ECLI:NL:GHDHA:2025:1158

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
BK-24/512
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag bpm en deskundigheid hertaxateur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) van € 12.252 is opgelegd. De naheffingsaanslag is gebaseerd op een taxatierapport van de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ), die de handelsinkoopwaarde van de auto heeft vastgesteld. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 april 2025, waarbij partijen aanwezig waren.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat de taxateur van DRZ niet erkend is en niet beschikt over de vereiste kwalificaties. De Rechtbank oordeelde dat de taxateur als partijdeskundige kan worden beschouwd en dat de deskundigheid niet in twijfel kan worden getrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de schade groter is dan door DRZ is vastgesteld. De rechtbank heeft de bewijslast bij belanghebbende gelegd, die niet is geslaagd in het aantonen van een hogere schade.

In hoger beroep heeft het Hof de argumenten van belanghebbende opnieuw beoordeeld. Het Hof heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag niet te hoog is vastgesteld en dat de door de Inspecteur gebruikte methode voor het vaststellen van de afschrijving acceptabel is. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot € 11.354. Tevens is de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/512

Uitspraak van 4 juni 2025

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 23 april 2024, nummer SGR 23/1841.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 12.252 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 365. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 279. De Inspecteur heeft een als nader stuk aangeduid verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 14 april 2025 en 19 april 2025 nader stukken ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 23 april 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 4 mei 2022 aangifte bpm gedaan voor een Audi A6 RS6 Avant 4.0 TFSI Quattro met kenteken [kenteken] (de auto). De volgens de aangifte verschuldigde bpm bedraagt € 26.182 en is op aangifte voldaan.
2.2.
De verschuldigde bpm is berekend met behulp van een taxatierapport van [A B.V.] (het taxatierapport). De taxatie van de auto heeft op 29 april 2022 plaatsgevonden en het taxatierapport is op 3 mei 2022 opgesteld. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is bepaald op € 85.000 (handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
€ 103.500 minus een waardevermindering wegens schade van € 18.500).
2.3.
Naar aanleiding van de aangifte bpm heeft de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) in opdracht van de Inspecteur belanghebbende verzocht om de auto te tonen voor een hertaxatie. Belanghebbende heeft op 16 mei 2022 de auto voor controle getoond. Van de controle is een rapport opgemaakt, dat is ondertekend door [naam] op 18 mei 2022 (het DRZ-rapport). DRZ heeft de handelsinkoopwaarde vastgesteld op € 132.516 op basis van de koerslijst XRAY. DRZ heeft in het rapport een waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen van € 4.338, waarmee de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 128.178.
2.4.
Vervolgens heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd conform het DRZ-rapport. De naheffingsaanslag bpm bedraagt € 12.252.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Onafhankelijkheid en deskundigheid hertaxateur DRZ
7. Eiseres heeft aangevoerd dat de taxateur van DRZ geen erkend taxateur is en niet staat ingeschreven in enig erkend register, niet onafhankelijk en niet onpartijdig is en niet beschikt over de vereiste kwalificaties en professionele competenties. Verweerder had zich volgens eiseres moeten wenden tot een onafhankelijk expert. Omdat hij dit heeft nagelaten heeft hij onzorgvuldig en met vooringenomenheid gehandeld. Eiseres stelt dat verweerder aldus misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot naheffing.
8. Het staat verweerder vrij om een deskundige naar eigen keuze in te schakelen. Het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 staat daar niet aan in de weg, omdat dit betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als een partijdeskundige. omdat hij door verweerder is aangezocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. De rechtbank heeft, afgaande op de inhoud van het DRZ-rapport en de daarop gegeven toelichting, geen reden aan de deskundigheid of de onafhankelijkheid van de (her)taxateur te twijfelen. Eiseres heeft zijn stelling dat sprake is van vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden verder niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd.
