In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de belastingheffing van een werknemer van het Europees Octrooibureau (EOB) met betrekking tot zijn inkomen uit sparen en beleggen. De belanghebbende, die sinds 1990 werkzaam is bij het EOB en de Nederlandse nationaliteit heeft, was in geschil met de Inspecteur van de Belastingdienst over de vraag of zijn belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in de heffing van inkomstenbelasting mocht worden betrokken. De belanghebbende stelde dat artikel 10, lid 6, van de Zetelovereenkomst in strijd was met de Unierechtelijke verkeersvrijheden, met name artikel 45 van het VWEU, en dat hij recht had op vrijstelling van belasting op zijn inkomen uit sparen en beleggen.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de belanghebbende zich in een zuiver interne situatie bevond, aangezien hij sinds 1977 onafgebroken in Nederland woonde en geen gebruik had gemaakt van de verkeersvrijheden. Het Hof bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de toepassing van artikel 10, lid 6, van de Zetelovereenkomst niet in strijd was met het VWEU. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet in een vergelijkbare positie verkeerde als werknemers met een andere nationaliteit die vanuit een andere EU-lidstaat naar Nederland waren gekomen. De belanghebbende had geen gronden aangevoerd die tot een ander oordeel konden leiden.
Het Hof concludeerde dat de belastingheffing op het inkomen uit sparen en beleggen van de belanghebbende terecht was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De belanghebbende had geen recht op vrijstelling van belasting, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen.