3.2Het gaat in deze zaak om het volgende.
i. Aluchemie is een bedrijf dat koolstofanodes voor de aluminiumindustrie produceert. Aluchemie heeft zich voor wat betreft werkgeversaansprakelijkheid verzekerd bij Achmea.
[verweerder], geboren op 27 juni 1961, is van 23 juli 1984 tot en met 30 april 2013 in dienst geweest bij Aluchemie (hoofdzakelijk) in de functie van A-operator. [verweerder] is op 24 januari 2013 volledig arbeidsongeschikt geraakt vanwege fysieke klachten.
Bij brief van 2 december 2013 heeft [verweerder] Aluchemie aansprakelijk gesteld ex art. 7:658 BW en art. 7:611 BW voor zijn (gezondheids)schade.
Vervolgens heeft [verweerder] zich gewend tot het Bureau Beroepsziekten FNV (hierna: BBZ FNV) en dit bureau verzocht onderzoek te doen naar de vraag of sprake is van een beroepsziekte, en een aansprakelijkheidszaak in behandeling te nemen.
Bij brief van 22 oktober 2015 heeft BBZ FNV Aluchemie (nogmaals) aansprakelijk gesteld voor de door [verweerder] gestelde schade als gevolg van een opgelopen beroepsziekte, bestaande uit (kort gezegd) fysieke klachten. Daarbij is de verjaring gestuit. Aluchemie heeft vervolgens haar verzekeraar Achmea ingeschakeld. Achmea heeft iedere aansprakelijkheid van Aluchemie afgewezen.
BBZ FNV heeft onderzoek laten doen naar de vraag of de klachten van [verweerder] veroorzaakt zijn door de door hem bij Aluchemie verrichte werkzaamheden en of sprake is van een arbeidsgerelateerde ziekte waarvoor Aluchemie op grond van art. 7:658 BW aansprakelijk is. Het onderzoek is uitgevoerd door drs. M. Schooneveldt die daartoe op 22 februari 2016 een Arbo rapportage heeft opgemaakt.
Bij brief van 12 maart 2018 heeft BBZ FNV het volgende aan Achmea meegedeeld:
“Samenvattend kom ik tot de conclusie dat vast is komen te staan dat mijn cliënt bij Aluminium en Chemie te Rotterdam tijdens zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor zijn gezondheid schadelijke blootstelling aan lawaai, lichaamstrillingen en hand-armtrillingen. Hetgeen zijn gezondheidsklachten kunnen hebben veroorzaakt.
Conform constante jurisprudentie van de Hoge Raad, verwoord in de 7 juni arresten, heeft mijn cliënt aan zijn bewijslast voldaan. Nu uw verzekerde onvoldoende aan zijn zorgverplichting heeft voldaan. Verzoek ik u, binnen 2 weken na dagtekening van deze brief, over te gaan tot erkenning van de aansprakelijkheid.
Graag heb ik met u nader contact over de vervolgstappen in dit dossier en het treffen van een regeling in het minnelijke traject, zodat mijn cliënt kan worden gecompenseerd voor de door hem geleden en nog te lijden schade.”
Bij e-mail van 4 september 2018 heeft Achmea het advies 13 juli 2018 van haar medisch adviseur aan BBZ FNV toegezonden. In de e-mail schrijft Achmea:
“Mijn medisch adviseur geeft aan dat er uit de stukken geen medisch causaal verband blijkt. Wij zien dan ook geen aanleiding ons standpunt te wijzigen.”
Bij brief van 15 januari 2019 heeft BBZ FNV het volgende aan Achmea meegedeeld:
“(...) Er is sprake van arbeidsgerelateerde gezondheidsschade. Uw verzekerde is aansprakelijk voor de schade die mijn cliënt dientengevolge lijdt. Conform constante jurisprudentie van de Hoge Raad, verwoord in de 7 juni arresten, heeft mijn cliënt aan zijn bewijslast voldaan. Namens cliënt handhaaf ik dan ook de aansprakelijkstelling voor de geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade die het gevolg is van deze beroepsziekte. Uw verzekerde kan alleen aan aansprakelijkheid ontkomen als hij stelt en gemotiveerd betwist dat hij niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan.
(…)
Gezien het bovenstaande stel ik voor over te gaan tot het pragmatisch afwikkelen van dit dossier. Graag nodig ik u uit om over de afwikkeling van het dossier te praten (...)”