Schade
9. Eiseres dient tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder aannemelijk te maken dat sprake is van meer schade dan het bedrag dat DRZ heeft vastgesteld. Zij heeft daartoe verwezen naar het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd en overgelegd, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om aan de schadecalculatie van DZR te twijfelen. Met het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Uit de facturen en offertes blijkt onvoldoende duidelijk in hoeverre de daarin genoemde werkzaamheden betrekking hebben op herstel van daadwerkelijke schade aan de onderhavige auto en of, en zo ja. wanneer die werkzaamheden zijn uitgevoerd. Eiseres is dan ook niet geslaagd in het van haar te vergen bewijs. Dat in afwijking van het DRZ-rapport een percentage van 100% van het schadebedrag in aanmerking moet worden genomen, heeft eiseres evenmin aannemelijk gemaakt. Haar standpunt dat de leeftijd en de kilometerstand van de auto een percentage van 100% rechtvaardigen, heeft eiseres onvoldoende onderbouwd.
10. Dat, zoals eiseres stelt, binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto, kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder noch DRZ is gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. Afgezien daarvan heeft eiseres niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd welke beschadigingen volgens haar dan ten onrechte als normale gebruikssporen zijn aangemerkt.
Historische nieuwprijs
11. Bij registratie van gebruikte auto’s wordt de Bpm ingevolge artikel 10 van de Wet op de Bpm berekend met inachtneming van een vermindering. De wet- en regelgever heeft voorzien in drie methoden waaruit - met inachtneming van bepaalde voorwaarden – kan worden gekozen om die reële waardedaling aannemelijk te maken, namelijk door verwijzing naar een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland, onder overlegging van een kopie van de passage uit die koerslijst waaraan de toegepaste afschrijving is ontleend, ofwel door een verklaring van een onafhankelijke, erkende taxateur dat de in het taxatierapport opgegeven waarde door hem naar waarheid is vastgesteld aan de hand van een gedegen fysieke opname van het motorrijtuig, onder vermelding van datum, begin- en eindtijd van deze fysieke opname en naam, adres en woonplaats van degene die de taxatie feitelijk heeft verricht. Indien de belastingplichtige geen gebruik maakt van één van de hiervoor bedoelde opgaven, wordt de afschrijving bepaald aan de hand van de in artikel 8, lid 5, Uitvoeringsregeling Bpm voorziene afschrijvingstabel (de afschrijvingstabel). De belastingplichtige die kiest voor één van die methodes dient, in geval van gemotiveerde betwisting door de inspecteur, de feiten aannemelijk te maken die meebrengen (a) dat die methode in zijn geval mag worden toegepast en (b) dat de toepassing van die methode leidt tot de door hem verdedigde waarde.
12. Eiseres heeft gekozen voor aangifte met een taxatierapport. Verweerder heeft geconstateerd dat het bij de aangifte overgelegde taxatierapport niet kan dienen voor de vaststelling van de verschuldigde Bpm. De wijze waarop de taxateur de handelsinkoopwaarde heeft vastgesteld is ondeugdelijk, bij controle door DRZ is veel minder schade vastgesteld dan in het taxatierapport gesteld en een deel van de in het taxatierapport gestelde schade betreft gebruikersschade. Eiseres heeft deze constatering niet (gemotiveerd) weersproken. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat de reële waardedaling van de auto en dus ook de vermindering van de Bpm niet kunnen worden vastgesteld op basis van het taxatierapport. Volgens het hiervoor onder 11 beschreven wettelijk systeem wordt de afschrijving van de auto dan bepaald aan de hand van de afschrijvingstabel. Verweerder heeft echter een praktijk ontwikkeld, waarbij in gevallen als het onderhavige, eerst wordt bezien of op basis van de door DRZ vastgestelde feiten de werkelijke afschrijving bij benadering kan worden vastgesteld. De naheffing wordt gebaseerd op de voor de belastingplichtige meest gunstige uitkomst.
