ECLI:NL:GHDHA:2025:1483

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
200.325.851/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige advisering door effectenlease tussenpersoon en aansprakelijkheid van Dexia Nederland B.V.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag is behandeld, gaat het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De zaak betreft een effectenleaseovereenkomst die tot stand is gekomen tussen Dexia en de geïntimeerden, waarbij de rol van de tussenpersoon, Lindenburg & Simonis Financieel Adviseurs (L&SFA), centraal staat. De geïntimeerden stellen dat zij onrechtmatig zijn geadviseerd door L&SFA, die niet beschikte over de vereiste vergunning om financieel advies te geven. Het hof heeft vastgesteld dat Dexia op de hoogte was of had moeten zijn van deze onrechtmatige advisering. De geïntimeerden hebben gevorderd dat Dexia aansprakelijk is voor de door hen geleden schade, waaronder hypotheekschade en kosten die voortvloeien uit de effectenleaseovereenkomst. Het hof heeft geoordeeld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de effectenleaseovereenkomst aan te bieden via een tussenpersoon die niet de juiste vergunning had. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de kantonrechter bekrachtigd en Dexia veroordeeld tot het vergoeden van de volledige schade van de geïntimeerden, inclusief proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van financiële instellingen om te waarborgen dat tussenpersonen voldoen aan de wettelijke vereisten voor advisering.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.325.851/01
Zaaknummer rechtbank: : 9136405 EL 21-20
Arrest van 5 augustus 2025
in de zaak van
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
appellante,
hierna te noemen: Dexia,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudende in Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2],
beiden wonende in [woonplaats] , [gemeente] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard, kantoorhoudende in Rotterdam.

1.De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 19 januari 2023 (hierna: het bestreden vonnis).

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het anticipatie-exploot van [geïntimeerden] ;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte uitlaten producties van Dexia;
  • de antwoordakte van [geïntimeerden]
2.2.
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De kern van de zaak

3.1.
Deze zaak gaat over een van de drie effectenleaseovereenkomsten die tot stand gekomen zijn tussen Dexia en [geïntimeerden] via een tussenpersoon (Lindenburg & Simonis Financieel Adviseurs; hierna: L&SFA). Aan de orde is de vraag of [geïntimeerden] zijn geadviseerd door een tussenpersoon die niet de daarvoor vereiste vergunning had, terwijl Dexia dat wist, dan wel behoorde te weten. Als deze tussenpersoon beleggingsadvies heeft gegeven en Dexia dat wist, dan wel behoorde te weten, heeft Dexia onrechtmatig gehandeld en moet zij de volledige schade van [geïntimeerden] vergoeden.
3.2.
[geïntimeerden] hebben gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat (i) Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en/of toerekenbaar is tekortgeschoten tegenover [geïntimeerden] en (ii) Dexia aansprakelijk is voor de door [geïntimeerden] geleden hypotheekschade, die bestaat uit (a) afsluitkosten, (b) notariskosten, (c) taxatiekosten en (d) betaalde hypotheekrente voor dat gedeelte van de hypotheek dat is gebruikt om de inleg van de effectenleaseovereenkomst te betalen, op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens hebben [geïntimeerden] gevorderd dat de kantonrechter (i) Dexia veroordeelt tot terugbetaling van dat wat [geïntimeerden] aan Dexia hebben betaald onder de effectenleaseovereenkomst in geschil, vermeerderd met wettelijke rente, (ii) Dexia veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en (iii) Dexia veroordeelt in de proceskosten. Dexia heeft in reconventie gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat Dexia tegenover [geïntimeerden] aan al haar verplichtingen onder de drie met hen gesloten effectenleaseovereenkomsten heeft voldaan en dat [geïntimeerden] niets meer van haar te vorderen hebben. Daarnaast heeft Dexia gevorderd dat [geïntimeerden] worden veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter heeft in conventie de vordering die ziet op de verklaring voor recht omtrent de hypotheekschade afgewezen en de andere vorderingen van [geïntimeerden] (met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten) toegewezen. De vorderingen van Dexia in reconventie heeft de kantonrechter afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
Het hof verwijst naar het bestreden vonnis voor de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld onder 2 (‘De feiten’), rov. 2.1 tot en met 2.7. Deze feiten zijn niet bestreden, zodat ze ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
4.2.
