ECLI:NL:GHDHA:2025:2033

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
BK-24/654
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) en een verzuimboete die door de Inspecteur van de Belastingdienst zijn opgelegd. De naheffingsaanslag betreft de periode van 25 mei 2022 tot en met 26 november 2022, waarin belanghebbende geen mrb heeft betaald voor een in Duitsland geregistreerde Lamborghini Urus. De rechtbank had eerder geoordeeld dat belanghebbende terecht als houder van de auto was aangemerkt, en dat de naheffingsaanslag en verzuimboete terecht waren opgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 september 2025 was belanghebbende niet aanwezig, maar de Inspecteur was wel aanwezig en heeft een stuk overgelegd dat relevant was voor de zaak. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet als houder van de auto kan worden aangemerkt, en dat de naheffingsaanslag en verzuimboete terecht zijn opgelegd. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/654

Uitspraak van 30 september 2025

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 27 juni 2024, nummer SGR 23/5484.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) opgelegd over het tijdvak 25 mei 2022 tot en met 26 november 2022 (de naheffingsaanslag). Gelijktijdig is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 830 (de verzuimboete).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag afgewezen en de verzuimboete verminderd tot € 415.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 50 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht van € 138 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 september 2025. De Inspecteur is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen en is geen bericht van verhindering bij het Hof binnengekomen. Belanghebbende is door de griffier van het Hof bij een digitaal verzonden bericht onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens de bij dit bericht opgeslagen metadata in de digitale postkamer van het Hof is het bericht op 15 juli 2025, 12.45 uur, verzonden via het webportaal Mijn Rechtspraak. Tegelijk met het bericht is een kennisgeving per e-mailbericht verstuurd naar het door belanghebbende opgegeven e-mailadres. Gelet hierop, is belanghebbende naar het oordeel van het Hof overeenkomstig artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitgenodigd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Ter zitting heeft de Inspecteur een stuk overgelegd.