13. DRZ is ervan uitgegaan dat de auto niet voorkomt op enige koerslijst in Nederland, maar dat de Audi A6 Avant RS 6 TFSI quattro Automaat met een CO2-uitstoot van 283 gr/km (WLTP) een wel in Nederland in handel gebrachte auto van hetzelfde merk is, die voor wat betreft de technische uitvoering vrijwel gelijk is aan de auto (de referentieauto). DRZ heeft verder vastgesteld dat de handelsinkoopwaarde van de referentieauto in onbeschadigde staat volgens de voor eiseres meest gunstige koerslijst, de XRAY koerslijst, € 132.516 bedraagt. De brutoschade is door DRZ gecalculeerd op € 6.025. De netto catalogusprijs van de referentieauto is € 128.870. Voor de vaststelling van de afschrijving is de historische nieuwprijs van de referentieauto (€ 128.870. vermeerderd met 21%, en de BPM, verschuldigd voor een auto met een CO2-uitstoot van 283gr/km op 18 augustus 2021) afgezet tegen de handelsinkoopwaarde van de referentieauto, verminderd met 72% van het door DRZ gecalculeerde bruto-schade bedrag. Dit leidt tot een afschrijving van 42,49%. De afschrijving volgens de afschrijvingstabel is 28%.
14. Eiseres heeft betoogd dat voor de vaststelling van het afschrijvingspercentage de historische nieuwprijs van de auto (128.870, vermeerderd met 21% en de Bpm verschuldigd voor een auto met CO2-uitstoot van 295 gr/km) moet worden afgezet tegen de handelsinkoopwaarde van de auto. De handelsinkoopwaarde van de auto is volgens eiseres de handelsinkoopwaarde van de referentieauto verminderd met (in dit geval 100% van) het gecalculeerde schade bedrag. Eiseres stelt dat de handelsinkoopwaarde zoals die volgt uit de koerslijst niet afhankelijk is van de CO2-uitstoot van de auto in kwestie. Volgens eiseres betekent dit dat de handelsinkoopwaarde van de referentieauto volgens de koerslijst gelijk is aan de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat. Eiseres wijst er in dit verband op dat het gedurende een periode mogelijk is geweest om in de koerslijst een variabele CO2-uitstoot in te vullen en dat is gebleken dat dit geen effect had op de handelsinkoopwaarde. Ter onderbouwing van haar stelling heeft eiseres gewezen op de door haar overgelegde notulen van vergaderingen van Platform Koerslijsten ddis 4 juli 2018, 8 november 2018, 3 april 2019, 10 oktober 2019 en 24 november 2020/17 december 2020. Voorts heeft eiseres een uitdraai van een XRAY koerslijst overgelegd, waarvan zij stelt dat dit de koerslijst van de auto (met CO2-uitstoot van 295 gr/km) is. Tenslotte heeft eiseres een stuk overgelegd met als titel BPM-overzicht.
15. De rechtbank overweegt dat de door verweerder gebruikte wijze van vaststelling van het afschrijvingspercentage niet een van de drie door de wetgever voorziene methoden is. Het afschrijvingspercentage heeft verweerder vastgesteld door vergelijking met het afschrijvingspercentage van de referentieauto, waarbij de referentieauto verondersteld wordt schade te hebben, gecalculeerd op een zelfde bedrag als de schade gecalculeerd voor de auto. Dit heeft een voor eiseres gunstiger uitkomst dan vaststelling aan de hand van de koerslijst of aan de hand van afschrijvingstabel. Nu het gaat om een auto die niet op enige koerslijst voorkomt en die schade heeft, acht de rechtbank de handelwijze van verweerder volledig acceptabel. Eiseres heeft geen (juist) gebruik gemaakt van de mogelijkheid om door overlegging van een deugdelijk taxatierapport de werkelijke waardedaling van de auto aannemelijk te maken. De bewijslast voor de vermindering ligt volledig bij eiseres. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de naheffingsaanslag niet te hoog heeft vastgesteld. Met de door haar overgelegde stukken heeft eiseres ook niet aannemelijk gemaakt dat haar stellingen aangaande de handelsinkoopwaarde van de auto juist zijn. Uit de notulen van de vergaderingen blijkt slechts dat het mogelijk is (was?) om in sommige koerslijsten de CO2-uitstoot handmatig aan te passen, wat niet automatisch leidt tot een wijziging van de handelsinkoopwaarde. De notulen bevatten geen informatie op basis waarvan kan worden aangenomen dat altijd sprake is van een ongewijzigde handelsinkoopwaarde en evenmin dat dit ook wordt