In hoger beroep heeft Dexia grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerden] en tot het alsnog toewijzen van haar reconventionele vordering.
4.3.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot verwerping van de aangevoerde grieven en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
Juridisch kader
4.4.
Dexia handelt als aanbieder van een effectenleaseovereenkomst ten opzichte van [geïntimeerden] onrechtmatig, indien voorafgaand aan de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst met [geïntimeerden] (a) een cliëntenremisier tevens als financieel adviseur is opgetreden zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, en (b) Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn. Daadwerkelijke (subjectieve) bekendheid van Dexia met de advisering aan [geïntimeerden] is dus niet vereist. Vast staat dat bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst met [geïntimeerden] L&SFA als cliëntenremisier is betrokken en dat deze niet beschikte over een vergunning om te adviseren. Het hof moet beoordelen of in dit geval is voldaan aan de hiervoor onder a) en b) genoemde vereisten met betrekking tot ‘advisering’ en ‘wetenschap’. Is dat het geval, dan heeft Dexia onrechtmatig gehandeld en is zij schadeplichtig. Verder geldt in dat geval dat een beroep van Dexia op eigen schuld van de afnemer geen succes heeft, omdat de billijkheid in een dergelijk geval in beginsel eist dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. De inhoud van het advies van de cliëntenremisier of een eventueel eigen inzicht van de afnemer in het af te nemen effectenleaseproduct is ook niet meer van belang. [1]
Advisering
4.5.
Er is sprake van niet-toegestane advisering, indien een tussenpersoon in het kader van zijn beroep of bedrijf aan een afnemer een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of een ander specifiek financieel product. Voor de beoordeling of sprake is van een dergelijke gepersonaliseerde aanbeveling is vereist, maar ook voldoende, dat een effectenleaseproduct is voorgesteld als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer. Voor de beoordeling of de tussenpersoon een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van persoonlijke omstandigheden van de afnemer is van belang of de tussenpersoon al dan niet:
  • i) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
  • ii) ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
  • iii) naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct een ander financieel product heeft geadviseerd.
Maar ook als deze omstandigheden in een concreet geval niet worden vastgesteld, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer. Hoewel een zodanige, niet op een afweging van persoonlijke omstandigheden berustende aanprijzing onder omstandigheden mogelijk ook als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd, gaat de tussenpersoon daarmee niettemin de reikwijdte van zijn vrijstelling te buiten. [2]
4.6.
[geïntimeerden] hebben een concrete uiteenzetting gegeven van de wijze waarop L&SFA in dit geval heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst, onder “A. Feiten in de zaak” in de inleidende dagvaarding. De stellingen van [geïntimeerden] komen, samengevat, op het volgende neer. [geïntimeerden] hebben een advertentie van L&SFA in de dorpskrant gezien, waarin erop werd gewezen dat men voordeel kon halen uit de overwaarde van een woning. Hierop hebben [geïntimeerden] contact opgenomen met L&SFA om te informeren naar de financiële mogelijkheden bij het gebruik van de overwaarde van hun woning. Iemand van L&SFA heeft verteld dat ze hen mogelijk interessante financiële producten konden adviseren en stelde voor om met een adviseur een gesprek in te plannen. [geïntimeerden] hebben met dit voorstel ingestemd. Hierop hebben [geïntimeerden] meerdere persoonlijke gesprekken gevoerd met een bij naam genoemde medewerker van L&SFA op het kantoor van L&SFA. Daarbij is besproken dat [geïntimeerden] extra vermogen wensten op te bouwen, met welk doel, en welke middelen [geïntimeerden] daarvoor beschikbaar zouden hebben. Naar aanleiding