ECLI:NL:GHDHA:2025:1027

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
200.341.101/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en aansprakelijkheid van Dexia voor onrechtmatige advisering door tussenpersoon zonder vergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een uitspraak van de kantonrechter in Rotterdam. De kern van de zaak betreft een effectenleaseovereenkomst die tot stand is gekomen tussen Dexia en de geïntimeerde, waarbij een tussenpersoon, Spaar Select, betrokken was. De vraag die centraal staat is of deze tussenpersoon geadviseerd heeft en of Dexia hiervan op de hoogte was of had moeten zijn. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat Dexia niets meer aan de geïntimeerde verschuldigd was, maar de geïntimeerde betwistte dit en vorderde schadevergoeding. Het hof heeft vastgesteld dat de tussenpersoon zonder vergunning heeft geadviseerd, wat onrechtmatig is. Dexia had de afnemer moeten weigeren, wat leidt tot aansprakelijkheid voor de schade van de geïntimeerde. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt Dexia tot schadevergoeding en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof: 200.341.101/01
Zaaknummer rechtbank: 9771871 EL 22-30
arrest van 20 mei 2025
in de zaak van
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
appellante,
hierna te noemen: ‘Dexia’,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudende in Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende in [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: ‘[geïntimeerde]’,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard, kantoorhoudende in Rotterdam.

1.De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Rotterdam, van 7 september 2023.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met productie;
  • de memorie van antwoord met productie;
  • de akte uitlaten van Dexia;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde].
2.2.
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De kern van de zaak

3.1.
Deze zaak gaat over een effectenleaseovereenkomst, tot stand gekomen tussen Dexia en [geïntimeerde] via een tussenpersoon (Spaar Select). In deze procedure gaat het om de vraag of [geïntimeerde] door deze tussenpersoon is geadviseerd. Deze tussenpersoon beschikte niet over de daarvoor vereiste vergunning. Als deze tussenpersoon beleggingsadvies heeft gegeven en Dexia dat wist dan wel behoorde te weten, heeft Dexia onrechtmatig gehandeld en moet zij de volledige schade van [geïntimeerde] vergoeden.
3.2.
Dexia heeft voor zover relevant in deze procedure gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met nummer 31500677 aan al haar verplichtingen heeft voldaan en [geïntimeerde] derhalve niets meer van Dexia te vorderen heeft. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat deze vordering niet kan worden toegewezen omdat hij nog schadevergoeding te vorderen heeft van Dexia. De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat Dexia niets meer aan [geïntimeerde] verschuldigd is, nadat Dexia is overgegaan tot uitbetaling van schadevergoeding zoals de kantonrechter dat in r.o. 4.17. van haar vonnis heeft weergegeven.