onderbouwd door gegevens over daadwerkelijk transacties. Eiseresses stelling dat de handelsinkoopwaarde van de referentieauto ook de werkelijke handelsinkoopwaarde is van de (zelf niet in de koerslijst voorkomende) geïmporteerde auto met een geheel afwijkende CO2-uitstoot, is hiermee in het geheel niet aannemelijk gemaakt. Aan de door eiseres overgelegde uitdraai van de XRAY-koerslijst kan dan ook geen betekenis worden gehecht. Verweerder heeft er in dit verband ook terecht op gewezen dat de uitvoering en uitrusting van de auto van invloed kunnen zijn op de CO2-uitstoot, terwijl uitvoering en uitrusting ook van invloed zijn op de prijs van de (gebruikte) auto. Voor zover al op basis van het door eiseres overgelegde BPM-overzicht moet worden aangenomen dat in Nederland auto’s van hetzelfde type met een CO2-uitstoot van 295 gr/km op de weg zijn toegelaten, betekent dit niet dat transacties met betrekking tot deze voertuigen een rol hebben gespeeld bij de vaststelling van enige koerslijst. Eiseres heeft nog een beroep gedaan op het arrest van de Hoge Raad van 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat uit dit arrest niet volgt dat verweerder gehouden is de handelsinkoopwaarde van een geïmporteerde auto te stellen op de handelsinkoopwaarde van een referentievoertuig in de meest gunstige koerslijst, omdat dit de reële waarde zou zijn. Zoals hiervoor is overwogen zijn de stellingen van eiseres aangaande de handelsinkoopwaarde van de auto niet aannemelijk. De Hoge Raad heeft wel herhaald dat een belastingplichtige een beroep kan doen op het discriminatieverbod van artikel 110VWEU, een dergelijk beroep kan slagen als de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bij de naheffingsaanslag geheven bedrag aan Bpm hoger is dan het restbedrag dat is vervat in de handelswaarde van een of meer gelijksoortige, gebruikte personenauto's die al in het binnenland zijn geregistreerd. De belastingplichtige moet daartoe de werkelijke handelswaarde van de registreren auto aantonen. Eiseres heeft geen beroep op het discriminatieverbod gedaan, heeft niet aannemelijk gemaakt dat er gelijksoortige , gebruikte personenauto's in Nederland zijn geregistreerd, waarbij de rechtbank opmerkt dat een auto van hetzelfde merk en type niet noodzakelijkerwijs gelijksoortig is, en eiseres heeft de handelsinkoopwaarde van de auto niet aangetoond.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
Proceskosten
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 11.354.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Vooraf
5.1.
Na sluiting van het onderzoek heeft belanghebbende op 24 april 2025 een verzoek gedaan tot heropening van het onderzoek om de stelling te onderbouwen dat de Belastingdienst zich niet op het standpunt mag stellen dat koerslijsten niet op daadwerkelijke transacties zijn gebaseerd. Gelet op hetgeen in 5.6.5 e.v. zal worden overwogen ziet het Hof echter geen aanleiding om tot heropening van het onderzoek over te gaan.
Deskundigheid hertaxateur DRZ
5.2.
Belanghebbende stelt dat de hertaxateur niet deskundig is en dat geen sprake kan zijn van een deugdelijk rapport van DRZ. Er is geen enkele aanleiding voor de door belanghebbende niet geconcretiseerde conclusie dat sprake is van ondeskundigheid van de hertaxateur en ondeugdelijkheid van het rapport van DRZ. Bij aangiften bpm waarin gebruik wordt gemaakt van een individuele taxatie, kunnen de indieners worden uitgenodigd het voertuig op een van de locaties van DRZ (Soesterberg, Hoogeveen of Bleiswijk) te tonen. Op deze locaties kan een schouw onder optimale omstandigheden worden uitgevoerd, door middel van gekwalificeerd personeel van DRZ, goede verlichting en de beschikbaarheid van alle benodigde apparatuur en programmatuur.
Historische nieuwprijs en handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat (primaire standpunt)
5.3.1.
Belanghebbende is in haar primaire standpunt uitgegaan van een historische nieuwprijs van de auto van € 209.638 op basis van een koerslijst van AutotelexPro. Aan die koerslijst gaat het Hof voorbij reeds omdat daarin is uitgegaan van een te laag en overigens niet gespecificeerd bedrag aan opties (€ 16.090).
