In deze zaak vorderen de erven van de heer [erflater] schadevergoeding van de Staat der Nederlanden, naar aanleiding van een onrechtmatig besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tot herziening van het aantal fosfaatrechten. De erven, die de melkveehouderij van de [erflater] hebben overgenomen, hebben na zijn overlijden de resterende fosfaatrechten verkocht. Echter, vóór de overdracht heeft de minister de fosfaatrechten herzien en verlaagd, waardoor de erven niet meer konden voldoen aan hun verplichtingen uit de koopovereenkomst. De minister heeft het herzieningsbesluit later herzien, maar de erven hebben de fosfaatrechten inmiddels tegen een lagere prijs moeten verkopen door gewijzigde marktomstandigheden. De kantonrechter heeft de vordering van de erven toegewezen, maar de Staat is in hoger beroep gegaan, waarbij hij verschillende grieven heeft ingediend, waaronder het relativiteitsvereiste en het causaal verband tussen het herzieningsbesluit en de gestelde schade. Het hof oordeelt dat de Staat aansprakelijk is voor de koersschade die de erven hebben geleden, maar wijst de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten af. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter voor zover het de buitengerechtelijke kosten betreft, maar bekrachtigt de toewijzing van de koersschade.