontbreken. Zij vallen daarom niet binnen categorie a of b van artikel 300 Sr.
Daarmee rest het hof te beoordelen of deze gedragingen een lichamelijke component of lichamelijke uitwerking hebben gehad en daarmee de (psychische) gezondheid van [benadeelde 3] hebben benadeeld in de zin van categorie c. Het hof is van oordeel dat dat niet zo is, of niet kan worden vastgesteld. Nu deze gedragingen naar het oordeel van het hof niet zijn aan te merken als een benadeling van de (psychische) gezondheid, zal verdachte daarvan worden vrijgesproken.
6.5
[bewoner 4]
Het hof stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten vast.
Slaan in het gezicht
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij [bewoner 4] in het gezicht, namelijk op zijn kaak, heeft geslagen. [175] Deze bekentenis vindt steun in de verklaring van [medewerker 4] , die heeft gezien dat [medeverdachte] [bewoner 4] een vuistslag in het gezicht heeft gegeven. [176] Daarnaast heeft een begeleidster tegenover de undercover-medewerkster verklaard dat tussen [medeverdachte] en [bewoner 4] een fysieke knokpartij heeft plaatsgevonden en dat
“van beide kanten beste klappen vallen”. [177]
Achterover in een border duwen
Op de videobeelden die op de iMac zijn aangetroffen, is te zien dat [bewoner 4] naast een stenen muurtje staat en dat [medeverdachte] naar buiten komt. Nadat [bewoner 4] een stap achteruit zet en in elkaar duikt, loopt [medeverdachte] op hem af en duwt hem krachtig, waardoor [bewoner 4] eerst op de rand van de border terechtkomt en vervolgens achterover de border in valt en tegen een boom terechtkomt. [medeverdachte] pakt vervolgens zijn benen vast en duwt hem verder de border in. [178] [medeverdachte] heeft verklaard dat hij [bewoner 4] wilde laten schrikken. [179]
De hierboven beschreven gedragingen hebben naar het oordeel van het hof onvermijdelijk minstens een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording en hoogstwaarschijnlijk pijn bij [bewoner 4] veroorzaakt.
Vrijspraak
Het hof zal verdachte vrijspreken van het meermalen geven van huisarrest en afpakken of weggooien van eten. Het hof overweegt hierover het volgende.
Hoewel uit het dossier volgt dat [bewoner 4] gedurende een week geen toegang had tot het groepsgedeelte, ontbreekt inzicht in de omstandigheden waaronder dit plaatsvond, de feitelijke mate van afzondering en de uitwerking daarvan op hem. Ook ten aanzien van het afpakken of weggooien van eten geldt dat weliswaar uit het dossier volgt dat dit incidenteel is gebeurd, maar concrete gegevens ontbreken over de duur, frequentie of feitelijke impact op [bewoner 4] . Daarom kan niet worden vastgesteld dat sprake was van voedselonthouding van een zodanige duur of intensiteit dat lichamelijk nadeel is ontstaan. Op grond hiervan kan niet worden vastgesteld dat deze gedragingen pijn, letsel of een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam hebben veroorzaakt. Zij vallen daarom niet binnen categorie a of b van artikel 300 Sr.
Het is vervolgens aan het hof om te beoordelen of deze gedragingen een lichamelijke component of lichamelijke uitwerking hebben gehad en daarmee de (psychische) gezondheid van [bewoner 4] hebben benadeeld in de zin van categorie c. Het hof is van oordeel dat dat niet zo is, of niet kan worden vastgesteld. Nu deze gedragingen naar het oordeel van het hof niet zijn aan te merken als een benadeling van de (psychische) gezondheid, zal verdachte daarvan worden vrijgesproken.
6.6
[benadeelde 4]
Het hof zal verdachte vrijspreken van het laten eten van een grote hoeveelheid sinaasappels en van het kapottrekken van een T-shirt. Het hof overweegt hierover het volgende.
Voor zover het gaat om het laten eten van een grote hoeveelheid sinaasappels, volgt deze informatie uitsluitend uit één enkele bron, in dit geval een [software programma] -melding van [medewerker 8] . Deze verklaring vindt geen steun in andere bronnen en [medewerker 8] kon zich bij de raadsheer-commissaris niet meer herinneren of de sinaasappels daadwerkelijk zijn gegeten. Dit onderdeel acht het hof daarom niet bewezen en verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het kapottrekken van het T-shirt van [benadeelde 4] overweegt het hof als volgt. Vaststaat dat [medeverdachte] deze handeling heeft verricht. Hoewel dit een ongepaste handeling is, bevat het dossier geen aanwijzingen dat dit bij [benadeelde 4] pijn, letsel of een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam heeft veroorzaakt. Daarmee valt deze gedraging niet binnen categorie a of b van artikel 300 Sr.
Daarmee komt het hof tot de vraag of deze handeling een lichamelijke component of lichamelijke uitwerking had die kan wijzen op benadeling van de (psychische) gezondheid in de zin van categorie c. Het hof is van oordeel dat dat niet zo is, of niet kan worden vastgesteld. Nu deze gedragingen naar het oordeel van het hof niet zijn aan te merken als een benadeling van de (psychische) gezondheid, zal verdachte daarvan worden vrijgesproken.