5.3.2.
Volgens een door [A B.V.] op 29 april 2022 uitgevoerde taxatie en op 3 mei 2022 opgemaakt rapport bedraagt de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat € 103.500. Daarbij is uitgegaan van een gemiddelde vraagprijs van een dergelijk voertuig van € 172.500 minus 40%. De aftrek houd verband met de omstandigheid dat de auto een onbekend schadeverleden heeft en een niet te controleren kilometerstand. Met de door belanghebbende op min of meer algemene gronden toegepaste aftrek op de vraagprijs heeft zij de gehanteerde handelsinkoopwaarde onvoldoende onderbouwd, zodat deze in het primaire standpunt van belanghebbende niet tot uitgangspunt kan dienen.
In aanmerking te nemen schade
5.4.1.
Belanghebbende heeft bij het doen van aangifte € 18.500 schade in aanmerking genomen (74% van de totale door belanghebbende getaxeerde schade van € 24.980). Door DRZ is bij de hertaxatie echter slechts € 4.338 (72% van de totale door DRZ geconstateerde schade van € 6.025) in aanmerking genomen.
5.4.2.
Het Hof stelt voorop dat een redelijke verdeling van de bewijslast meebrengt dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. In dit geval dient belanghebbende aannemelijk te maken dat en in welke mate rekening dient te worden gehouden met een waardevermindering. Artikel 110 VWEU verzet zich niet tegen deze bewijslastverdeling. In dit verband verdient opmerking dat de belastingplichtige voldoende gelegenheid moet worden geboden het van hem gevraagde bewijs te leveren (zie onder meer HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3, en HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2).
5.4.3.
De Rechtbank heeft in haar overwegingen 9 en 10 op goede gronden geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van de auto sprake is van meer schade dan door de Inspecteur is onderkend. De enkele verwijzing naar het taxatierapport met veelal onduidelijke foto’s en de bijgevoegde schadecalculatie is daarvoor onvoldoende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur en het rapport van DRZ. Belanghebbende voldoet daarmee niet aan de op haar rustende bewijslast omtrent de ten tijde van het doen van aangifte aanwezige schade.
Conclusie primaire standpunt
5.5.
Gelet op het voorgaande kan de aangifte van belanghebbende niet worden gevolgd.
Historische nieuwprijs en handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat (subsidiaire standpunt)
5.6.1.
In het subsidiaire standpunt van belanghebbende sluit zij aan bij de XRAY-koerslijst van de Inspecteur met een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 132.516, alsmede bij de door de Inspecteur geraamde schade, maar gaat zij uit van een andere historische nieuwprijs (consumentenprijs) dan de Inspecteur. De Inspecteur gaat uit van een van een nieuwprijs van € 215.324 en belanghebbende van € 220.506. Belanghebbende gaat daarbij net als de Inspecteur uit van een netto catalogusprijs van € 128.870 en € 27.062 (de BTW), maar telt daarbij op € 64.574 (de historische bruto BPM).
5.6.2.
In het arrest van 22 december 2023, nr. 22/00137, ECLI:NL:HR:2023:1703, BNB 2024/63 heeft de Hoge Raad het volgende geoordeeld:
“3.1 Middel I richt zich tegen de hiervoor in 2.3.2 weergegeven oordelen van het Hof. Het middel betoogt dat het door belanghebbende voorgestane resultaat waarbij het afschrijvingspercentage wordt berekend door de handelsinkoopwaarde van de, met uitzondering van de CO2-uitstoot, best vergelijkbare personenauto af te zetten tegen een herleide historische nieuwprijs van de importauto, tot gevolg heeft dat afbreuk wordt gedaan aan het samenhangende geheel dat variabelen van de gekozen koerslijst vormen. Wanneer aansluiting wordt gezocht bij een soortgelijk motorvoertuig in een koerslijst, dan dient volgens het middel de afschrijving van het bij de personenauto behorende bedrag aan bpm, bedoeld in artikel 9, lid 1, van de Wet, plaats te vinden naar rato van de waardedaling zoals die voor de gekozen soortgelijke personenauto volgt uit de in de gebruikte koerslijst vermelde gegevens. Steun voor deze opvatting ontleent het middel aan de arresten van de Hoge Raad van 2 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7393, 19 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0567, en 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:847. Uit die arresten leidt middel I af dat in artikel 10, lid 2, van de Wet wordt gedoeld op de nieuwprijs, inclusief omzetbelasting en bpm, van het gebruikte binnenlandse motorvoertuig dat is gebruikt om de handelsinkoopwaarde te bepalen van het te registreren motorvoertuig.