4.De beoordeling

4.1.
Het hof verwijst naar het bestreden vonnis voor de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld. Deze feiten zijn niet bestreden, zodat ze ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
4.2.
Het hof verwijst voor de weergave van de vordering van Dexia en de grondslagen daarvan, naar wat hiervoor is overwogen en het bestreden vonnis. Deze weergave in het vonnis is in hoger beroep niet bestreden.
4.3.
In hoger beroep heeft Dexia grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, en tot het alsnog toewijzen van haar vordering.
4.4.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot verwerping van de aangevoerde grieven en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
Waarschuwingsplicht en causaal verband
4.5.
Dexia betwist (dat [geïntimeerde] voldoende heeft gesteld over) het causaal verband tussen het schenden van de waarschuwingsplicht door Dexia en het aangaan van de effectenleaseovereenkomst door [geïntimeerde]. Zij betwist dat er aan het einde van de looptijd van de overeenkomst überhaupt een restschuldrisico was, en daarmee stelt zij dat er ook geen waarschuwingsplicht daarvoor was. Dexia ziet er echter aan voorbij, zoals het hof hierna zal toelichten, dat in dit geval vaststaat dat er is geadviseerd door een tussenpersoon zonder vergunning en dat daarmee de aansprakelijkheid van Dexia vaststaat omdat Dexia de afnemer hoe dan ook had moeten weigeren. Er bestaat dus een causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging van Dexia en de schade.
Advisering Spaar Select
4.6.
Dexia voert aan dat Spaar Select geen vergunningplichtig advies aan [geïntimeerde] heeft gegeven en dat Dexia in elk geval niet wist of behoorde te weten van dergelijke advisering door Spaar Select.
4.7.
Tussen partijen staat vast dat de effectenleaseovereenkomst tussen Dexia en [geïntimeerde] tot stand is gekomen door tussenkomst van Spaar Select die als bemiddelaar optrad. Daarmee is Spaar Select bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst opgetreden als effectenbemiddelaar in de zin van (het destijds geldende) artikel 1b onder 1 Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte 1995). Een effectenbemiddelaar die mogelijke cliënten aanbrengt bij een effecteninstelling, wordt ook cliëntenremisier genoemd.
4.8.
De Hoge Raad heeft geoordeeld (ECLI:NL:HR:2016:2012) dat Nederland in de Wte 1995 gebruik heeft gemaakt van de in Richtlijn 93/22/EEG van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (Richtlijn Beleggingsdiensten) geboden mogelijkheid om strengere regels van toepassing te verklaren. De Wte 1995 moet volgens de Hoge Raad zo worden uitgelegd dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van een potentiële belegger bij een beleggings- of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. Dit is inmiddels vaste jurisprudentie van de Hoge Raad en het hof ziet in het betoog van Dexia onvoldoende grond om op dit punt anders te oordelen of hierover prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad of het Hof van Justitie van de Europese Unie.
4.9.
Spaar Select had geen vergunning zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 Wte 1995, om als effectenbemiddelaar diensten aan te bieden. Het stond Spaar Select als cliëntenremisier niet vrij om zonder vergunning mede op te treden als beleggingsadviseur. Zij kon echter aanspraak maken op de generieke vrijstelling van artikel 12 lid 1 Vrijstellingsregeling Wte 1995 om cliënten aan te brengen bij een effecteninstelling zoals Dexia, die zelf over een vergunning beschikte. De reden van deze vrijstelling was dat de instelling bij wie de cliënt werd aangebracht, zelf al aan toezicht was onderworpen, dan wel daarvan was vrijgesteld. Artikel 41 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (hierna: NR 1999) (en voorheen artikel 25 van de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1995) verbood Dexia om een effectenleaseovereenkomst met een cliënt aan te gaan indien zij wist of behoorde te weten dat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, tevens als financieel adviseur was opgetreden. Bij effectenleaseovereenkomsten die op deze manier tot stand zijn gekomen, is de inhoud van het advies niet meer van belang, evenmin als een eventueel eigen inzicht van de afnemer in het aan te schaffen product. Dexia had de afnemer immers hoe dan ook moeten weigeren.
4.10.
Kortom, voor de beantwoording van de vraag of de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft, moet worden beoordeeld of: (i) de afnemer voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst door Spaar Select in de uitoefening van haar bedrijf is geadviseerd, en (ii) of Dexia dit wist of behoorde te weten.
4.11.