7.Bewijsoverwegingen feit 3

Het hof zal hierna het onder 3 tenlastegelegde feit beoordelen aan de hand van de beschikbare bewijsmiddelen en de door de verdediging gevoerde verweren, met toepassing van het in hoofdstuk 4 uiteengezette beoordelingskader.
7.1
[benadeelde 5]
Het hof stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten vast.
Loopband
[medewerker 2] heeft verklaard dat [benadeelde 5] in de fysioruimte op de loopband werd geplaatst en dat zijn handen met tape aan de beugels werden vastgezet. Hij moest vervolgens een halfuur rennen, terwijl [medeverdachte] ernaast stond. [180] In [software programma] heeft [medeverdachte] gerapporteerd dat [benadeelde 5] op de loopband werd gezet om “eens even stevig te bewegen”. De loopband stond daarbij ingesteld op een hellingshoek van 15 graden en een snelheid van 6,2 km/uur, waarna [benadeelde 5] gedurende een halfuur moest blijven lopen. [181] [medeverdachte] heeft bevestigd dat hij deze werkwijze heeft toegepast. [182]
Pakken suiker of meel
Uit de verklaring van [medeverdachte] volgt dat [benadeelde 5] twee pakken suiker moest vasthouden die verdachte aan zijn handen had vast getapet. [benadeelde 5] moest de pakken met gestrekte onderarmen voor zich houden en telkens wanneer hij zijn armen liet zakken omdat hij vermoeid raakte, zei [medeverdachte] dat hij zijn armen weer moest optillen. [183] [medewerker 3] heeft daarnaast verklaard dat [benadeelde 5] in de keuken moest staan terwijl [medeverdachte] een vol pak meel aan beide handen had vast getapet en dat [benadeelde 5] vervolgens twee tot drie uren met gestrekte armen moest blijven staan. [184]
Grote hoeveelheid griesmeelpudding
Verder volgt uit de verklaring van [medeverdachte] dat hij [benadeelde 5] een grote hoeveelheid griesmeelpudding heeft laten eten, waarbij [benadeelde 5] moest blijven dooreten
“ook op het moment dat het eten er weer uitkwam, [benadeelde 5] boerde het op en bleef maar doorgaan”. [185] Deze verklaring vindt steun in de foto’s op de inbeslaggenomen gegevensdragers waarop te zien is dat [benadeelde 5] een pan/bord griesmeelpudding leeg eet. [186]
Lepel met ducttape
Daarnaast blijkt uit de foto’s in het dossier en de verklaring van [medeverdachte] dat bij [benadeelde 5] een lepel met ducttape aan zijn arm werd bevestigd, waarna hij in de doucheruimte werd geplaatst om daar te eten. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij daarbij een liedje heeft gezongen. Uit de tekst van dat liedje blijkt naar het oordeel van het hof dat de situatie als een vernedering was bedoeld. [187]
Plank door de trui
Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat onder de inbeslaggenomen digitale gegevens een foto is aangetroffen waarop te zien is dat bij [benadeelde 5] een steel aan zijn armen en rug is vast getapet. [188] [medeverdachte] heeft verklaard dat begeleiders een plank in de mouwen van de trui van [benadeelde 5] hebben geschoven en dat [benadeelde 5] op dat moment buiten stond. [189] [medewerker 3] heeft daarnaast verklaard dat [medeverdachte] hierbij aanwezig was. [190]
Over de vloerbedekking naar buiten sleuren
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij [benadeelde 5] bij zijn voet heeft gepakt en hem over het tapijt heeft meegesleurd, waarvan [benadeelde 5] schaafwonden opliep. [191] [medewerker 7] heeft dit bevestigd. [192] [verdachte] heeft daarnaast verklaard dat hij hierbij aanwezig was. [193]
Koud water
Uit verschillende [software programma] -rapportages volgt dat emmers koud water over [benadeelde 5] werden gegooid en dat hij met de tuinslang nat werd gespoten. [benadeelde 5] vond dit niet fijn en het was bedoeld als straf. [194]
Op de grond gooien, uit bed trekken, hoofd in een sopje duwen en sok in de mond duwen
[medewerker 5] heeft verklaard dat [medeverdachte] [benadeelde 5] heeft vastgegrepen en op de grond heeft gegooid. [195] [medewerker 11] heeft dit bevestigd en heeft hierover verklaard:
“Je pakt hem en gooit hem om. Zo deed [medeverdachte] dat ook, dan doe ik dat ook”. [196] Daarnaast volgt uit de [software programma] -rapportages dat [benadeelde 5] door beide verdachten uit bed is getrokken. [197]
Blijkens de [software programma] -rapportages heeft [medeverdachte] [benadeelde 5] ’s hoofd in een sopje gedrukt. [198]
Met betrekking tot de sok in de mond duwen heeft [medeverdachte] bij de politie verklaard dat hij een prop in de mond van [benadeelde 5] heeft gestopt, omdat [benadeelde 5] aan het gillen was. Hij mocht deze prop er niet uit halen. [199] [medewerker 2] heeft aanvullend verklaard dat [benadeelde 5] een halfuur tot driekwartier een sok in zijn mond moest houden. [200]
Slapen in de garage
[software programma] bevat meerdere meldingen dat [benadeelde 5] in de garage moest slapen. [201]
In een kofferbak gooien, schoppen door een ruimte, in een sloot trekken en ingraven
[medewerker 5] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [medeverdachte] [benadeelde 5] in de kofferbak van zijn auto heeft gegooid en met hem is weggereden. Vervolgens heeft zij gezien dat verdachte hem als een bal door de gang van het theehuis richting de werkplaats heeft geschopt. [202] [medeverdachte] heeft bevestigd dat hij [benadeelde 5] in de kofferbak heeft gezet. [203] Daarnaast heeft hij verklaard dat hij [benadeelde 5] met zijn voet tegen de billen heeft getikt om hem naar boven te sturen en dat hij, wanneer [benadeelde 5] op de grond ging zitten, zijn voet heeft gebruikt om hem naar voren te tikken. [204]
Verder heeft [medeverdachte] in [software programma] gerapporteerd dat hij [benadeelde 5] in de sloot heeft getrokken. [205] Daarnaast is een foto aangetroffen waarop te zien is dat [benadeelde 5] met zijn voeten en onderbenen ingegraven zit. [206] [medeverdachte] heeft hierover verklaard dat [benadeelde 5] vast bleef zitten en dat hij het gat helemaal heeft dichtgegooid, waarna hij de grond heeft aangestampt. [207]
Tegen het hoofd tikken en aan de oren trekken
Uit de verklaring van [medeverdachte] volgt dat hij [benadeelde 5] een tik heeft gegeven en hem bij zijn oren heeft vastgepakt om hem mee naar boven te nemen. [208] Uit meerdere [software programma] -rapportages blijkt daarnaast dat [medeverdachte] [benadeelde 5] een tik heeft gegeven, dat hij aan zijn oorlel is weggetrokken en dat tegen zijn oor werd getikt. [209]
Matras en deken afnemen
Ten slotte volgt uit [software programma] -rapportages die [medeverdachte] heeft gemaakt dat [benadeelde 5] , nadat hij was betrapt op het wegnemen van eten, door [medeverdachte] werd bestraft. [medeverdachte] heeft daarop gereageerd door naar [benadeelde 5] toe te gaan en zijn matras en dekens af te nemen. [210]
Voor de hierboven beschreven gedragingen geldt naar het oordeel van het hof dat zij alle onvermijdelijk minstens een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording bij [benadeelde 5] hebben veroorzaakt en in enkele gevallen pijn en in elk geval een keer zelfs letsel.
Vrijspraak
Het hof zal verdachte vrijspreken van het gedwongen ijs eten en het vast tapen van de vingers van [benadeelde 5] . Het dossier bevat geen gegevens waaruit voldoende blijkt dat dit bij [benadeelde 5] heeft plaatsgevonden.
7.2
Zwaar lichamelijk letsel
In hoger beroep is aan feit 3 van de tenlastelegging toegevoegd dat de mishandelingen van [benadeelde 5] zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebben gehad. Dit zwaar lichamelijk letsel bestaat uit (trauma-gerelateerde symptomen en/of klachten passend bij) een posttraumatische stressstoornis (verder: PTSS).
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft betoogd dat bij [benadeelde 5] ernstige posttraumatische klachten zijn geconstateerd en dat het meer dan aannemelijk is dat die klachten zijn veroorzaakt door de mishandelingen door de verdachten. De posttraumatische klachten kunnen naar de mening van de advocaat-generaal worden aangemerkt als een storing van de verstandelijke vermogens als genoemd in artikel 82 lid 2 Sr en zijn daarom te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. De advocaat-generaal heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de psychische klachten van [benadeelde 5] zo ernstig zijn dat zij volgens algemeen spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het zwaar lichamelijk letsel. Naar de mening van de verdediging kan PTSS niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Daar komt nog bij dat niet kan worden bewezen dat bij [benadeelde 5] sprake is van PTSS en als dat wel zou kunnen, dat niet kan worden vastgesteld dat er een causaal verband bestaat tussen de verweten mishandelingen en de in de tenlastelegging bedoelde PTSS.
Juridisch kader
De Hoge Raad heeft in zijn overzichtsarrest [211] over zwaar lichamelijk letsel, voor zover hier van belang, onder meer het volgende overwogen:
2.2.
Het Wetboek van Strafrecht bevat geen definitie of omschrijving van zwaar lichamelijk letsel. Art. 82 Sr geeft echter wel tot op zekere hoogte invulling aan dat begrip doordat deze bepaling inhoudt dat onder zwaar lichamelijk letsel wordt begrepen: (…) "storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft".
(…)
Psychische gevolgen die niet zonder meer zijn aan te merken als een (ver)storing van de verstandelijke vermogens zoals bedoeld in art. 82, tweede lid, Sr, kunnen echter niet worden aangemerkt als "zwaar lichamelijk letsel" (vgl. met betrekking tot thans art. 248, zevende lid, Sr, HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9407, NJ 2013/436).
In het door de Hoge Raad aangehaalde arrest van 19 februari 2013 was sprake van een slachtoffer dat door het bewezenverklaarde handelen kampte met PTSS. De Hoge Raad overwoog dat onderscheid moet worden gemaakt tussen lichamelijk letsel als bedoeld in art. 82 Sr en psychisch leed dat buiten dit begrip van letsel valt en vernietigde in die zaak het arrest waarin de daar aangenomen PTSS werd aangemerkt als letsel in de zin van artikel 82 lid 2 Sr.
Oordeel van het hof
In de zaak van [benadeelde 5] kan het hof onvoldoende concrete vaststellingen doen om te kunnen concluderen dat bij [benadeelde 5] sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De reden daarvoor is dat het ten laste gelegde “(trauma-gerelateerde symptomen en/of klachten passend bij) een posttraumatische stressstoornis” in zijn algemeenheid niet kwalificeert als zwaar lichamelijk letsel. Concrete vaststellingen die dat mogelijk anders zouden kunnen maken, kan het hof niet doen. De geraadpleegde deskundige [psycholoog] , orthopedagoog/Gz-psycholoog, rapporteert weliswaar in zijn algemeenheid dat de geconstateerde wijze van bejegening (zeer) schadelijk is voor de geestelijke gezondheid, maar de deskundige [arts] , arts verstandelijk gehandicapten, rapporteert dat zij vanuit haar expertise niet kan aangeven in welke mate de ten laste gelegde handelingen en gedragingen effect hebben op de fysieke dan wel geestelijke gezondheid. Zij schrijft dat om een beeld te kunnen vormen over de ernst hiervan individueel onderzoek nodig is. En dat individuele onderzoek is naar het oordeel van het hof in onvoldoende mate beschikbaar.
Bij de stukken die ter onderbouwing van de vordering benadeelde partij zijn overgelegd, bevinden zich verslagen van [zorginstelling 2] van 17 mei 2024 en van 13 november 2025. Uit die verslagen kan het hof opmaken dat [benadeelde 5] een traumabehandeling ondergaat. De behandelaars schreven in 2024 dat zij proberen te herleiden welk gedrag van [benadeelde 5] voort lijkt te komen uit trauma. Er is geen formeel onderzoek gedaan naar het kunnen vaststellen van PTSS bij [benadeelde 5] , maar er is “aannemelijk gesteld dat [benadeelde 5] ’s klachten lijken te passen bij symptomen van PTSS”. Ook in het verslag van 13 november 2025 is geen beschrijving van mogelijk (als zwaar lichamelijk letsel aan te merken) psychisch letsel opgenomen, maar is de voortgang van de traumabehandeling beschreven. [benadeelde 5] ’s vermoedelijke hulpvraag is in het verslag opgenomen en er wordt opgemerkt dat de effecten van de ingezette behandeling zoveel mogelijk worden afgeleid uit [benadeelde 5] ’s gedrag door dat gedrag te observeren. Verder wordt vermeld dat niet kan worden gezegd dat gedragsveranderingen alleen maar komen door de EMDR-therapie.
Uit de beschikbare stukken blijkt het hof zonder meer dat de betrokken hulpverleners traumatherapie voor [benadeelde 5] noodzakelijk achten en ook dat hij bij de geboden therapie baat heeft. Daarmee kan het hof echter nog niet vaststellen dat sprake is van een als zwaar lichamelijk letsel aan te merken storing van de verstandelijke vermogens die het gevolg is van de aan verdachte verweten gedragingen.
Het subsidiaire standpunt van de advocaat-generaal dat [benadeelde 5] ’s psychische letsel zo ernstig is dat het naar algemeen spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, moet naar het oordeel van het hof worden gepasseerd, omdat dat ten onrechte uitgaat van een gelijkstelling van psychisch letsel aan lichamelijk letsel. Overigens zou het hof ook in dat subsidiaire geval concrete vaststellingen moeten doen over met name de aard van dat psychische letsel. Hiervoor heeft het hof al uiteengezet dat het dat niet kan doen.
Hoe verwerpelijk die gedragingen ook zijn, het hof zal gelet op het voorgaande verdachte vrijspreken van de aan de tenlastelegging toegevoegde strafverzwarende omstandigheid dat de mishandelingen zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebben gehad.