(…)
3.2.4
Bij de beide hiervoor in 3.2.3 omschreven methoden wordt het afschrijvingspercentage volgens de Wet bepaald door de verhouding tussen de handelsinkoopwaarde respectievelijk de taxatiewaarde van het te registreren motorrijtuig en de som van de catalogusprijs van het te registreren motorrijtuig en het bedrag aan bpm dat voor het te registreren motorrijtuig verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop het voor het eerst in gebruik werd genomen.
3.2.5
Dit een en ander brengt mee dat de door middel I bepleite wijze van afschrijven niet in overeenstemming is te brengen met die wetsbepalingen.
In dit kader verdient opmerking dat de rechtspraak van de Hoge Raad waarnaar middel I verwijst, daaraan geen afbreuk doet. Die rechtspraak ziet op gevallen waarin de belastingplichtige – met een beroep op artikel 110 VWEU – betoogt dat ter zake van een te registreren gebruikt motorrijtuig als bedoeld in artikel 10, lid 1, van de Wet niet méér bpm mag worden geheven dan het laagste restbedrag aan bpm dat bij een redelijke benadering van de werkelijke waarde geacht kan worden nog te zijn vervat in de waarde van gelijksoortige reeds in het binnenland geregistreerde gebruikte personenauto’s. Slaagt de belastingplichtige erin aan te tonen dat toepassing van de Wet leidt tot een heffing van bpm die in strijd is met artikel 110 VWEU, dan moet de Wet in zoverre buiten toepassing blijven.
In deze zaak worden de hiervoor in 2.3.2 weergegeven oordelen van het Hof niet bestreden met het betoog dat toepassing van de Wet leidt tot heffing van méér bpm dan het bedrag aan bpm dat geacht kan worden nog te zijn vervat in de waarde van het door de Inspecteur in aanmerking genomen referentievoertuig.
5.6.3.
De berekening die belanghebbende subsidiair voorstaat is dus juist. De historische nieuwprijs moet worden vastgesteld op € 220.506.
5.6.4.
Voor zover de Inspecteur daartegen aanvoert dat dan aanleiding bestaat om de handelsinkoopwaarde te verhogen vanwege de hogere CO₂-uitstoot, volgt het Hof dat standpunt niet, aangezien aan een hogere CO₂-uitstoot vooral nadelen zijn verbonden, zoals een hogere motorrijtuigenbelasting en wellicht een kleiner koperspubliek vanwege de invloed op het milieu. De Inspecteur heeft zijn standpunt in dat licht onvoldoende onderbouwd.
5.6.5.
Ter zitting heeft de Inspecteur zich nog op het standpunt gesteld dat de koerslijst niet is gebaseerd op daadwerkelijke transacties en opgemerkt dat blijkens het taxatierapport van de auto in AutotelexPro geen marktinformatie aanwezig was. Het vorenstaande leidt de Inspecteur tot het standpunt dat er geen koerslijst kan worden gebruikt en de naheffingsaanslag eerder te hoog dan te laag is vastgesteld.
5.6.6.
