ECLI:NL:GHDHA:2025:1086

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
BK-24/773
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke WOZ-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de waarde van een onroerende zaak is vastgesteld op € 589.000. De Heffingsambtenaar van de gemeente Zoetermeer had eerder een waarde van € 596.000 vastgesteld. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beschikking en de daaropvolgende aanslag onroerende-zaakbelastingen. De Rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verlaagde de waarde van de woning. De rechtbank kende ook een proceskostenvergoeding toe aan belanghebbende, waarbij een wegingsfactor van 0,5 werd toegepast, omdat de rechtbank de zaak als licht van gewicht beschouwde. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding ter discussie werd gesteld. Het Gerechtshof Den Haag bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de toegepaste wegingsfactor van 0,5 terecht was, gezien de beperkte complexiteit en het belang van de zaak. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank de regels omtrent het gewicht van de zaak correct had toegepast en dat er geen aanleiding was voor een hogere wegingsfactor. De uitspraak van het Hof werd op 16 april 2025 openbaar gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/773

Uitspraak van 16 april 2025

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: R. van der Weide)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Zoetermeer, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 2 juli 2024, nummer SGR 23/7865.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2023 vastgesteld op
€ 596.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2023 opgelegde aanslag in de
onroerende-zaakbelastingen van de gemeente Zoetermeer (de aanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de aanslag. De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft als volgt beslist, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot € 589.000;
- vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen tot een berekend naar een waarde van € 589.000;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.185;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden;
- draagt verweerder op om de toegekende proceskostenvergoeding en het griffierecht te betalen op een bankrekening die op naam staat van eiser.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 6 maart 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2. De Rechtbank heeft in haar uitspraak de waarde van de woning in goede justitie bepaald op € 589.000 en heeft wegens de gegrondverklaring van het beroep aan belanghebbende een vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand toegekend. De Rechtbank heeft geoordeeld dat het gewicht van de zaak licht is en heeft daarom wegingsfactor 0,5 toegepast.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover hier van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“7. Partijen zijn het erover eens dat het eigen aankoopcijfer het beste aanknopingspunt biedt om de waarde van de woning vast te stellen. Op zich kan het eigen aankoopcijfer als uitgangspunt dienen voor de waardevaststelling. Dit aankoopcijfer dient dan wel te worden herrekend naar de waardepeildatum. Eiser gaat daarbij uit van het indexcijfer van VastgoedPRO. Dat indexcijfer is gebaseerd op de gemiddelde waardestijging van woningen in heel Zuid-Holland. De rechtbank is van oordeel dat het indexcijfer van verweerder een veel nauwkeuriger beeld geeft van de waardeontwikkeling van de woning nu dat indexcijfer is gebaseerd op de waardeontwikkeling van woningen in hetzelfde segment in dezelfde buurt van [woonplaats] .
8. Verweerder heeft in beroep echter ook een waardematrix overgelegd ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde. Nu het eigen aankoopcijfer 23 maanden vóór de waardepeildatum is gerealiseerd en er transactieprijzen voorhanden zijn van goed vergelijkbare woningen die dichter bij de waardepeildatum zijn verkocht, zal de rechtbank niet aan deze matrix voorbijgaan.
9. In de matrix worden de volgende vergelijkingsobjecten genoemd:
- [adres 2] te [woonplaats] , verkocht op 1 juli 2022 voor € 540.000;
- [adres 3] te [woonplaats] , verkocht op 16 juli 2021 voor € 479.500;
- [adres 4] te [woonplaats] , verkocht op 2 december 2021 voor € 480.000;
- [adres 5] te [woonplaats] , verkocht op 16 december 2022 voor € 500.000.
10. De rechtbank acht de vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar met de woning. Afgezien van [adres 2] zijn het allemaal hoekwoningen. De bouwjaren zijn gelijk of nagenoeg gelijk aan het bouwjaar van de woning. Verder hebben alle vergelijkingsobjecten, net als de woning, een gemiddelde kwaliteit, onderhoud, uitstraling en doelmatigheid. Drie van de vier vergelijkingsobjecten hebben ook een zelfde ligging als de woning en ook hebben drie van de vier vergelijkingsobjecten een zelfde niveau van voorzieningen als de woning. Bovendien hebben [adres 2] en [adres 3] een vrijwel even groot gebruiksoppervlak als de woning.