8.Bewijsoverweging feit 4

Het hof zal hierna het onder 4 tenlastegelegde feit beoordelen aan de hand van de beschikbare bewijsmiddelen en de door de verdediging gevoerde verweren, met toepassing van het in hoofdstuk 4 uiteengezette beoordelingskader.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat feit 4, zoals tenlastegelegd, niet valt onder het bereik van artikel 300 Sr. Dat artikel ziet in alle gevallen op bescherming van de lichamelijke integriteit en hetgeen is tenlastegelegd als feit 4, namelijk het veroorzaken van “angst en/of stress en/of onveiligheidsgevoelens” kwalificeert naar de mening van de verdediging niet als ‘opzettelijke benadeling van de gezondheid’. De verdediging heeft betoogd dat niet kan worden bewezen dat de verweten gedragingen kwalificeren als (een van de drie varianten van) mishandeling, zoals tenlastegelegd. Als dat al anders is, meent zij dat er geen bewijs is voor opzet bij verdachte op het veroorzaken van pijn en/of letsel, hevige lichamelijke onlustgevoelens, of benadeling van de gezondheid.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging van feit 4 voldoende feitelijk is omschreven. Naar de mening van de advocaat-generaal heeft bij verdachte geen misverstand kunnen bestaan over waartegen hij zich moest verdedigen, aangezien alle relevante handelingen die tot benadeling van de gezondheid zouden hebben geleid in het voorafgaand aan de zitting verstrekte bewijsmiddelenoverzicht zijn gespecificeerd. Hij heeft erop gewezen dat het overzicht van bewijsmiddelen de leesbaarheid en begrijpelijkheid vergemakkelijkt, en dat de verdachte voldoende duidelijkheid had over de grondslag van de tenlastelegging om zich adequaat te kunnen verdedigen. Ook heeft de advocaat-generaal verwezen naar eerdere rechtspraak van de Hoge Raad [212] ter ondersteuning van dit standpunt.
De advocaat-generaal heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de (psychische) benadeling van de gezondheid in de zin van artikel 300 lid 4 Sr kan worden bewezen. Hij heeft daarvoor in grote lijnen verwezen naar het vonnis van de rechtbank en naar het requisitoir van de officieren van justitie in eerste aanleg.
Oordeel van het hof
Zoals het hof in hoofdstuk 4.3 heeft uiteengezet, kan van mishandeling in de zin van artikel 300 Sr slechts sprake zijn in geval van gedragingen van de verdachte met een lichamelijke component of uitwerking. Ook bij de beoordeling van feit 4 zal het hof dus moeten kunnen vaststellen welke lichamelijke component of uitwerking de verschillende gedragingen van verdachte bij de verschillende bewoners hebben gehad en of hun (psychische) gezondheid hierdoor is benadeeld.
Aan verdachte is onder 4 ten laste gelegd dat hij tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk de (psychische) gezondheid van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [bewoner 1] , [bewoner 2] , [bewoner 3] , [benadeelde 3] , [bewoner 4] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] , al dan niet met voorbedachte raad, heeft benadeeld door hen te behandelen en te laten verblijven in een omgeving waarin sprake was van mishandeling en/of dreiging en/of kleinerende en/of denigrerende handelingen en/of gedragingen, ten gevolge waarvan angst en/of stress en/of onveiligheidgevoelens bij de genoemde personen werd veroorzaakt.
Het gaat hier om mishandeling van categorie c: het benadelen van de gezondheid. Het hof is van oordeel dat gedragingen die het hof onder de feiten 1 tot en met 3 bewezen acht als mishandeling van de categorieën a en b niet opnieuw aan de orde komen onder feit 4 als mishandelingen van categorie c. Zo is dat ook niet tenlastegelegd. Het verwijt onder 4 behelst in algemene termen benadeling van de (psychische) gezondheid door de bewoners te behandelen en te laten verblijven in een beschadigende omgeving.
Het hof kan in zijn algemeenheid wel vaststellen dat de bewoners verbleven en werden behandeld in een omgeving waarin sprake was van mishandeling, dreiging en kleinerend en denigrerend gedrag. Maar dat is onvoldoende om benadeling van de (psychische) gezondheid van de in de tenlastelegging genoemde bewoners te kunnen vaststellen. Daarvoor zal het hof per bewoner moeten beoordelen of het verblijf en de behandeling in die omgeving een lichamelijke component of uitwerking heeft gehad en of zij de (psychische) gezondheid van de betreffende bewoners hebben benadeeld. Het hof is van oordeel dat dat niet kan worden vastgesteld, omdat het verwijt te weinig gespecificeerd is. Daarmee kan het hof dus niet vaststellen dat sprake is van (met) mishandeling (gelijkgestelde opzettelijke benadeling van de gezondheid). Daar komt nog bij dat als dat al anders zou zijn, het hof niet kan vaststellen dat de (psychische) gezondheid van de betreffende bewoners inderdaad is benadeeld. De deskundigen achten de kans daarop weliswaar reëel, maar voor bewijs is dat niet genoeg. Daarvoor is, zoals ook de deskundige [arts] opmerkt, individueel onderzoek nodig. En dat onderzoek ontbreekt.
Gelet op het voorgaande zal het hof de verdachte vrijspreken van de onder 4 ten laste gelegde feiten.

9.Eindconclusie van het hof

Het hof concludeert, op grond van het voorgaande en in onderling verband en samenhang bezien, het volgende.
De verklaringen van de (oud-)medewerkers worden door het hof als betrouwbaar aangemerkt. De verklaringen zijn consistent en vinden steun in de zorgrapportages die tijdens het dienstverband zijn opgemaakt. Voorts staat vast dat de tenlastegelegde gedragingen plaatsvonden binnen een “bedrijfscultuur” die door de verdachten werd bepaald en gehandhaafd. In deze context gaven de verdachten gezamenlijk leiding en verrichtten zij uitvoeringshandelingen. Gelet op deze gezamenlijke leiding en de systematische uitvoering van de gedragingen, heeft het hof vastgesteld dat verdachte opzet had op zowel de samenwerking als de gedragingen.
Met betrekking tot de vraag of de tenlastegelegde gedragingen als mishandeling in de zin van artikel 300 Sr kunnen worden aangemerkt, heeft het hof vastgesteld dat in veel gevallen ten minste min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwordingen in of aan het lichaam van de bewoners zijn teweeggebracht. In sommige gevallen is ook pijn of letsel vastgesteld. Het hof heeft de gedragingen per feit beoordeeld en waar niet voldoende bewijs is voor de lichamelijke component van de mishandeling, heeft het hof verdachte daarvan vrijgesproken.
Wat betreft de gedragingen die psychische schade zouden kunnen hebben veroorzaakt, heeft het hof geoordeeld dat deze gedragingen alleen onder de delictsomschrijving van artikel 300 Sr vallen indien een lichamelijke component of uitwerking kan worden vastgesteld. Waar dit niet het geval is, heeft het hof verdachte vrijgesproken van mishandeling. Het hof heeft bovendien vastgesteld dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de lichamelijke integriteit van de bewoners werd aangetast. Het handelen was evident strijdig met professionele zorgdoelen.
De beoordeling van de afzonderlijke gedragingen heeft geleid tot de conclusie dat in enkele gevallen voorbedachte raad bewezen kan worden. Het hof overweegt hierbij dat deze handelingen systematisch werden toegepast en dat er voldoende tijd en gelegenheid bestond om zich te beraden op de gevolgen van het handelen.
Wat betreft het zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde 5] , heeft het hof geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor het bestaan van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 Sr. Het hof heeft verdachte daarvan vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4, waarbij verdachte wordt verweten de bewoners te hebben behandeld en laten verblijven in een omgeving waarin sprake was van mishandeling en/of denigrerende handelingen, heeft het hof geoordeeld dat de tenlastelegging te weinig feitelijk is gespecificeerd. Het hof is van oordeel dat hierdoor niet kan worden vastgesteld of de gedragingen daadwerkelijk hebben geleid tot benadeling van de (psychische) gezondheid van de bewoners. Gelet op de onduidelijkheid over de concrete omstandigheden en de tenlastegelegde gedragingen, heeft het hof verdachte van dit feit vrijgesproken.
Gelet op al het voorgaande, komt het hof tot de volgende bewezenverklaring.

