ECLI:NL:GHDHA:2024:1668
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de vastgestelde waarde van een sociale huurwoning in het kader van de Wet WOZ
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een huurder van een sociale huurwoning, tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De Heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag had de waarde van de woning op 1 januari 2020 vastgesteld op € 144.000. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beschikking, maar de Heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De Rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 juli 2024 werd de zaak besproken, waarbij ook andere hoger beroepen aan de orde kwamen. Belanghebbende betoogde dat de waarde te hoog was vastgesteld en dat er rekening gehouden moest worden met omgevingsfactoren die de waarde negatief beïnvloedden. De Heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde met een matrix van vergelijkingsobjecten. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld en dat belanghebbende geen materieel belang had bij de door haar bepleite verlaging van de WOZ-waarde. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.