11. In de matrix heeft verweerder de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten herrekend naar de prijs per waardepeildatum. Vervolgens zijn de prijzen per vierkante meter herrekend naar een gebruiksoppervlak van 187m2. Daarna is nog een correctie toegepast voor de eventuele afwijkende objectkenmerken. In dit geval is dat een correctie op de prijs per vierkante meter van [adres 3] , omdat deze matige voorzieningen heeft en een correctie op de prijs per vierkante meter van [adres 4] vanwege de betere ligging. Op deze manier heeft verweerder de prijzen per vierkante meter van de vergelijkingsobjecten berekend op de waardepeildatum indien de vergelijkingsobjecten allemaal even groot zouden zijn als de woning en bovendien ook allemaal dezelfde ligging, kwaliteit, onderhoud, uitstraling, doelmatigheid en voorzieningen zouden hebben als de woning. Aldus komt verweerder tot een gemiddelde prijs per vierkante meter voor de vergelijkingsobjecten van € 2.275. Voor de woning is echter een prijs per vierkante meter vastgesteld van € 2.311. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze matrix dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
12. Nu verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of eiser de door hem bepleite waarde van € 578.000 aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is. Eiser gaat uit van het eigen aankoopcijfer en maakt voor de indexering gebruik van het indexcijfer van VastgoedPro. Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, is het indexcijfer van VastgoedPRO gebaseerd op de gemiddelde waardeontwikkeling van alle woningen in heel Zuid-Holland. Dat is naar het oordeel van de rechtbank te ruim genomen. Dit gemiddelde is dan ook niet maatgevend voor de waardeontwikkeling van de woning.
13. Nu geen van beide partijen er naar het oordeel van de rechtbank in is geslaagd het van haar gevergde bewijs te leveren, bepaalt de rechtbank de waarde van het object op de waardepeildatum in goede justitie op € 589.000.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond verklaard.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank – die in deze zaak het oordeel heeft gegeven en dus moet oordelen over de wegingsfactor[1] - is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is en past daarom een wegingsfactor toe van 0,5. De rechtbank stelt de te vergoeden kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand daarom vast op € 1.185 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1. punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 310, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 0,5).
16. De rechtbank wijst verweerder erop dat hij, gelet op artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ, de op grond van deze uitspraak te vergoeden bedragen voor proceskosten en griffierecht uitsluitend mag uitbetalen op een bankrekening die op naam staat van eiser.
[1] Hoge Raad 12 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:572 en Hoge Raad 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:703 (r.o. 4.3.2).”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de Rechtbank voor de bepaling van de proceskostenvergoeding voor bezwaar en beroep terecht wegingsfactor 0,5 heeft toegepast.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de proceskosten en tot toekenning van een proceskostenvergoeding in bezwaar, beroep en hoger beroep met toepassing van wegingsfactor 1 (gemiddeld).
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de waarde van de woning, nu geen van partijen erin is geslaagd het van haar gevergde bewijs te leveren, in goede justitie bepaald op € 589.000. Bij de bepaling van de hoogte van de proceskosten voor bezwaar en beroep heeft de Rechtbank wegingsfactor 0,5 toegepast omdat de zaak naar haar oordeel licht van gewicht is.
5.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank bij de veroordeling van de Heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten onrechte wegingsfactor 0,5 heeft toegepast. Belanghebbende verwijst daartoe naar het Richtsnoer dat als bijlage is opgenomen bij de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315. Uit het Richtsnoer volgt volgens belanghebbende dat bij een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde wegingsfactor 1 moet worden toegepast. Belanghebbende voert verder aan dat de zaak op inhoudelijke punten is beargumenteerd en bij de vaststelling van de WOZ-waarde van de woning diverse factoren onvoldoende of zelfs niet in ogenschouw zijn genomen, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat de waarde door de Heffingsambtenaar te hoog is vastgesteld.
5.3.