10.Voorwaardelijk verzoek tot nader onderzoek

De verdediging heeft verzocht om nader onderzoek door een (forensisch) deskundige, aangezien de deskundigenrapportages van [psycholoog] en [arts] weliswaar potentiële gevolgen beschrijven, maar geen sluitend bewijs leveren voor een voltooide benadeling van de gezondheid of een vaststaand causaal verband.
Het hof verwerpt het verzoek tot nader onderzoek. De voorwaarde voor het verzoek, namelijk dat het hof onvoldoende geïnformeerd zou zijn om tot vrijspraak te komen, is niet vervuld. Het hof acht, zoals uit al het voorgaande blijkt de (psychische) benadeling van de gezondheid niet als mishandeling bewezen. Omdat de aan het verzoek gestelde voorwaarde niet is vervuld, hoeft het hof er niet op te beslissen.

11.Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 juni 2020 tot en met 19 december 2022 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met anderen, [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft mishandeld en hevige onlust veroorzakende gewaarwordingen in of aan het lichaam van die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] teweeg heeft gebracht, door meermalen, althans eenmaal,
- een wasmand en/of een doos (met kracht) op het hoofd van die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] te zetten en over het hoofd te trekken en
- tegen het hoofd van die [benadeelde 1] te slaan en te tikken en een oor van die [benadeelde 1] vast te houden en
- vanaf het balkon een bak water over die [benadeelde 1] te gooien en water over die [benadeelde 1] te gooien en die [benadeelde 1] op de grond te leggen en nat te maken en [benadeelde 2] telkens nat te maken met (koud) water en
- die [benadeelde 1] op de grond te leggen en terwijl hij met opgetrokken knieën ligt, met klittenband zijn benen aan zijn bovenlichaam vast te binden en zijn gezicht met pindakaas in te smeren en vervolgens af te laten likken door een hond en
- die [benadeelde 1] gedurende enige tijd buiten op de grond onder een druppende tuinslang te leggen en die [benadeelde 1] telkens langdurig buiten, al dan niet op de grond en met natte kleding aan te leggen/zetten en
- tegen de voeten en benen van die [benadeelde 1] te schoppen en
- die [benadeelde 2] buiten in de regen te zetten en
- die [benadeelde 1] in een donkere kast te zetten en die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in een hoek van een kamer te zetten en in een washok en voorraadkast te leggen/zetten en op het toilet te zetten en die [benadeelde 2] , al dan niet naakt, (langdurig) op de grond te leggen en
- het hoofd van die [benadeelde 2] naar achteren te trekken en de mond te openen en vol te stoppen met voedsel en
- het hoofd van die [benadeelde 1] naar achteren te trekken en de mond te openen en vol te stoppen met voedsel en de neus van die [benadeelde 1] dicht te knijpen en vloeistof met citroen in de mond/keel te gieten/spuiten en
- die [benadeelde 1] op de kop in een apparaat te hangen en
- die [benadeelde 1] met zijn armen met klittenband vast te binden aan een stoel en de voeten aan de stoelpoten vast te binden en
- een sok in de mond van die [benadeelde 1] te stoppen en
- een koude straal water over het geslachtsdeel van die [benadeelde 1] te spuiten en een tik tegen het geslachtsdeel van die [benadeelde 1] te geven en
- die [benadeelde 1] met wasmachineballetjes in zijn shirt op de grond te leggen en
- walnoten en een sinaasappel tegen het gezicht en lichaam van die [benadeelde 1] te gooien en
- die [benadeelde 1] in een wasbak te leggen en
- de touwtjes van de capuchon van die [benadeelde 1] aan diens rolstoel vast te binden ten gevolge waarvan hij gedwongen voorover moest zitten;
en met voorbedachten rade
- die [benadeelde 1] langdurig op de grond te leggen en
- die [benadeelde 1] onder de koude douche te zetten en die [benadeelde 1] telkens nat te maken met (koud) water en
- die [benadeelde 2] langdurig op de grond te leggen en
- die [benadeelde 1] langdurig in een zogenaamde statafel en passieve tillift te laten staan met een bezemsteel in zijn shirt en de bezem in zijn gezicht en met (lego)blokjes onder of naast zijn voeten
2.
hij in de periode van 1 juni 2020 tot en met 19 december 2022 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met anderen, [bewoner 1] en [bewoner 2] en [bewoner 3] en [benadeelde 3] en [bewoner 4] heeft mishandeld en hevige onlust veroorzakende gewaarwordingen in of aan het lichaam van die [bewoner 1] en [bewoner 2] en [bewoner 3] en [benadeelde 3] teweeg heeft gebracht door meermalen, althans eenmaal,
t.a.v. [bewoner 1] :
- tuinafval in het bed van die [bewoner 1] te leggen en haar hierin te laten slapen en
- een banaan in de broek van die [bewoner 1] te stoppen en haar vervolgens te laten zitten en
- water over die [bewoner 1] te gooien en
- die [bewoner 1] in de regen te laten staan en niet binnen te laten en
- een theedoek om het hoofd van die [bewoner 1] te knopen en haar uit te maken voor viswijf en
- een flesje met tape om het middel van die [bewoner 1] te binden die ze de hele dag moest dragen en
t.a.v. [bewoner 2] :
- die [bewoner 2] op de werkplaats te laten slapen en
t.a.v. [bewoner 3] :
- die [bewoner 3] langdurig met gestrekte armen buiten bij hoge temperatuur te laten staan met flesjes in de hand en
- die [bewoner 3] zonder matras 's nachts in een tent te laten slapen en
- die [bewoner 3] in zijn onderbroek in een sloot te duwen en daarin te laten staan en
- die [bewoner 3] nat te spuiten met een tuinslang en
t.a.v. [benadeelde 3] :
- die [benadeelde 3] buiten bij lage temperatuur in een tent te laten slapen en
- eten van die [benadeelde 3] te vermalen en hem dit te laten opeten en
- die [benadeelde 3] telkens een lasbril op te zetten en
t.a.v. [bewoner 4] :
- die [bewoner 4] in het gezicht te slaan en
- die [bewoner 4] achterover in een border te duwen;
3.
in de periode van 1 juni 2020 tot en met 19 december 2022 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, [benadeelde 5] heeft mishandeld en hevige onlust veroorzakende gewaarwordingen in of aan het lichaam van die [benadeelde 5] teweeg heeft gebracht door,
- die [benadeelde 5] langdurig op een loopband te zetten en zijn handen daaraan vast te tapen en vervolgens deze loopband op een voor die [benadeelde 5] te hoge stand te zetten en
- pakken suiker of meel aan de handen van die [benadeelde 5] vast te maken en hem langdurig met gespreide armen te laten staan en
- die [benadeelde 5] een grote hoeveelheid griesmeelpudding gedwongen te laten eten en
- een lepel met ducttape aan de arm van die [benadeelde 5] te binden en hem daarbij in de doucheruimte te laten staan en
- een plank door de mouwen van een trui van die [benadeelde 5] te steken en hem met gespreide armen buiten te laten staan en/of een steel aan de armen en rug van die [benadeelde 5] vast te tapen en hem (langdurig) met gespreide armen te laten staan en
- die [benadeelde 5] over de vloerbedekking naar buiten te sleuren en
- koud water over die [benadeelde 5] te gooien en
- die [benadeelde 5] op de grond te gooien en uit bed te trekken en zijn hoofd in een sopje te duwen en een sok in zijn mond te duwen en
- die [benadeelde 5] in de garage te laten slapen en
- die [benadeelde 5] in een kofferbak te gooien en door een ruimte van de zorgboerderij te schoppen en in een sloot te trekken en met zijn voeten en benen in te graven in de grond en
- die [benadeelde 5] tegen het hoofd te tikken en aan zijn oren mee te trekken en
- een matras en deken van die [benadeelde 5] af te nemen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

12.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd.
en
medeplegen van mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd.

