In deze zaak heeft [X] B.V. verzet aangetekend tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 21 mei 2025, waarin het hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag niet-ontvankelijk werd verklaard. De Rechtbank had op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in een belastingzaak, waarbij de gronden van het hoger beroep niet tijdig waren ingediend. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet aan de vereisten van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had voldaan, omdat de gronden van het hoger beroep ontbraken en er geen recente machtiging was overgelegd. De belanghebbende had op 23 september 2024 pro forma hoger beroep ingesteld, maar had de gronden en machtiging pas op 24 oktober 2024 ingediend, na afloop van de gestelde termijn. Het Hof heeft het verzet ongegrond verklaard, omdat de belanghebbende niet tijdig had gereageerd op de verzoeken om de ontbrekende stukken in te dienen. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 6:5, 6:6, 6:24, 8:55 en 8:108 Awb, waarbij het Hof benadrukte dat de toegang tot de rechter niet onterecht mag worden beperkt, maar dat de wettelijke vereisten voor het indienen van hoger beroep moeten worden nageleefd.