In het arrest van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862, rov. 2.7.1 t/m 2.10.21), heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het antwoord op de vraag wanneer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan na advies door een daarbij optredende tussenpersoon dient te worden gevonden door vast te stellen van welke – als ‘beleggingsadvies’ te kwalificeren – activiteiten een cliëntenremisier zich diende te onthouden om vrijgesteld te blijven van de vergunningplicht (rov. 2.10.1). De reikwijdte van deze vrijstelling dient als volgt te worden bepaald (rov. 2.10.13):
- een tussenpersoon gaat de reikwijdte van de vrijstelling te buiten indien hij een bepaalde afnemer het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of ander specifiek financieel product aanbeveelt;
- het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, dat wil zeggen dat zij voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer;
- het moet gaan om een aanbeveling die de tussenpersoon doet in het kader van zijn beroep of bedrijf; daarvan kan ook sprake zijn als de tussenpersoon een dergelijke aanbeveling slechts incidenteel of zelfs eenmalig doet.
4.12.
In de onderhavige zaak heeft [geïntimeerde] een concrete uiteenzetting gegeven van de wijze waarop Spaar Select in dit geval heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst, onder “Advisering door de tussenpersoon” in het eerste processtuk van [geïntimeerde] in eerste aanleg. De stellingen van [geïntimeerde] komen, samengevat, op het volgende neer. [geïntimeerde] heeft een of meerdere persoonlijke gesprekken gevoerd met een bij naam genoemde medewerker van Spaar Select. Daarbij is besproken dat [geïntimeerde] (extra) vermogen wenste op te bouwen, met welk doel, en welke middelen [geïntimeerde] daarvoor beschikbaar zou hebben. Naar aanleiding hiervan is [geïntimeerde] door de medewerker van Spaar Select geadviseerd om het specifieke effectenleaseproduct van Dexia af te nemen in combinatie met een tweede hypotheek. Dit product was volgens de Spaar Select medewerker geschikt voor de situatie van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft op het advies van de medewerker van Spaar Select vertrouwd en heeft dit advies opgevolgd. Vervolgens heeft de adviseur het contract tijdens een huisbezoek door [geïntimeerde] laten ondertekenen, aldus [geïntimeerde].
4.13.
Dexia voert aan dat de stellingen van [geïntimeerde] niet juist en niet voldoende concreet zijn. Dexia wijst er in dat verband op dat het gaat om herinneringen van [geïntimeerde] aan gebeurtenissen die zich meer dan 20 jaar geleden afgespeeld hebben. Het hof is van oordeel dat tegenover de gemotiveerde stellingname van [geïntimeerde] Dexia meer concreet had moeten maken dat en waarom volgens haar in dit concrete geval destijds geen sprake is geweest van advisering. Dat Dexia, naar zij stelt, haar betwisting niet kan concretiseren, of in bewijsnood is, omdat zij niet betrokken is geweest bij het gesprek, komt daarbij voor haar rekening en risico, omdat Dexia er destijds bewust van heeft afgezien om eigen specifieke voorlichting te geven aan potentiële afnemers en voor de afzet van haar producten gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon. Nu het aan Dexia als een aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van haar cliëntenremisiers cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt, had het op haar weg gelegen om op dit punt controle uit te oefenen. Dit temeer omdat de tussenpersoon een provisie ontving voor het aanbrengen van een cliënt en aldus een financieel belang had bij de totstandkoming van een overeenkomst tussen Dexia en [geïntimeerde]. In dit geval is de naam van de medewerker van Spaar Select die [geïntimeerde] heeft geadviseerd, wel bekend maar uit het betoog van Dexia blijkt niet dat zij deze medewerker op enig moment heeft bevraagd over de gang van zaken in de concrete situatie van [geïntimeerde] om aldus haar (blote) betwisting nader te kunnen onderbouwen.
4.14.
De door [geïntimeerde] beschreven gang van zaken duidt erop dat een medewerker van Spaar Select een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst heeft gedaan. Uit de stellingen van [geïntimeerde] volgt immers dat (i) de adviseur van Spaar Select heeft geïnformeerd naar de wensen en financiële situatie van [geïntimeerde], (ii) [geïntimeerde] het financiële doel aan de adviseur kenbaar heeft gemaakt, en (iii) de adviseur vervolgens een specifiek effectenleaseproduct van (de rechtsvoorganger van) Dexia, heeft geadviseerd in combinatie met een ander financieel product (een hypothecaire lening). De tussenpersoon heeft derhalve niet volstaan met het verstrekken van algemene informatie zonder commentaar te geven of een waardeoordeel te vellen, waar Spaar Select als cliëntenremisier wel toe gehouden was. Daarmee is voldaan aan de door de Hoge Raad in zijn arrest van 10 juni 2022 geformuleerde criteria.
4.15.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [geïntimeerde] vergunningplichtig is geadviseerd door Spaar Select. Aan (nadere) (tegen-)bewijslevering aan de zijde van Dexia wordt niet toegekomen, omdat Dexia de door [geïntimeerde] gestelde feiten onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