13.Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

14.Oplegging van straf en/of maatregel

Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren en dat verdachte daarnaast wordt ontzet uit het recht om beroepen in de gezondheidszorg en maatschappelijke zorg uit te oefenen voor de duur van dertien jaren.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het hof verzocht, in het geval van veroordeling, de straf te matigen, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van cliënt, zijn status als first offender, de ernstige gezondheidsproblemen die hij ondervindt, en de langdurige bedreigingen waarmee hij en zijn familie te maken hebben. Tevens is verzocht rekening te houden met het feit dat cliënt zijn werk in de zorg heeft beëindigd en zijn BIG-inschrijving heeft laten verlopen. De verdediging heeft ook benadrukt dat verdachte geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd in de tuchtrechtelijke procedure die leidde tot zijn uitschrijving uit het BIG-register, en dat uit het Pro Justitia-onderzoek een laag recidiverisico blijkt.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarnaast rekening gehouden met het door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit, dat hiermee is afgedaan.
Aard en ernst van de feiten
Zoals hiervoor bij de bewijsoverwegingen uitgebreid uiteen is gezet, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk mishandelen en vernederen van bewoners van de zorgboerderij waarvoor hij als bestuurder en zorgverlener verantwoordelijk was. De slachtoffers waren bijzonder kwetsbare mensen met een verstandelijke beperking, gedragsproblemen en andere beperkingen. Ze waren volledig afhankelijk van de zorg die hun werd geboden, hetgeen verdachte in de gelegenheid stelde om langdurig misbruik van zijn positie te maken.
Gedurende een aantal jaren heeft verdachte, samen met zijn medebestuurder -en zorgverlener- [medeverdachte] , bewoners mishandeld. De mishandelingen werden gepleegd in een context waarin ook veel sprake was van vernederingen, wat de ernst van de feiten alleen maar vergroot. Uit de gedragingen die verdachte vertoonde blijkt dat hij zich op een gewetenloze en soms ook sadistische wijze heeft gedragen tegenover de kwetsbare slachtoffers. De slachtoffers waren volledig afhankelijk van de zorg en konden zich niet verweren tegen de mishandelingen. Uit verschillende verklaringen is naar voren gekomen dat sommige bewoners op hun manier hebben geprobeerd aan te geven dat ze angstig waren of pijn hadden. Dit was voor verdachte echter geen reden om zijn gedrag aan te passen. Integendeel, hij heeft zich hier niets van aangetrokken en is samen met de medeverdachte uitvoering blijven geven aan de door hen bedachte “bedrijfscultuur”. Het hof houdt er in strafverzwarende zin rekening mee dat het gaat om zeer veel gedragingen die bovendien systematisch en herhaaldelijk hebben plaatsgevonden. Dat de mishandelingen plaatsvonden in de beroepsmatige setting maakt het nog ernstiger.
Het hof heeft kennisgenomen van de ernstige gevolgen die de mishandelingen voor de slachtoffers hebben gehad. Sommige van de slachtoffers hebben langdurige therapieën moeten ondergaan om de trauma's die zij in de zorginstelling hebben opgelopen, te verwerken. De impact op hun leven is enorm, zoals blijkt uit de toelichting bij de vorderingen tot schadevergoeding die namens de slachtoffers zijn ingediend. Daarnaast is gebruik gemaakt van het spreekrecht, waarbij de ernst van de impact op het leven van één van de slachtoffers is toegelicht.
Persoon van verdachte
Het hof heeft bij de straftoemeting gelet op het strafblad van verdachte van 16 oktober 2025. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Zijn strafblad vormt zo bezien geen strafverzwarende omstandigheid in de strafoplegging.
Verder heeft het hof gelet op de reclasseringsrapportage van 3 juni 2024, waarin wordt beschreven dat verdachte een ontkennende houding heeft ten aanzien van de feiten, waardoor het risico op herhaling moeilijk in te schatten is. Gelet op zijn ontkenning is er geen grondslag voor zinvolle begeleiding door de reclassering. Ook heeft het hof kennisgenomen van het psychologisch rapport van 3 oktober 2025, waarin wordt geconcludeerd dat verdachte lijdt aan milde neuro-cognitieve problematiek, vermoedelijk door een CVA uit 2006, en een persisterende complexe rouwstoornis. De deskundige stelt dat deze problemen mogelijk invloed hebben gehad op een klein aantal van de ten laste gelegde feiten, maar geen verklaring bieden voor het langdurige, systematische grensoverschrijdende gedrag. Er is sprake van een beperkte vermindering van toerekeningsvatbaarheid voor een deel van de feiten, maar de deskundige concludeert dat er geen sprake is van een ernstige verstoring van het norm- of realiteitsbesef die het handelen van verdachte in zijn geheel verklaart. Het hof heeft hier rekening mee gehouden, maar concludeert dat het gedrag van verdachte in zijn geheel toerekenbaar is.
Bij de strafoplegging houdt het hof ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die naar voren zijn gebracht op de zitting van het hof. Verdachte heeft verklaard dat het verlies van zijn zoon in 2018 hem diep heeft geraakt en zijn mentale gezondheid heeft beïnvloed. Hij gaf aan dat hij zijn werk in de zorg had moeten stoppen, maar doorging uit verantwoordelijkheid voor de zorginstelling en de bewoners. Verdachte heeft bovendien verklaard spijt te hebben van zijn daden en verantwoordelijkheid te nemen, hoewel hij geen duidelijk inzicht heeft in de achterliggende oorzaken van zijn gedrag.
Het hof heeft ten slotte rekening gehouden met de ernstige gevolgen van de indringende media-aandacht voor verdachte. Door de wijze waarop de zaak in de openbaarheid is gebracht en de aanhoudende publiciteit rond deze zaak is verdachte nog voordat een rechter over de zaak had geoordeeld bij het publiek als ‘dader’ gepresenteerd. Als gevolg daarvan zijn zijn persoonsgegevens openbaar gedeeld en zijn kwalijke vormen van eigenrichting ontstaan. De gevolgen van deze (media-)aandacht hebben zijn leven en dat van zijn gezin zwaar getroffen. De informatie die werd verspreid is vrijwel onuitwisbaar, wat het voor verdachte vrijwel onmogelijk maakt om zijn leven na de straf opnieuw op te bouwen.
De op te leggen straf
Het hof overweegt dat, ondanks de verschillende rollen van beide verdachten, hun gedragingen zo nauw met elkaar verweven zijn dat een gelijke strafoplegging gerechtvaardigd is. Uit de Whatsapp-gesprekken blijkt dat verdachte zich op gelijke wijze mengde in de uitvoering van de mishandelingen, waarbij hij geen afstand nam van de handelingen van medeverdachte. Beide verdachten hadden een wederzijdse invloed op elkaars handelen, waarbij verdachte zelfs als leermeester werd gepositioneerd. Gezien hun gezamenlijke verantwoordelijkheid en het gedeelde leed dat is toegebracht aan de bewoners, ziet het hof geen reden voor differentiatie in straf.
Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en de gevolgen daarvan, is het hof van oordeel dat niet met een andere sanctie kan worden volstaan dan met de oplegging van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Deze straf valt lager uit dan de straf die de rechtbank heeft opgelegd en veel lager dan de door de advocaat-generaal geëiste straf. De reden hiervoor is in de eerste plaats dat het hof op onderdelen tot een andere bewezenverklaring komt en de advocaat-generaal niet volgt in het oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde 5] . Om die reden geldt een lager strafmaximum dan de advocaat-generaal voor ogen had.
Verder heeft het hof voor een beperkt deel van de handelingen de aanwezigheid van voorbedachte rade aangenomen. De aanwezigheid van voorbedachte rade is een belangrijke strafverzwarende factor geweest voor de rechtbank, terwijl het hof hier anders over heeft geoordeeld.
Tot slot houdt het hof, in tegenstelling tot de rechtbank wel rekening met de ernstige gevolgen van de over verdachte en zijn gezin verspreide informatie.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Bijkomende straf
Het hof heeft gelet op het feit dat verdachte het misdrijf heeft gepleegd in de uitoefening van zijn beroep als zorgverlener, waarbij de mishandelingen specifiek gericht waren op kwetsbare bewoners die volledig afhankelijk waren van de zorg die hun werd geboden. Verdachte heeft in dit kader ernstig misbruik gemaakt van zijn positie, waarbij hij zowel lichamelijk als geestelijk geweld heeft gepleegd tegen de bewoners.
Gelet op de ernst van de feiten en het feit dat de mishandelingen plaatsvonden binnen de zorginstelling waar verdachte werkzaam was, ziet het hof aanleiding om verdachte te ontzetten uit het recht om het beroep van zorgverlener uit te oefenen. Het hof neemt daarbij in overweging dat er geen indicatie is dat verdachte, gelet op de aard van zijn gedragingen, in de toekomst een ander gedrag zal vertonen, wat de bescherming van andere kwetsbare zorgvragers noodzakelijk maakt. Door de verdediging is aangevoerd dat er geen beroepsverbod moet worden opgelegd, omdat het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle op 1 augustus 2025 al de doorhaling van verdachte als verpleegkundige in het BIG-register heeft bevolen. Het hof ziet dat anders en verwerpt dat verweer, aangezien een dergelijke doorhaling ziet op het beroep van verpleegkundige en niet op het beroep van zorgverlener in zijn algemeenheid.
Bij de bepaling van de duur van de bijkomende straf heeft het hof rekening gehouden met de zwaarte van de feiten en het risico dat verdachte in de toekomst opnieuw misbruik zou kunnen maken van zijn positie. In het licht van de bewezenverklaring van de feiten en de bescherming van de belangen van andere kwetsbare zorgvragers, heeft het hof besloten de bijkomende straf van ontzetting uit het recht om het beroep van zorgverlener uit te oefenen te bepalen op de duur van negen jaren. Dit is de maximale termijn. Het hof acht dat passend, gezien de omstandigheden van deze zaak en de ernst van het handelen van verdachte.
Voorlopige hechtenis
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de gevangenneming van verdachte bij arrest wordt bevolen. Door de advocaat-generaal zijn geen gronden aangevoerd waarop de voorlopige hechtenis zou moeten worden gebaseerd. Het hof acht ook geen gronden aanwezig die een gevangenneming rechtvaardigen en ziet daarom geen aanleiding om de gevangenneming te bevelen.

