In deze zaak gaat het om een geschil tussen belanghebbende en de Inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012. De Inspecteur heeft een ambtshalve aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.754. Belanghebbende betwist deze aanslag en stelt dat zijn inkomsten uit financiële dienstverlening en zorgverlening als belastbare winst uit onderneming moeten worden aangemerkt. De Inspecteur daarentegen kwalificeert deze inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden en geen bron van inkomen.
De Rechtbank heeft in eerste aanleg de aanslag bevestigd, waarbij belanghebbende in hoger beroep is gegaan. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 27 november 2018 uitspraak gedaan. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zijn werkzaamheden als financiële dienstverlener en zorgverlener een bron van inkomen vormen. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende niet binnen de gestelde termijn aangifte heeft gedaan, wat leidt tot de conclusie dat de aanslag terecht is opgelegd. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.
De zaak benadrukt het belang van het voldoen aan de aangifteverplichtingen en de noodzaak voor belastingplichtigen om voldoende bewijs te leveren voor hun stellingen met betrekking tot hun inkomsten en de kwalificatie daarvan. De uitspraak heeft implicaties voor de beoordeling van de status van inkomsten uit verschillende activiteiten en de vereisten voor het aantonen van een bron van inkomen.