Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 4 juni 2024
[X] te [Z] , belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
Procesverloop
Feiten
Oordeel van de Rechtbank
Hoorplicht
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de Rechtbank het beroep van belanghebbende tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 ongegrond heeft verklaard. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.015, met een belastingrente van € 177. Belanghebbende stelde dat de hoorplicht was geschonden en dat de Inspecteur in strijd met de goede procesorde had gehandeld. De Rechtbank oordeelde dat de Inspecteur voldoende inspanningen had geleverd om belanghebbende in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, ondanks dat belanghebbende verschillende hoorgesprekken had geannuleerd.
In hoger beroep bevestigde het Gerechtshof Den Haag de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof oordeelde dat er geen sprake was van schending van de hoorplicht, aangezien belanghebbende meerdere keren in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord, maar hier geen gebruik van had gemaakt. Het Hof nam daarbij in aanmerking dat de Inspecteur niet op de hoogte was van de uitspraak van de Rechtbank van 20 juli 2022, die hem verplichtte om binnen twee weken uitspraak op bezwaar te doen. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur zich voldoende had ingespannen om een hoorgesprek te laten plaatsvinden en dat belanghebbende niet in zijn procesbelangen was benadeeld. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.