15.Benadeelde partijen

De wettelijke vertegenwoordigers van de volgende personen hebben zich als benadeelde
partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Zij hebben het hof verzocht om hoofdelijke toewijzing van hun vordering, en deze te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Daarnaast is verzocht de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr aan verdachte op te leggen.
15.1
Benadeelde partij [benadeelde 1]
Vordering
vordert een bedrag van € 5.729,00 ter vergoeding van materiële schade en € 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De materiële schade bestaat uit € 5.603,00 wegens gederfd levensonderhoud van [moeder van benadeelde 1] (€ 495,00) en [vader van benadeelde 1] (€ 5.108,00) en uit € 126,00 transportkosten.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft tegen de gevorderde materiële schadevergoeding geen verweer gevoerd.
Met betrekking tot de immateriële schade stelt de verdediging dat vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat niet kan komen vast te staan dat sprake is van aantasting van de persoon zoals vereist en evenmin wat het causale verband is tussen die aantasting en de aan verdachte verweten gedragingen. Verder stelt de verdediging dat de gevorderde schadevergoeding moet worden beperkt.
Oordeel van het hof
Materiële schade
Het hof is met betrekking tot de materiële schade van oordeel dat voldoende vaststaat dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de gevorderde (verplaatste) schade en de bewezenverklaring.
Hoewel tegen de gevorderde materiële schadevergoeding geen verweer is gevoerd, acht het hof die niet volledig toewijsbaar. De berekening van de verplaatste schade die ziet op het gederfde levensonderhoud van [vader van benadeelde 1] is naar het oordeel van het hof in dit strafgeding onvoldoende mogelijk. Een nadere onderbouwing en partijdebat daarover zijn nodig en dat zou het strafgeding onevenredig belasten. De benadeelde partij zal daarom in dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De andere posten zal het hof toewijzen. Het gaat om een bedrag van € 621,00.
Immateriële schade
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt het hof dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Het hof slaat daarbij in het bijzonder acht op dat namens [benadeelde 1] is aangevoerd dat er sprake is van een ernstige inbreuk op zijn lichamelijke integriteit dat hij een kwetsbaar mens is, dat hij lange tijd zelf geen uiting heeft kunnen geven aan wat hem is aangedaan en dat hij niet in staat was zich daaraan te onttrekken.
Voor de hoogte van de naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding heeft het hof gekeken naar de door partijen aangehaalde rechtspraak en ook acht geslagen op de zogenaamde Rotterdamse Schaal. Het hof sluit aan bij de categorie Geestelijk letsel algemeen, middelzwaar. De reden daarvoor is dat uit de overgelegde informatie naar voren komt dat bij [benadeelde 1] traumasensintensief werken is ingezet. [benadeelde 1] is daardoor langzaam overgegaan van ‘overleven’ naar ‘leven’. Het hof leidt daaruit af dat er bij [benadeelde 1] problemen zijn geweest die vergelijkbaar zijn met de omschrijving bij de genoemde categorie. ,
Het hof acht een vergoeding van € 10.000,00 billijk.
15.2
Benadeelde partij [benadeelde 2]
Vordering
vordert een bedrag van € 10.450,01 ter zake van materiële schade en € 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De materiële schade bestaat uit:
- € 2.100,00 kosten traumahulpverlening
- € 750,00 eigen risico 2023 en 2024 (tweemaal € 375,00)
- € 4.000,00 rolstoelauto
- € 1.568,54 vakantiewoning
- € 295,20 tijdelijke huur van verpleegkundige hulpmiddelen
- € 295,55 nieuwe gordijnen kamer [benadeelde 2]
- € 240,72 reiskosten [moeder van benadeelde 2] (2 x 2 x 200,6 km x € 0,30)
- € 1.200,00 stookkosten.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich voor wat betreft de posten traumahulpverlening, eigen risico, nieuwe gordijnen en reiskosten gerefereerd aan het oordeel van het hof. Aangaande de andere posten is zij van mening dat de benadeelde partij in het daarop ziende deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Met betrekking tot de immateriële schade stelt de verdediging dat vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat niet kan komen vast te staan dat sprake is van aantasting van de persoon zoals vereist en evenmin wat het causale verband is tussen die aantasting en de aan verdachte verweten gedragingen. Verder stelt de verdediging dat de gevorderde schadevergoeding moet worden beperkt.
Oordeel van het hof
Materiële schade
Naar het oordeel van het hof bestaat er voldoende rechtstreeks verband tussen de bewezen geachte gedragingen en de gevorderde, niet betwiste, schadeposten die zien op traumahulpverlening en reiskosten. Het daarop ziende bedrag van € 2.340,72 zal worden toegewezen.
De post eigen risico zal het hof afwijzen. Niet in geschil is dat de kosten voor het eigen risico hoe dan ook ieder jaar worden gemaakt. Het is dus aannemelijk dat deze schade ook zonder de aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis zou zijn opgetreden. Deze schade staat daarom niet in condicio sine qua non-verband met de gedragingen van verdachten en komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Ook de posten gordijnen en verpleegkundige hulpmiddelen staan naar het oordeel van het hof in een voldoende rechtstreeks verband met de bewezen geachte gedragingen. Zij zijn voldoende onderbouwd en komen voor toewijzing in aanmerking. Het gaat om een bedrag van € 590,75.
Het hof zal de benadeelde partij voor de overige posten niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, omdat deze posten in een onvoldoende rechtstreeks verband staan tot de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte dan wel een uitgebreidere procedurele behandeling vergen. Het hof sluit zich wat dit betreft aan bij wat de rechtbank daarover overwoog in haar vonnis.
Al met al zal het hof € 2.931,47 toewijzen als materiële schadevergoeding.
Immateriële schade
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt het hof dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Het hof slaat daarbij in het bijzonder acht op dat wat namens [benadeelde 2] is aangevoerd dat er sprake is van een ernstige inbreuk op zijn lichamelijke integriteit, dat hij een kwetsbaar mens is, dat hij lange tijd zelf geen uiting heeft kunnen geven aan wat hem is aangedaan en dat hij niet in staat was zich daaraan te onttrekken.
Voor de hoogte van de naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding heeft het hof gekeken naar de door partijen aangehaalde rechtspraak en ook acht geslagen op de zogenaamde Rotterdamse Schaal. Het hof sluit aan bij de categorie Geestelijk letsel algemeen, middelzwaar. De reden daarvoor is dat uit de overgelegde informatie (indicatie voor traumabehandeling) naar voren komt dat [benadeelde 2] complexe klachten heeft ontwikkeld die traumatiserend zijn en waarvoor hij al geruime tijd behandeling ontvangt. Het hof leidt daaruit af dat er bij [benadeelde 2] problemen zijn geweest die vergelijkbaar zijn met de omschrijving bij de genoemde categorie.
Het hof acht een vergoeding van € 10.000,00 billijk.
15.3
Benadeelde partij [benadeelde 3]
Vordering
vordert een bedrag van € 16.482,09 ter vergoeding van materiële schade en € 2.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De materiële schade bestaat uit
- € 2.826,01 reiskosten
- € 432,58 verhuiskosten
- € 423,50 huur opslagruimte
- € 12.800,00 persoonlijke verzorging
Standpunt van de verdediging
De verdediging verenigt zich met de door de rechtbank uitgesproken niet-ontvankelijkheid. Voor wat betreft de overige materiële schade refereert zij zich aan het oordeel van het hof.
Met betrekking tot de immateriële schade stelt de verdediging dat vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat niet kan komen vast te staan dat sprake is van aantasting van de persoon zoals vereist en evenmin wat het causale verband is tussen die aantasting en de aan verdachte verweten gedragingen. Verder stelt de verdediging dat de gevorderde schadevergoeding moet worden beperkt.