De Hoge Raad heeft op 28 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:248 ten aanzien van het gebruik van koerslijsten het volgende geoordeeld:
“4.2.2. Volgens artikel 10, lid 7, van de Wet wordt de afschrijving, bedoeld in het tweede lid, gesteld op de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, lid 5, van de Wet en de bpm op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen, verminderd met de waarde vermeld in een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland. Van zo’n koerslijst mag worden aangenomen dat de daarin opgenomen koerswaarden zijn gebaseerd op prijzen die wederverkopers daadwerkelijk aan particulieren hebben betaald voor de daarin opgenomen motorrijtuigen. Bij toepassing van de in artikel 10, lid 7, van de Wet neergelegde koerslijstmethode moet rekening worden gehouden met alle in de desbetreffende koerslijst opgenomen factoren om te voorkomen dat een uit een andere lidstaat afkomstig gebruikt motorvoertuig bij registratie in Nederland wordt onderworpen aan een hogere belasting dan de belasting die in bepaalde gevallen nog rust op gelijksoortige in het binnenland verhandelde, geregistreerde motorvoertuigen. Een andere uitleg van artikel 10, lid 7, van de Wet zou niet verenigbaar zijn met artikel 110 VWEU. De belastingplichtige hoeft in dit verband geen verder bewijs te leveren.”
5.6.7.
Nog daargelaten dat blijkens door belanghebbende overgelegde stukken de Belastingdienst het beleid hanteert dat de afgegeven koerslijstwaarde niet mag worden bestreden met het argument dat er onvoldoende handelstransacties aan een handelsinkoopwaarde ten grondslag liggen, mag belanghebbende er gelet op het arrest van de Hoge Raad dus ook vanuit gaan dat de in de koerslijsten opgenomen handelsinkoopwaarden zijn gebaseerd op daadwerkelijke handelstransacties. Dit behoudens bewijs van het tegendeel door de Inspecteur, hetgeen hij niet heeft bijgebracht.
5.6.8.
Dat in AutotelexPro geen marktinformatie aanwezig was acht het Hof niet van belang gelet op de omstandigheid dat XRAY kennelijk wel over marktinformatie kon beschikken. In dat verband verbaast het Hof zich niet voor het eerst erover dat de Inspecteur na gedegen onderzoek aan de hand van de hertaxatie van DRZ van exact dezelfde koerslijst uitgaat voor het opleggen van de naheffingsaanslag en het gebruik van die koerslijst in daaropvolgende procedures bestrijdt. Met de Inspecteur is het Hof eens dat het bij het gebruik van de koerslijst moet gaan om referentievoertuigen die zo dicht mogelijk aanliggen tegen het type, de uitvoering en de overige kenmerken van de auto, maar dat heeft DRZ noch de Inspecteur na eigen onderzoek aanleiding gegeven van een andere dan de XRAY-koerslijst uit te gaan. Om diezelfde reden passeert het Hof het beroep van de Inspecteur op interne compensatie om de aankoopwaarde van de auto tot uitgangspunt te nemen.
Conclusie subsidiaire standpunt
5.7.
Gelet op het voorgaande kan het subsidiaire standpunt van belanghebbende worden gevolgd.
Slotsom
5.8.
Het hoger beroep is gegrond. De naheffingsaanslag moet worden verminderd tot
€ 11.354.

Proceskosten

6.1.1.
Er is aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten, welke op de voet van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage worden vastgesteld op € 3.561,50 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (inzake de bezwaarfase: 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 647 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1; inzake de beroepsfase: 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting in beroep met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1, inzake de hogerberoepsfase 1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting in hoger beroep, met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 0,25).
6.1.2.
Voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep past het Hof artikel 19a Wet Bpm toe en hanteert voor deze fase een wegingsfactor van 0,25. Redengevend is dat gemachtigde van belanghebbende niets heeft gesteld over zijn bedrijfsmodel anders dan dat hij ongeveer zes tot tien uren aan de onderwerpelijke zaken in hoger beroep heeft besteed. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:671 is daarmee niet komen vast te staan dat het geval van belanghebbende met het oog op het vaststellen van de vergoeding van de kosten is aan te merken als een bijzonder geval in de zin van rechtsoverweging 2.4.2 van voormeld arrest. Het Hof stelt de wegingsfactor voor de hogerberoepsfase daarom vast op 0,25.
6.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van respectievelijk € 365 en € 279 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 11.354;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in bezwaar, beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 3.561,50;
- gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van, in totaal, € 644 vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, H.A.J. Kroon en W. de Wit. De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
De voorzitter,
T.A. de Hek
De beslissing is op 4 juni 2025 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.