hiervan zijn [geïntimeerden] door de medewerker van L&SFA geadviseerd om het specifieke effectenleaseproduct van Dexia af te nemen. Dit product was volgens de medewerker van L&SFA geschikt voor de situatie van [geïntimeerden] De medewerker van L&SFA heeft [geïntimeerden] naar aanleiding van dit gesprek geadviseerd om de overwaarde op hun woning op te nemen en daarmee een vooruitbetaling te doen op het effectenleaseproduct. De adviseur heeft [geïntimeerden] verteld dat hij zou toezien op deze nieuwe hypotheek(aanvraag) voor hen. Hierna heeft nog een adviesgesprek plaatsgevonden op het kantoor van L&SFA. Gedurende dit gesprek heeft de medewerker [geïntimeerden] geadviseerd om een bedrag van ƒ 100.000,- aan overwaarde op te nemen en de hypotheekaanvraag via Bouwfonds Hypotheken B.V. te laten verlopen. De adviseur heeft zijn verhaal kracht bijgezet door aan [geïntimeerden] tijdens dit gesprek een prognosevoorbeeld met berekeningen ten aanzien van de mogelijke inleg van [geïntimeerden] te tonen. [geïntimeerden] hebben hierna het contract per post ontvangen van L&SFA, dit ondertekend en vervolgens weer teruggestuurd naar L&SFA. Tijdens de gesprekken heeft de medewerker [geïntimeerden] nooit gewezen op de mogelijke risico’s die verbonden zijn aan de aanschaf van effectenleaseproducten. [geïntimeerden] hadden geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten. Zij hebben op het advies van de adviseur vertrouwd en dit opgevolgd. Het opnemen van de overwaarde is door de adviseur geregeld. Onder deze feiten en omstandigheden is de effectenleaseovereenkomst aangegaan, aldus [geïntimeerden]
4.7.
Dexia heeft de stellingen over wat feitelijk tussen [geïntimeerden] en de betrokken tussenpersoon is voorgevallen bij gebrek aan wetenschap betwist, omdat Dexia niet bij de advisering door de tussenpersoon aan [geïntimeerden] betrokken is geweest. Dexia voert verder aan dat de (blote) stellingen van [geïntimeerden] niet juist en niet voldoende concreet zijn. Dexia wijst er in dat verband eveneens op dat het gaat om herinneringen van [geïntimeerden] aan gebeurtenissen die zich meer dan 20 jaar geleden afgespeeld hebben. Zo volgt uit de overgelegde stukken hooguit dat L&SFA betrokken is geweest bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst, maar niet welke inhoudelijke rol zij in dat proces gespeeld heeft. Dat de medewerker van L&SFA zich tegenover [geïntimeerden] zou hebben gepresenteerd als ‘adviseur’ is evenmin van belang voor de beoordeling of sprake was van (vergunningplichtige) advisering. Ook hebben [geïntimeerden] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de medewerker van L&SFA heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en doelen van [geïntimeerden] De door [geïntimeerden] overgelegde brochure en het prognosevoorbeeld maken dit niet anders. Zo worden in het prognosevoorbeeld slechts algemene uitkomsten van dit product onder diverse algemene scenario’s inzichtelijk gemaakt, wordt geen vergelijking gemaakt met andere producten en zijn de genoemde uitkomsten onafhankelijk van de persoon van de afnemer. De als productie D bij inleidende dagvaarding overgelegde brief van L&SFA van 15 april 1998 is slechts begeleidend van aard en zegt niets over de aard en inhoud van het contact tussen [geïntimeerden] en L&SFA. Hierbij is tevens van belang dat [geïntimeerden] niet hebben gesteld dat naast het uiteindelijk afgenomen effectenleaseproduct enig ander product ter sprake is gebracht. [geïntimeerden] hebben in dit geschil een hypotheekakte en -offerte overgelegd en stellen dat L&SFA hun heeft geadviseerd om de effectenleaseovereenkomst te financieren met een hypothecaire lening. Als zou worden aangenomen dat L&SFA betrokken is geweest bij het aanvragen van deze hypothecaire lening, dan wil dat nog niet zeggen dat deze tussenpersoon [geïntimeerden] een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan met betrekking tot de effectenleaseovereenkomst. Al met al kan niet worden geconcludeerd dat [geïntimeerden] vergunningplichtig zijn geadviseerd door een daartoe onbevoegde tussenpersoon, aldus Dexia.
4.8.