Oordeel van het hof
Materiële schade
Anders dan verdachte kennelijk meent, heeft de rechtbank geen niet-ontvankelijkheid uitgesproken. Verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Vanwege verweren in de zaak van een medeverdachte heeft het hof zich ondanks de referte een uitvoerig oordeel gevormd. Dat leidt ertoe dat niet alles zal worden toegewezen, maar slechts € 1.500,00 aan reiskosten en € 213,59 aan verhuiskosten. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt het hof dat de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte die zien op [benadeelde 3] zich beperken tot het buiten (bij lage temperatuur) in een tent laten slapen, een keer eten vermalen en laten opeten en meermalen een lasbril opzetten. Hoewel kan worden geconstateerd dat deze gedragingen plaatsvonden binnen een setting die verre van optimaal was en voor het hof bovendien wel vaststaat dat [benadeelde 3] een kwetsbare man is die van verdachten afhankelijk was, kan het hof onvoldoende vaststellen dat zich een van de in artikel 6:106 BW genoemde gronden voor immateriële schadevergoeding voordoet. De benadeelde partij stelt dat sprake is van een ernstige normschending, te weten het opzettelijk benadelen van de gezondheid. Het hof is het met de benadeelde partij eens dat ook tegen [benadeelde 3] kwalijk en verwerpelijk is gehandeld, maar van opzettelijke benadeling van de (psychische) gezondheid zal het hof verdachte vrijspreken. De bewezen geachte mishandelingen, hoe kwalijk ook, zijn niet begaan met het oogmerk om immateriële schade toe te brengen en hebben geen letsel tot gevolg gehad.
In de toelichting op de vordering wordt omschreven wat de psychische gevolgen van dit alles voor [benadeelde 3] zijn geweest. Daaruit komt naar voren dat het lastig is te doorgronden wat er bij [benadeelde 3] speelt, maar dat duidelijk is dat hij opgelucht was toen hij [zorgboerderij] had verlaten. Tegelijkertijd was zijn vertrouwde omgeving ineens weg, ging het de eerste zeven maanden niet goed en had hij extra (trauma) therapie nodig. Het hof kan niet goed vaststellen wat de gevolgen voor de persoon van [benadeelde 3] zijn geweest, maar moet wel constateren dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde niet zodanig zijn dat die meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is.
Gelet op het voorgaande zal het hof de gevorderde immateriële schadevergoeding afwijzen.
15.4
Benadeelde partij [benadeelde 4]
vordert een bedrag van € 10.965,29 ter vergoeding van materiële schade en
€ 10.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De rechtbank heeft dit bedrag voor een deel toegewezen tot een bedrag van € 10.805,31. De benadeelde partij heeft in hoger beroep aangegeven dat het oorspronkelijke bedrag nog steeds wordt gevorderd. Het hof moet daarom een beslissing nemen over de bij de rechtbank gevorderde schadevergoeding. Verdachte wordt niet schuldig verklaard aan het onder 2 en 4 bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen jegens [benadeelde 4] waardoor de schade zou zijn ontstaan. Daarom is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
15.5
Benadeelde partij [benadeelde 5]
Vordering
vordert een bedrag van € 5.623,45 ter vergoeding van materiële schade en
€ 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De materiële schade bestaat uit:
- € 1.649,64 reiskosten, inclusief huur van een busje i.v.m. verhuizingen van [benadeelde 5]
- € 828,81 kleding en andere levenskosten
- € 145 presentjes begeleiding
- € 3.000,00 kosten verhuizingen en inrichting nieuwe wooninstelling
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de materiële schadevergoedingsvordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat deze moet worden afgewezen.
Met betrekking tot de immateriële schade stelt de verdediging dat aantasting van de persoon op andere wijze kan worden aangenomen, maar zij betwist de hoogte van het gevorderde bedrag. De bovengrens van een billijke vergoeding is naar de mening van de verdediging € 5.000,00.
Oordeel van het hof
Materiële schade
Naar het oordeel van het hof is zonder meer voorstelbaar dat [benadeelde 5] materiële (verplaatste) schade heeft geleden als gevolg van de bewezen geachte gedragingen van verdachte. Dat laat echter onverlet dat het hof deze schade alleen kan beoordelen als de vordering concreet en voldoende onderbouwd is.
Nu de vordering in hoger beroep niet nader met stukken is onderbouwd, is het hof net als de rechtbank van oordeel dat behandeling van de gevorderde schade in verband met de inrichting- en verhuiskosten en de aangevoerde reiskosten een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat voor verdere behandeling van dat deel van de vordering een nadere onderbouwing zou moeten worden geleverd. De benadeelde partij zal daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding omvattende de aankoop van kleding en presentjes voor een bedrag van € 973,81 is er onvoldoende sprake is van een rechtstreeks verband met de bewezenverklaarde feiten.
Het hof zal de benadeelde partij daarom ook niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
Immateriële schade
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt het hof dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Het hof slaat er daarbij in het bijzonder acht op, dat namens [benadeelde 5] is aangevoerd dat er sprake is van een aantasting van de persoon. [benadeelde 5] is een zeer kwetsbare man en hij was in hoge mate afhankelijk van verdachten. Hij is vernederd, gepest en geslagen. Uit de overgelegde informatie van [benadeelde 5] ’s behandelaars komt naar voren dat [benadeelde 5] een traumabehandeling ondergaat. De behandelaars schrijven dat het aannemelijk is [benadeelde 5] ’s klachten passen bij symptomen van PTSS.
Voor de hoogte van de naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding heeft het hof gekeken naar de door partijen aangehaalde rechtspraak en ook acht geslagen op de zogenaamde Rotterdamse Schaal. Het hof sluit aan bij de categorie PTSS middelzwaar. De reden daarvoor is dat uit de overgelegde informatie naar voren komt dat [benadeelde 5] duidelijk traumagerelateerde klachten heeft waarvoor hij al geruime tijd behandeling ontvangt en naar verwachting van de behandelaars nog ongeveer een half jaar zal ontvangen.
Het hof acht een vergoeding van € 10.000,00 billijk.
15.6
Benadeelde partij [benadeelde 6]
vordert een bedrag van € 1.471,10 ter vergoeding van materiële schade en
€ 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarom de schade is ontstaan.
De rechtbank heeft dit bedrag voor een deel toegewezen tot een bedrag van € 5.403,92. De benadeelde partij heeft in hoger beroep aangegeven dat het oorspronkelijke bedrag nog steeds wordt gevorderd. Het hof moet daarom een beslissing nemen over de bij de rechtbank gevorderde schadevergoeding. Verdachte wordt niet schuldig verklaard aan het onder 4 bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de schade zou zijn ontstaan. Daarom is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
15.7
Wettelijke rente, proceskosten, schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van alle vorderingen
De toegewezen bedragen worden telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de schadeveroorzakende gebeurtenis. Het hof gaat daarbij om redenen van praktische aard uit van de laatste dag van de bewezenverklaarde periode, te weten 19 december 2022. Verdachte zal ook worden veroordeeld in de proceskosten die elke benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal het hof ten behoeve van de benadeelde partijen – ten aanzien van de verschillende toegewezen materiële en immateriële schadeposten – aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, op de wijze zoals hieronder is opgenomen.
Het hof stelt ten slotte vast dat verdachte de strafbare feiten samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. Het hof zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Wetsartikelen
