Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover hier van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“7. Partijen zijn het erover eens dat het eigen aankoopcijfer het beste aanknopingspunt biedt om de waarde van de woning vast te stellen. Op zich kan het eigen aankoopcijfer als uitgangspunt dienen voor de waardevaststelling. Dit aankoopcijfer dient dan wel te worden herrekend naar de waardepeildatum. Eiser gaat daarbij uit van het indexcijfer van VastgoedPRO. Dat indexcijfer is gebaseerd op de gemiddelde waardestijging van woningen in heel Zuid-Holland. De rechtbank is van oordeel dat het indexcijfer van verweerder een veel nauwkeuriger beeld geeft van de waardeontwikkeling van de woning nu dat indexcijfer is gebaseerd op de waardeontwikkeling van woningen in hetzelfde segment in dezelfde buurt van [woonplaats] .
8. Verweerder heeft in beroep echter ook een waardematrix overgelegd ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde. Nu het eigen aankoopcijfer 23 maanden vóór de waardepeildatum is gerealiseerd en er transactieprijzen voorhanden zijn van goed vergelijkbare woningen die dichter bij de waardepeildatum zijn verkocht, zal de rechtbank niet aan deze matrix voorbijgaan.
9. In de matrix worden de volgende vergelijkingsobjecten genoemd:
- [adres 2] te [woonplaats] , verkocht op 1 juli 2022 voor € 540.000;
- [adres 3] te [woonplaats] , verkocht op 16 juli 2021 voor € 479.500;
- [adres 4] te [woonplaats] , verkocht op 2 december 2021 voor € 480.000;
- [adres 5] te [woonplaats] , verkocht op 16 december 2022 voor € 500.000.
10. De rechtbank acht de vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar met de woning. Afgezien van [adres 2] zijn het allemaal hoekwoningen. De bouwjaren zijn gelijk of nagenoeg gelijk aan het bouwjaar van de woning. Verder hebben alle vergelijkingsobjecten, net als de woning, een gemiddelde kwaliteit, onderhoud, uitstraling en doelmatigheid. Drie van de vier vergelijkingsobjecten hebben ook een zelfde ligging als de woning en ook hebben drie van de vier vergelijkingsobjecten een zelfde niveau van voorzieningen als de woning. Bovendien hebben [adres 2] en [adres 3] een vrijwel even groot gebruiksoppervlak als de woning.
11. In de matrix heeft verweerder de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten herrekend naar de prijs per waardepeildatum. Vervolgens zijn de prijzen per vierkante meter herrekend naar een gebruiksoppervlak van 187m2. Daarna is nog een correctie toegepast voor de eventuele afwijkende objectkenmerken. In dit geval is dat een correctie op de prijs per vierkante meter van [adres 3] , omdat deze matige voorzieningen heeft en een correctie op de prijs per vierkante meter van [adres 4] vanwege de betere ligging. Op deze manier heeft verweerder de prijzen per vierkante meter van de vergelijkingsobjecten berekend op de waardepeildatum indien de vergelijkingsobjecten allemaal even groot zouden zijn als de woning en bovendien ook allemaal dezelfde ligging, kwaliteit, onderhoud, uitstraling, doelmatigheid en voorzieningen zouden hebben als de woning. Aldus komt verweerder tot een gemiddelde prijs per vierkante meter voor de vergelijkingsobjecten van € 2.275. Voor de woning is echter een prijs per vierkante meter vastgesteld van € 2.311. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze matrix dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
12. Nu verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of eiser de door hem bepleite waarde van € 578.000 aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is. Eiser gaat uit van het eigen aankoopcijfer en maakt voor de indexering gebruik van het indexcijfer van VastgoedPro. Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, is het indexcijfer van VastgoedPRO gebaseerd op de gemiddelde waardeontwikkeling van alle woningen in heel Zuid-Holland. Dat is naar het oordeel van de rechtbank te ruim genomen. Dit gemiddelde is dan ook niet maatgevend voor de waardeontwikkeling van de woning.
13. Nu geen van beide partijen er naar het oordeel van de rechtbank in is geslaagd het van haar gevergde bewijs te leveren, bepaalt de rechtbank de waarde van het object op de waardepeildatum in goede justitie op € 589.000.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond verklaard.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank – die in deze zaak het oordeel heeft gegeven en dus moet oordelen over de wegingsfactor[1] - is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is en past daarom een wegingsfactor toe van 0,5. De rechtbank stelt de te vergoeden kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand daarom vast op € 1.185 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1. punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 310, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 0,5).
16. De rechtbank wijst verweerder erop dat hij, gelet op artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ, de op grond van deze uitspraak te vergoeden bedragen voor proceskosten en griffierecht uitsluitend mag uitbetalen op een bankrekening die op naam staat van eiser.