Het hof overweegt als volgt. In de vele andere procedures die Dexia over de effectenleaseproblematiek heeft gevoerd, zijn stukken in het geding gebracht waaruit duidelijk is geworden dat Dexia voor de distributie van haar effectenleaseproducten op grote schaal tussenpersonen heeft ingezet. Ook in deze procedure hebben [geïntimeerden] deze stukken (deels) overgelegd. Dexia maakte gebruik van tussenpersonen juist omdat die hun cliënten zouden kunnen adviseren een effectenleaseproduct af te nemen. Zij wist, dan wel behoorde te begrijpen, dat de bij haar aangesloten tussenpersonen de afnemers niet slechts in algemene zin over deze producten pleegden te informeren. Zo volgt (onder meer) uit het jaarverslag van (de rechtsvoorgangster van) Dexia over 1997, een artikel uit Het Financieele Dagblad van 22 april 1998, de tekst op de website van Dexia in 2000 en een interview met de directeur beleggingsproducten van Dexia in het tijdschrift ‘Het effect Spaar Select’ uit 2000 dat Dexia bewust gebruikmaakte van tussenpersonen als afzetkanaal, juist omdat zij belangstellenden van een persoonlijk advies konden voorzien. Door deze bedrijfsmatige opzet waarmee effectenleaseproducten door tussenpersonen werden verkocht aan personen heeft Dexia gefaciliteerd en bevorderd dat tussenpersonen (die doorgaans op commissiebasis werkten) een specifiek op de persoon toegesneden advies gaven aan (potentiële) afnemers, terwijl het juist op de weg van Dexia heeft gelegen te controleren wat de aard van de betrokkenheid van de tussenpersoon was en of er al dan niet sprake was van (verboden) vergunningplichtige advisering door de tussenpersoon. Als dat het geval was, zou Dexia de overeenkomst met de potentiële afnemer hebben moeten weigeren. Dat Dexia de stellingen van [geïntimeerden] inmiddels slechts bij gebrek aan wetenschap kan betwisten, is het gevolg van haar eigen nalatigheid en komt daarom voor haar rekening en risico.
4.9.
De door [geïntimeerden] geschetste betrokkenheid van de tussenpersoon bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst, moet in het licht van de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022 worden gekwalificeerd als vergunningplichtige advisering. Uit de stellingen van [geïntimeerden] volgt namelijk dat (i) de tussenpersoon heeft geïnformeerd naar de wensen en financiële situatie van [geïntimeerden] , (ii) [geïntimeerden] de financiële doelen aan de tussenpersoon bekend hebben gemaakt, en (iii) de tussenpersoon vervolgens een specifiek effectenleaseproduct van een specifieke aanbieder heeft geadviseerd. Deze stellingen volstaan in ieder geval voor de conclusie dat de tussenpersoon het effectenleaseproduct aan [geïntimeerden] heeft voorgesteld als geschikt voor [geïntimeerden] , en dat op die grond sprake is van een gepersonaliseerde aanbeveling. Naar het oordeel van het hof bieden de door [geïntimeerden] overgelegde producties voldoende aanknopingspunten die de gang van zaken, zoals door hen beschreven, bevestigen. Daarmee hebben [geïntimeerden] de stelling dat er is geadviseerd, voldoende gemotiveerd onderbouwd.
4.10.
Dexia heeft de door [geïntimeerden] geschetste gang van zaken niet voldoende gemotiveerd betwist. Zij heeft ook onvoldoende aanknopingspunten verschaft om te kunnen concluderen dat de herinneringen van [geïntimeerden] over de gang van zaken niet (in grote lijnen) stroken met de werkelijkheid. Het hof zal Dexia daarom niet toelaten tot het leveren van tegenbewijs. Daarbij betrekt het hof dat uit het betoog van Dexia niet blijkt dat zij de medewerker van L&SFA, met wie [geïntimeerden] ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst hebben gesproken, op enig moment heeft bevraagd over de gang van zaken in de concrete situatie van [geïntimeerden] om aldus haar (blote) betwisting nader te kunnen onderbouwen.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat het ervoor moet worden gehouden dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies heeft gegeven aan [geïntimeerden] in de zin van de prejudiciële beslissing.
4.12.
Het verweer van Dexia dat de combinatie van het geven van beleggingsadvies en het aanbrengen van cliënten onder de toenmalige wet- en regelgeving geen vergunningplichtige activiteit was, wordt verworpen. Uit HR 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012) volgt dat een cliëntenremisier op grond van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 over een vergunning moet beschikken indien hij zich niet beperkt tot het aanbrengen van een potentiële belegger bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert.
