In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 april 2022 uitspraak gedaan over de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015. De belanghebbende, geboren in 1950 en bestuurder van een BV, had een navorderingsaanslag ontvangen die was opgelegd op basis van een stamrecht- en pensioenregeling. De Inspecteur had de navorderingsaanslag en de daarbij gegeven rentebeschikkingen bij uitspraak op bezwaar verminderd tot nihil. Het Hof oordeelde dat er geen fiscaal belang meer was voor de grieven van de belanghebbende, aangezien de navorderingsaanslag reeds was verminderd. Het verzoek om schadevergoeding, zowel materieel als immaterieel, werd afgewezen. Het Hof concludeerde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat de belanghebbende geen recht had op een integrale proceskostenvergoeding, omdat de Inspecteur niet tegen beter weten in had gehandeld en de navorderingsaanslag niet verder kon worden verlaagd. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en het verzoek tot schadevergoeding werd afgewezen.