In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die was opgelegd aan belanghebbende door de gemeente Dordrecht. De naheffingsaanslag van € 69,80, bestaande uit € 3,30 aan parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten, was opgelegd omdat de auto van belanghebbende op 17 maart 2022 om 10:03 uur geparkeerd stond zonder dat parkeerbelasting was voldaan. De Heffingsambtenaar had het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gegrond verklaard en het bedrag verlaagd tot € 68. Belanghebbende ging in beroep bij de Rechtbank Rotterdam, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop volgde hoger beroep bij het Gerechtshof.
Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd. Het Hof stelde vast dat de parkeerlocatie een maximale parkeerduur van 40 minuten had, waarvoor een parkeertarief van € 1,00 gold. Belanghebbende had de verschuldigde parkeerbelasting voor de eerste 40 minuten voldaan en was niet verplicht om ook voor de tijd daarna parkeerbelasting te betalen. De Heffingsambtenaar had de naheffingsaanslag berekend over een uur, wat niet correct was. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag, en veroordeelde de Heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende en het griffierecht.