4.13.
Dexia heeft verder nog aangevoerd dat alle cliëntenremisiers destijds geregistreerd waren bij de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE; nu AFM), dat de STE/AFM actief contact onderhield met zowel Dexia als de cliëntenremisiers en dat de STE/AFM nooit heeft laten weten dat de handelwijze in strijd was met de wet en zij daaraan ook het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de tussenpersonen niet handelden in strijd met de wet. Dat verweer gaat niet op. Voor zover Dexia erop heeft vertrouwd dat de STE/AFM erop zou toezien dat de tussenpersonen niet handelden in strijd met de wet, komt dit voor haar rekening en risico. Voor de beoordeling van haar privaatrechtelijke aansprakelijkheid is niet doorslaggevend hoe de STE/AFM destijds oordeelde over de handelwijze van tussenpersonen die voor Dexia effectenleaseovereenkomsten verkochten. Het gaat er in relatie tot [geïntimeerden] om of de handelwijze van L&SFA is aan te merken als ‘advies’ in de betekenis die de Hoge Raad daaraan geeft in de prejudiciële beslissing.
4.14.
Het hof ziet in wat Dexia in deze procedure verder heeft aangevoerd over de juridische betekenis van het begrip ‘advies’ zoals omschreven door de Hoge Raad in zijn prejudiciële beslissing uit 2022, geen aanleiding om anders te beslissen dan wel om ter zake daarvan prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad of het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Wetenschap Dexia
4.15.
Ter zake van de wetenschap van Dexia hebben [geïntimeerden] gesteld dat Dexia een bedrijfsmatige werkwijze had voor de verkoop van effectenleaseproducten, waarvan onderdeel was dat door de tussenpersonen die effectenleaseproducten voor haar verkochten financieel advies werd gegeven gericht op de aanschaf van een effectenleaseproduct van Dexia. Volgens [geïntimeerden] was Dexia op de hoogte van de werkwijze van de door haar ingeschakelde tussenpersonen. Zij wist dat deze tussenpersonen standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaven aan de cliënten die zij als cliëntenremisier vervolgens bij Dexia aanbrachten als afnemers van effectenleaseproducten. [geïntimeerden] zijn dan ook van mening dat Dexia bekend heeft moeten zijn met de advisering aan hen.
4.16.
Het hof overweegt als volgt. Uit de door [geïntimeerden] en Dexia overgelegde producties, die (deels) ook in vele andere procedures zijn overgelegd, volgt dat Dexia haar producten aanbood via tussenpersonen. Dexia heeft deze tussenpersonen destijds zelf omschreven als onafhankelijke, gespecialiseerde adviseurs met kwaliteit en kennis van zaken, zodat een met zorg omkleed persoonlijk advies gegarandeerd was. Dat terwijl zij deze tussenpersonen aan zich had gebonden als cliëntenremisier (op commissiebasis) en wist dat deze tussenpersonen niet beschikten over een vergunning om te adviseren. Uit de overgelegde producties blijkt ook dat het voor Dexia kenbaar was dat deze tussenpersoon zich voorafgaand aan de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst tegenover [geïntimeerden] als adviseur had gepresenteerd. Gezien deze gang van zaken had Dexia behoren te waarborgen dat L&SFA aan de eisen van artikel 41 NR 1999 voldeed. Dexia heeft onvoldoende feiten en/of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat zij ook bij nader onderzoek niet had kunnen weten dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies had gegeven. Tegen deze achtergrond had het op de weg van Dexia gelegen nader te onderbouwen waarom zij in dit concrete geval niet wist en ook niet kon weten dat [geïntimeerden] door L&SFA werden geadviseerd. Daar komt in dit geval bij dat uit het overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel volgt dat L&SFA zich naar de buitenwereld presenteerde als financieel bemiddelaar en dienstverlener, hetgeen voor Dexia eenvoudig was na te gaan. Dit impliceert dat zij ook kon adviseren over beleggingsproducten, zoals ook tot uitdrukking komt in haar naam. Kortom, er is voldaan aan het vereiste dat Dexia wist of behoorde te weten dat L&SFA [geïntimeerden] advies heeft gegeven.
4.17.