De Heffingsambtenaar heeft daartegenover gesteld dat de Rechtbank terecht wegingsfactor 0,5 heeft toegepast. Hij wijst daartoe op de maatschappelijke ontwikkelingen die de afgelopen tijd hebben plaatsgevonden en op de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm. De Heffingsambtenaar verwijst naar jurisprudentie van de Hoge Raad. De Rechtbank heeft, rekening houdend met de eenvoud van de zaak, de daarmee samenhangende (zeer geringe) werkbelasting van de gemachtigde en het geringe (financiële) belang van de zaak, de wegingsfactor terecht bepaald op 0,5 (licht), aldus de Heffingsambtenaar. Belanghebbende heeft, zo stelt de Heffingsambtenaar, in beroep volstaan met een eenvoudig beroepschrift waarin enkel is verwezen naar de geïndexeerde koopsom van de woning zelf en heeft slechts gedeeltelijk gelijk gekregen.
5.4.
Het Hof stelt voorop dat de rechter op grond van een eigen waardering dient te beoordelen in welke gewichtscategorie van onderdeel C1 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een zaak valt (HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2293, BNB 2011/265). Per fase van de procedure moet worden beoordeeld welke wegingsfactor van toepassing is (HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822, BNB 2013/122). Het aan een zaak toekomende gewicht wordt bepaald door het – al dan niet in geld uit te drukken – belang en de ingewikkeldheid (bewerkelijkheid en gecompliceerdheid) daarvan en de uitkomst van deze beoordeling moet voorts in overeenstemming zijn met de werkbelasting van de rechtsbijstandverlener (zie de nota’s van toelichting op het Bpb van 22 december 1993, Stb. 1993,763, p. 8-9 en van 25 februari 2002, Stb. 2002,113, p. 6 en onder meer HR 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1162, BNB 2022/128 en HR 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1056, BNB 2023/130).
5.5.
Het geschil in bezwaar zowel als in beroep betrof de hoogte van de waarde van de woning. In het bezwaarschrift heeft de gemachtigde geklaagd over de toegepaste beoordelingsmaatstaf van artikel 17, lid 2, Wet WOZ en over het bij de waardebepaling in aanmerking genomen verschil in kwaliteit/luxe en staat van onderhoud tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. In het beroepschrift heeft hij enkel gesteld dat de waarde moet worden bepaald op € 578.972, zijnde het naar de waardepeildatum geïndexeerde eigen verkoopcijfer. Hij heeft dit gedaan door enkel blote, niet onderbouwde stellingen te poneren. Gelet op het beperkte belang, de beperkte ingewikkeldheid van de zaak in bezwaar en beroep en de daarmee gemoeide werkbelasting van de gemachtigde acht het Hof wegingsfactor 0,5 voor elk van beide fasen van de procedure passend. De Rechtbank was niet verplicht haar oordeel omtrent de wegingsfactor nader te motiveren (zie bijvoorbeeld HR 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1162, BNB 2022/128).
5.6.
Ten aanzien van het beroep van belanghebbende op het onder 5.2 vermelde Richtsnoer en de daarin opgenomen opsomming van gevallen waarin wegingsfactor 1 kan worden toegepast, overweegt het Hof dat het Richtsnoer door de belastingkamers van de gerechtshoven is vastgesteld als leidraad voor door deze te nemen beslissingen over proceskosten. Heffingsambtenaren noch de rechtbanken binnen de respectievelijke ressorten zijn betrokken bij de totstandkoming van het Richtsnoer. Zij zijn derhalve niet aan het Richtsnoer gebonden (vgl. HR 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:703, BNB 2024/83, r.o. 4.3.2). Indien, zoals in dit geval, in hoger beroep wordt geklaagd over de door de Rechtbank toegepaste wegingsfactor, is de beoordelingsmaatstaf voor het Hof dan ook niet of de Rechtbank het richtsnoer juist heeft toegepast. Het gaat erom of de Rechtbank – met haar eigen waardering zoals bedoeld in 5.4 –de regels uit het Bpb omtrent het gewicht van de zaak juist heeft toegepast. Zoals het Hof in 5.5 heeft geoordeeld, is aan die maatstaf voldaan.
Slotsom
5.7.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, C. Maas en R.M. Hermans, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen.
De griffier, de voorzitter,
E.J. Nederveen Chr.Th.P.M. Zandhuis
De beslissing is op 16 april 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.