Wetenschap Dexia
4.16.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of Dexia bij het sluiten van de effectenleaseovereenkomst wist dat sprake was van deze advisering door Spaar Select of dit behoorde te weten. Het hof is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord en overweegt daartoe het volgende.
4.17.
[geïntimeerde] heeft stukken in de procedure gebracht, welke documentatie in eerdere rechtspraak ook werd beoordeeld (en voor zover die stukken in deze procedure niet zijn overgelegd, voldoende bij partijen bekend zijn), waaruit kan worden afgeleid dat Dexia in de periode dat [geïntimeerde] de overeenkomst sloot nauw samenwerkte met Spaar Select bij de verkoop van de producten van Dexia door Spaar Select. Daaruit volgt ook dat Dexia er in dat kader mee bekend was dat Spaar Select standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaf aan de cliënten die zij als remisier vervolgens bij Dexia aanbracht als afnemers van effectenleaseproducten. Ook volgt uit die stukken dat het de bedrijfsopzet van Dexia was om voor (in ieder geval een deel van) de distributie van haar effectenleaseproducten tussenpersonen in te zetten die hun cliënten zouden adviseren een effectenleaseproduct af te nemen. Dit is een voldoende onderbouwing van de stelling van [geïntimeerde] dat Dexia ook in dit geval bekend was of behoorde te zijn met de advisering van [geïntimeerde] door Spaar Select (zie: ECLI:NL:HR:2023:882).
4.18.
In het licht van deze onderbouwing van [geïntimeerde] heeft Dexia onvoldoende betwist dat zij op het moment dat Spaar Select [geïntimeerde] als cliënt bij Dexia aanbracht, van deze advisering op de hoogte was of behoorde te zijn. In aanmerking genomen dat Dexia ervoor koos om voor de afzet van haar producten gebruik te maken van tussenpersonen, waaronder Spaar Select, was het aan Dexia om te waarborgen dat zij aan de eisen van onder meer artikel 41 NR 1999 zou voldoen, door na te gaan wat de aard van de betrokkenheid van Spaar Select was en of er geen sprake was van vergunningplichtige advisering door Spaar Select, op grond waarvan Dexia de effectenleaseovereenkomst(en) met de potentiële afnemer zou moeten weigeren. Voor zover Dexia destijds niet heeft gecontroleerd of in een concreet geval sprake was van vergunningplichtige advisering, komen de gevolgen van dit nalaten voor haar rekening en risico. Voor het leveren van (tegen-)bewijs is op dit punt dan ook geen plaats.
4.19.
Dat betekent dat Dexia bij het aangaan van de effectenleaseovereenkomst met [geïntimeerde] in strijd heeft gehandeld met artikel 41 NR 1999, wat onrechtmatig is ten opzichte van [geïntimeerde]. Een beroep op eigen schuld van [geïntimeerde] gaat niet op. In dit geval eist de billijkheid daarom dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft, voor zowel de restschuld van [geïntimeerde] als voor de door deze betaalde rente, aflossing en kosten (ECLI:NL:HR:2016:2012 en ECLI:NL:HR:2018:1935).
Verklaring voor recht
4.20.
Dexia komt met haar voorwaardelijke grief V op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door haar gevorderde verklaring voor recht voorwaardelijk wordt toegewezen. Nu de grieven I tot en met IV niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden, behoeft deze grief geen verdere behandeling.
Omvang schade
4.21.
Uit het voorgaande volgt dat Dexia de schade van [geïntimeerde] volledig moet vergoeden. Zoals de kantonrechter heeft overwogen, kunnen partijen de schade zelf berekenen.
Conclusie en proceskosten
4.22.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van Dexia niet slagen. Wat verder nog is aangevoerd door partijen, kan niet tot een andere beslissing leiden. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Dexia is aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij. Zij is daarom in eerste aanleg terecht in de proceskosten veroordeeld, zodat de daartegen gerichte grief van Dexia faalt. Dexia dient ook in hoger beroep te worden veroordeeld in de proceskosten. Gelet op de in hoge mate gestandaardiseerde processtukken in deze procedure, zal het hof voor het bepalen van het salaris van de advocaat aansluiten bij appeltarief II.

5.De uitspraak

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis, voor zover dat aan het oordeel van het hof is onderworpen;
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 349,00 aan griffierecht en op € 1.821,00 (1,5 punt × appeltarief II) voor salaris advocaat, en op € 178,00 voor nakosten. Als Dexia niet binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, worden de proceskosten vermeerderd met € 92,00 en de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na het verschuldigd worden daarvan zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, J.W. Frieling en A.J.P. Schild en is in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2025 in aanwezigheid van de griffier.