Bij e-mail van 1 april 2020 heeft Achmea het advies van 5 februari 2020 aan BBZ FNV toegezonden. In de e-mail heeft Achmea het volgende aan BBZ FNV meegedeeld:
"( ... ) Hierbij treft u het advies van mijn medisch adviseur (...). Conform onze voorgaande berichten, handhaven wij ons standpunt. (... )”
Bij brief van 25 juni 2020 heeft BBZ FNV aan Achmea het volgende meegedeeld:
“(...) Hierbij reageer ik op uw emailbericht van 1 april jl. waarin u aangeeft op basis van eerdere berichtgeving uw standpunt ten aanzien van aansprakelijkheid te handhaven.
Mijn cliënt betreurt dit ten zeerste.
Tevens heeft u een medisch advies van uw medisch adviseur bijgevoegd. (...)
Wel concludeer ik dat beide medisch adviseurs van mening blijven verschillen over de medische causaliteit. Teneinde om duidelijkheid te verkrijgen of er sprake is van werkgerelateerde gezondheidsklachten bij de heer [verweerder] verzoek ik u om akkoord te gaan met een expertise. Ik stel voor om de expertise te laten verrichten door deskundigen van (...).”
Bij e-mail van 3 juli 2020 heeft Achmea het volgende aan BBZ FNV meegedeeld:
“(...) U verzoekt om het laten uitvoeren van wellicht een tweetal expertises en onze medewerking hieraan. Helaas moet ik u mededelen dat dit vooralsnog niet het geval is.
(…)
Mijn collega heeft u recent nog de zienswijze van onze MA toegezonden en waarin deze duidelijk en gemotiveerd op basis van de voorliggende medische info heeft aangegeven dat niet is af te leiden dat de klachten die uw cliënt aangeeft te ondervinden zijn terug te voeren op de werkzaamheden die hij bij onze relatie heeft uitgevoerd. Daarbij heeft hij opgemerkt dat uw medisch adviseur onjuiste aannames en conclusies trekt.
Op dit laatste gaat u cq uw eigen medisch adviseur kennelijk in het geheel niet in.
Het nu voorstellen voor het entameren van dan maar een medische expertise komt op mij over als een fishing expedition. De kosten van de voornoemde expertise kunnen mijns inziens niet voor rekening van Achmea komen. (...)”
Bij brief van 9 oktober 2020 heeft BBZ FNV het volgende aan Achmea meegedeeld:
"( ... ) Naar aanleiding van het standpunt van uw medisch adviseur heb ik verzocht of mijn medisch adviseur alsnog zou willen reageren op de stellingen van uw medisch adviseur.
U treft het advies bijgevoegd.
Graag wil ik namens cliënt nog een poging doen om er samen met u uit te komen. (...)
Uw medisch adviseur geeft aan dat het ziektebeeld van mijn cliënt niet in belangrijke mate door het werk kan zijn veroorzaakt. Mijn medisch adviseur stelt juist wel dat de belasting toe te schrijven is aan het klachtenbeeld van mijn cliënt. Een dergelijk verschil van inzicht tussen beide medisch adviseurs kan beslecht worden middels een expertise (...).
Wat mij betreft zouden we voor de gezamenlijke expertise de kosten kunnen delen.”
Bij e-mail van 14 oktober 2020 heeft Achmea het volgende aan BBZ FNV meegedeeld:
“(...) Ik meen er toch goed aan te doen het advies van uw medisch adviseur voor een nadere reactie aan mijn MA [medisch adviseur, hof] [medisch adviseur] voor te leggen. (...) Na ontvangst van de reactie van mijn MA kom ik nader inhoudelijk bij u op de zaak terug. (...)”
Bij e-mail van 29 december 2020 heeft Achmea het volgende aan BBZ FNV meegedeeld:
“(...) Inmiddels ontving ik het aanvullend advies van onze MA de heer Vossen. Bijgaand zend ik u en uw eigen MA hiervan ter kennisneming een afschrift. (...)
Aansprakelijkheid zal dus niet worden erkend op basis van de huidige bekende gegevens.
Voor een pragmatische afdoening zie ik helaas geen ruimte. Mocht uw client cq u omtrent het aansprakelijkheidsvraagstuk een andere mening zijn toegedaan dan rest ons niets anders om dan maar het oordeel van de rechter te vragen. In het voorkomende geval zullen wij voor gepast verweer zorgdragen. (...)”