Dexia heeft ook in dit verband aangevoerd dat de STE/AFM nooit heeft laten weten dat de tussenpersonen zonder vergunning geen advies mochten verstrekken. Wat hier ook van zij, in verhouding tot haar afnemers, ligt op Dexia, als professionele effecteninstelling, het risico van de mogelijk (achteraf) onjuiste afweging over wat vergunningplichtig advies inhoudt en/of het ontbreken van signalen van de STE/AFM dat L&SFA adviseerde.
4.18.
Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van Dexia, omdat zij de hiervoor geschetste gang van zaken met betrekking tot haar ‘wetenschap’ onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Bovendien heeft Dexia onvoldoende concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
Doorgeven van een order
4.19.
Dexia wenst met grief IV haar stellingen in eerste aanleg aan te vullen voor wat betreft de rol van een tussenpersoon als orderremisier en de daarmee verband houdende schadevergoedingsverplichting van Dexia. [geïntimeerden] wijzen erop dat de rechtbank geen oordeel heeft gegeven over hun stelling dat de tussenpersoon ook optrad als orderremisier zonder over de juiste vergunning te beschikken en dat de grief daarom niet kan slagen. Daarbij merken zij op dat zij zich daar niet langer op beroepen.
4.20.
Het hof heeft hierboven vastgesteld dat Dexia in strijd heeft gehandeld met artikel 41 NR 1999, omdat [geïntimeerden] vergunningplichtig zijn geadviseerd door een tussenpersoon en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn. Om deze reden eist de billijkheid dat Dexia de volledige schade van [geïntimeerden] vergoedt. De eventuele betrokkenheid van de tussenpersoon als orderremisier is in het licht van het zojuist overwogene niet meer van belang. Dexia heeft geen belang bij het slagen van deze grief. Ook deze grief faalt.
Verklaring voor recht
4.21.
Dexia komt met haar voorwaardelijke grief V op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door haar gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen. Omdat de hierboven behandelde grieven niet slagen, is de voorwaarde waaronder deze grief is aangevoerd niet vervuld. Daarom behoeft deze grief verdere behandeling.
Conclusie
4.22.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij de schade van [geïntimeerden] volledig dient te vergoeden.
4.23.
Omdat [geïntimeerden] in het gelijk worden gesteld, hebben zij geen belang meer bij de overlegging van het aanvraagformulier voor de effectenleaseovereenkomst. Het hof gaat daarom aan dit verzoek voorbij.
4.24.
Partijen zijn nu, met verwijzing naar rov. 4.15 van het bestreden vonnis, in staat zelf de door Dexia aan [geïntimeerden] verschuldigde schadevergoeding te berekenen.
4.25.
Het hof passeert de stelling van Dexia dat [geïntimeerden] in strijd met art. 85 lid 4 Rv hebben gehandeld door bij memorie van antwoord 53 producties over te leggen. Het gaat vrijwel uitsluitend om stukken die bekend zijn bij de advocaten van beide partijen en die in bijna alle Dexia-zaken overgelegd plegen te worden. Er zijn slechts een paar producties overgelegd die specifiek op deze zaak zien en op die producties heeft Dexia – naar eigen zeggen – bij akte gereageerd.
Slotsom en proceskosten
4.26.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van Dexia niet slagen. Wat verder nog is aangevoerd door partijen, kan niet tot een andere beslissing leiden. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
4.27.
Dexia is aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij. Zij is daarom in eerste aanleg terecht in de proceskosten veroordeeld, zodat de daartegen gerichte grief van Dexia faalt. Dexia dient ook in hoger beroep te worden veroordeeld in de proceskosten. Gelet op de in hoge mate gestandaardiseerde processtukken in deze procedure, zal het hof voor het bepalen van het salaris van de advocaat aansluiten bij appeltarief II.

5.De uitspraak

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis, voor zover dat aan het oordeel van het hof is onderworpen;
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] op € 343,00 aan griffierecht en op € 1.821,00 (1,5 punt × appeltarief II) voor salaris advocaat, en op € 178,00 voor nakosten. Als Dexia niet binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, worden de proceskosten vermeerderd met € 92,00 en de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na het verschuldigd worden daarvan zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J. van Harten, C.J. Verduyn en A.J.P. Schild, en is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862 (hierna: de prejudiciële beslissing).