De straf en/of maatregel is gebaseerd op de artikelen 28, 31, 47, 57, 300 en 301 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden op het moment van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van alle beroepen in de gezondheidszorg en de maatschappelijke zorg voor de duur van 9 (negen) jaren.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.621,00 (tienduizend zeshonderdeenentwintig euro) bestaande uit € 621,00 (zeshonderdeenentwintig euro) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.621,00 (tienduizend zeshonderdeenentwintig euro) bestaande uit € 621,00 (zeshonderdeenentwintig euro) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 88 (achtentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 19 december 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 12.931,47 (twaalfduizend negenhonderdeenendertig euro en zevenenveertig cent) bestaande uit € 2.931,47 (tweeduizend negenhonderdeenendertig euro en zevenenveertig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.931,47 (twaalfduizend negenhonderdeenendertig euro en zevenenveertig cent) bestaande uit € 2.931,47 (tweeduizend negenhonderdeenendertig euro en zevenenveertig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 99 (negenennegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.713,59 (duizend zevenhonderddertien euro en negenenvijftig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.713,59 (duizend zevenhonderddertien euro en negenenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 december 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 85 (vijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 19 december 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 6] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst de vordering tot gevangenneming af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.C. van Linde, mr. E.W. van Weringh en mr. A.F. van Kooij, in aanwezigheid van de griffier mr. I.E. van Zalen en is uitgesproken op de openbare zitting van het hof van 17 december 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde paginanummers betreffen dit paginanummers van het naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van de Politie Noord-Nederland met dossiernummer 2022271076/2022271183 (onderzoek Wolfsklauw) van 27 juni 2023.
2.Rapport van het inspectiebezoek aan [zorgboerderij] d.d. januari 2023, los gevoegd als aanvullend procesdossier, opgenomen in de map procesdossier.
3.Pagina 589.
4.Pagina 473.
5.Pagina’s 27 en 28.
6.Pagina’s 473 en 474.
7.Pagina’s 287, 470, 475, 585 en 589.
8.Pagina 473.
9.Pagina’s 41, 42 en 686.
10.Pagina 119 en vordering van de benadeelde partij, opgenomen in de slachtoffermap.
11.Pagina 115 en vordering van de benadeelde partij, opgenomen in de slachtoffermap.
12.Pagina’s 381 en 606.
13.Pagina 139.
14.Bijlage 1 bij brief mr. [naam] d.d. 12 november 2025, opgenomen in de map onderzoek ter terechtzitting HB.
15.Pagina 104.
16.Pagina 110.
17.Pagina 97.
18.Pagina 125.
19.Vordering van de benadeelde partij, opgenomen in de slachtoffermap.
20.Pagina 589 en de los opgenomen rapporten van [psycholoog] en [arts] .
21.Pagina 11.
22.Pagina 15.
23.Pagina’s 25 en 39.
24.Pagina 40.
25.Pagina 60.
26.Pagina’s 78 en 79.
27.Pagina’s 161 en 219.
28.Pagina 695.
29.Pagina 726.
30.Pagina 752.
31.Pagina’s 777 en 778.
32.Pagina’s 825 en 826.
33.Proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 30 mei 2024, blad 2, opgenomen in de onderzoekshandelingenmap.
34.Pagina’s 223 en 240.
35.Pagina 290.
36.Pagina 431.
37.Pagina 312.
38.Pagina 1000.
39.Pagina’s 473, 474 en 590.
40.Pagina’s 473 en 474.
41.Pagina’s 165 en 41.
42.Pagina’s 287, 470, 475, 585 en 589.
43.Pagina’s 441, 514, 515.
44.Pagina’s 41, 42 en 686.
45.Pagina’s 474, 620.
46.Pagina 686.
47.Pagina 728.
48.Pagina’s 756 en 757.
49.Pagina 783.
50.Pagina’s 798 tot en met 800.
51.Pagina 805.
52.Pagina’s 811, 812 en 813.
53.Pagina’s 819 en 820.
54.Pagina’s 822 en 823.
55.Pagina 420.
56.Pagina’s 363, 364, en 365.
57.Pagina’s 390 tot en met 417.
58.Pagina’s 350 tot en met 361.
59.Pagina 476.
60.Pagina 487.
61.Pagina’s 360, 361 en 610.
62.Pagina’s 617 en 620.
63.Pagina’s 448, 449, 452 en 455.
64.Hoge Raad 27 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:774.
65.Vgl. CAG bij het arrest van de Hoge Raad van 18 maart 2025, ECLI:NL:PHR:2025:318.
66.Hoge Raad 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2677.
67.Met name Hof Den Haag 31 mei 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1540.
69.Deskundigenrapport van 11 januari 2024 van [psycholoog] , orthopedagoog/Gz-psycholoog, los opgenomen.
70.Deskundigenrapport van 10 januari 2024 van [arts] , arts verstandelijk gehandicapten, los opgenomen.
71.Rapport van het inspectiebezoek aan [zorgboerderij] op 14 december 2022, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, los opgenomen.
72.Pagina’s 518 en 593.
73.Pagina 45.
74.Pagina 35.
75.Pagina 422.
76.Pagina’s 52, 53 en 79.
77.Pagina’s 518 en 223.
78.Pagina 484.
79.Proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 5 juni 2024, blad 5, opgenomen in de onderzoekshandelingenmap.
80.Pagina 44.
81.Pagina 53.
82.Pagina 805.
83.Pagina’s 798 en 188.
84.Pagina’s 390 tot en met 418.
85.Pagina 705.
86.Pagina’s 391, 394 en 403.
87.Proces-verbaal ter terechtzitting van het hof van 17 en 19 november 2025.
88.Pagina 35.
89.Pagina’s 392 tot en met 414.
90.Pagina’s 486, 594, 142 en 144.
91.Pagina 594.
92.Pagina’s 701 en 800.
93.Pagina 19.
94.Pagina’s 390 tot en met 417.
95.Pagina’s 424, 522, 406.
96.Pagina’s 488, 489 en 595.
97.Pagina’s 428, 411, 413 en 79.
98.Pagina’s 483, 484 en 593.
99.Pagina 69.
100.Pagina 46.
101.Pagina 35.
102.Pagina 406.
103.Pagina’s 572, 485, 20, 737.
104.Pagina’s 79 en 800.
105.Pagina 800.
106.Pagina 70.
107.Pagina 45.
108.Pagina 425.
109.Pagina 432.
110.Pagina 528.
111.Pagina 599.
112.Pagina’s 703, 18, 408 en 416.
113.Pagina 69.
114.Pagina’s 800 en 69.
115.Pagina’s 193, 758 en 394.
116.Pagina 194.
117.Pagina 225.
118.Pagina 593.
119.Pagina’s 450 en 529.
120.Pagina 432.
121.Pagina’s 223 en 224.
122.Pagina 609.
123.Pagina 518.
124.Pagina 799.
125.Pagina’s 366, 367, 369,370, 374, 375 en 378.
126.Pagina 365.
127.Pagina 604.
128.Pagina’s 165 en 166.
129.Pagina 47.
130.Pagina’s 363 tot en met 379.
131.Pagina 80.
132.Pagina 379.
133.Pagina 224.
134.Pagina 422.
135.Pagina’s 199, 366, 367 en 370.
136.Pagina 426.
137.Pagina 80.
138.Pagina’s 498 en 528.
139.Pagina 383.
140.Pagina 24-2.
141.Pagina 708.
142.Pagina 12.
143.Pagina 382.
144.Pagina 383.
145.Pagina 279 en 280.
146.Pagina 516.
147.Pagina 499.
148.Pagina 382.
149.Pagina 382.
150.Pagina’s 319 en 408.
151.Pagina 436 en 437.
152.Pagina 527.
153.Pagina 762.
154.Pagina 340.
155.Pagina 65.
156.Pagina 64.
157.Pagina 509.
158.Pagina’s 425 en 427.
159.Pagina 24-3.
160.Pagina 509.
161.Pagina 24-3.
162.Proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 22 mei 2024, blad 6, opgenomen in de onderzoekshandelingenmap.
163.Pagina’s 509 en 510.
164.Pagina 388.
165.Pagina 511.
166.Pagina’s 193 en 24-3 en 24-4.
167.Pagina 347.
168.Pagina 512.
169.Pagina 24-4.
170.Pagina 346.
171.Pagina 512.
172.Pagina 512.
173.Pagina 24-4.
174.Pagina’s 344 en 345.
175.Pagina 492.
176.Pagina 55.
177.Pagina 421.
178.Pagina’s 322 tot en met 326.
179.Pagina 530.
180.Pagina 17.
181.Pagina 356.
182.Pagina 502.
183.Pagina’s 505 en 506.
184.Pagina 31.
185.Pagina’s 528 en 500.
186.Pagina 437.
187.Pagina’s 437, 528.
188.Pagina 436.
189.Pagina’s 506 en 507.
190.Pagina 33.
191.Pagina 499.
192.Pagina 207.
193.Pagina’s 601 en 602.
194.Pagina’s 315, 316 en 352.
195.Pagina 67.
196.Pagina’s 787 en 788.
197.Pagina’s 355 en 360.
198.Pagina 317.
199.Pagina 503.
200.Pagina 17.
201.Pagina’s 315, 316, 359 en 360.
202.Pagina 67.
203.Pagina 503.
204.Pagina’s 502 en 507.
205.Pagina 361.
206.Pagina 435.
207.Pagina 528.
208.Pagina 527.
209.Pagina 350, 352 en 357.
210.Pagina’s 319, 356 en 361.
211.HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051.