Feiten

2.1.
Belanghebbende staat vanaf 20 augustus 2003 ingeschreven op een adres in Nederland in de Basisregistratie Personen (BRP).
2.2.
Op 27 november 2022 rond 17:27 uur is door de politie bij een controle geconstateerd dat door belanghebbende met een Lamborghini Urus, met het Duitse kenteken [kenteken] (de auto), gebruik is gemaakt van de openbare weg in Nederland, zijnde de [straat] ter hoogte van nummer […] in [woonplaats] (de constatering). Naar aanleiding van de constatering heeft belanghebbende de volgende verklaring afgelegd:
“Ik woon en werk gewoon in Nederland. Ik heb de auto voor een weekendje geleend van een vriend. Ik gebruik de auto privé. Ik heb geen melding gemaakt bij de belastingdienst, omdat ik niet wist dat het moest.”
2.3.
Belanghebbende heeft ter zake van het houden van de auto geen mrb betaald over de periode 25 mei 2022 tot en met 26 november 2022.
2.4.
Belanghebbende is door de politie tijdens de controle gewezen op de mogelijkheid een vrijstelling voor de mrb aan te vragen. Belanghebbende heeft dezelfde dag, 27 november 2022, om 18:34 uur een vrijstelling belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) en mrb bij kortstondig gebruik voor de periode 27 november 2022 tot en met 11 december 2022 aangevraagd. Op 28 november 2022 om 12:12 uur heeft belanghebbende de vrijstelling bpm en mrb ingetrokken.
2.5.
Naar aanleiding van de constatering zijn aan belanghebbende de naheffingsaanslag en de verzuimboete opgelegd.
2.6.
Na de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende twee getuigenverklaringen naar de Inspecteur gestuurd:
Verklaring 1:
“lk wil graag deze getuigenverklaring schrijven voor [belanghebbende]. Hij heeft mij benaderd omdat ik op 22 november 2022 aanwezig was op de bruiloft aan de [adres] in [woonplaats] , ik verklaar dat [belanghebbende] niet de bestuurder van de groene Lamborghini is geweest maar iemand anders in donkere pak, op het moment van staande houding stond ik buiten te roken en ik zag dat de bestuurder naar binnen ging en [belanghebbende] in de auto ging zitten en vervolgens werd hij gelijk door de politie aangesproken die langs reden.”
Verklaring 2:
“Hierbij verklaar ik, (…) op 27-11-2022 aanwezig was bij de bruiloft aan de [adres] in [woonplaats] , waar [belanghebbende] is aangesproken door politie agenten, omdat hij in een groene Lamborghini zat. lk heb iemand anders een jonge man ongeveer 30/35 jaar oud in zwarte pak de groene Lamborghini zien rijden en ik heb tevens van meerdere personen vernomen dat deze persoon de eigenaar zou zijn van de betreffende auto. lk weet dat [belanghebbende] niet de bestuurder van de auto was alleen kort hier in heeft gezeten. De reden hiervan is dat hij de auto mooi vond en deze van binnen wilde zien.”
2.7.
De Inspecteur heeft ter zitting een stuk ingediend bestaande uit een e-mail met bijlagen van belanghebbende aan de Inspecteur van 22 maart 2025, waarin onder andere het volgende is vermeld:
“Beste heer (…),
Na zolang zoeken en vragen heb ik eindelijk de identiteit van degene die de dag van de bruiloft tot zijn bezit had zie bijlage, en ik hoop hiermee voldoende bewijs te hebben dat de auto niet tot mijn bezit hoorde.
Met vriendelijke groeten
[belanghebbende]”
Als bijlage bij de e-mail zijn een kopie van een Spaans identiteitsbewijs en een kopie van een Spaans rijbewijs opgenomen van een Spaans ingezetene.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser:
“8. Motorrijtuigenbelasting wordt geheven ter zake van het houden van een motorrijtuig.[1] De houder van een motorrijtuig is degene die een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft.[2] Om aangemerkt te worden als houder is niet vereist dat men tevens eigenaar is van het motorrijtuig.
9. Motorrijtuigenbelasting kan worden nageheven bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven en de belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald. Een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig wordt daarbij aangemerkt als een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is afgegeven.[3] De voor een auto na te heffen belasting wordt berekend met ingang van de dag waarop de houder als ingezetene is ingeschreven in de Brp en zolang het motorrijtuig feitelijk ter beschikking staat.[4] Indien het motorrijtuig over een gedeelte van deze periode niet feitelijk in Nederland ter beschikking heeft gestaan aan de houder, wordt de belasting in zoverre niet nageheven. In dat geval rust de bewijslast op eiser.
10. Eiser stelt dat hij ten onrechte als houder van de auto is aangemerkt. Hij heeft verklaard dat hij bij een bruiloft in een nabijgelegen gebouw was. Anders dan hij bij de verbalisant heeft verklaard had hij de auto niet geleend, maar zat hij slechts even achter het stuur van de auto gedurende de tijd dat de eigenaar van de auto bij de bruiloft in het gebouw was. Hij heeft toen niet met de auto gereden. Later op de avond heeft hij wel in de auto gereden, maar pas nadat hij de melding vrijstelling Bpm en Mrb had gedaan.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser terecht als houder van de auto aangemerkt. Ook als de nieuwe verklaring van eiser wordt gevolgd, zat hij achter het stuur van de auto en had hij de auto feitelijk ter beschikking. Dat de auto ten tijde van de constatering niet reed, is daarbij niet van belang. Het geparkeerd staan of stil staan op de openbare weg is een vorm van gebruikmaken van de weg is. Het belastbare feit voor de motorrijtuigenbelasting is het houden van de auto, en niet het rijden ermee.
12. Eiser maakt niet aannemelijk dat de auto hem niet gedurende het gehele tijdvak waarover de naheffing is berekend in Nederland ter beschikking heeft gestaan. Hij heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat de auto gedurende het naheffingstijdvak iemand anders feitelijk ter beschikking stond of dat de auto zich buiten Nederland bevond. Voor het aanvangsmoment van het naheffingstijdvak is aangesloten bij de datum van de laatste tenaamstelling van de auto.
13. Het niet voldoen aan de verplichtingen op grond van de wet rechtvaardigt in beginsel het opleggen van een verzuimboete.[5] Niet vereist is dat er sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij een pleitbaar standpunt of bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. De bewijslast daarvan rust op eiser.
14. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hem geen enkel verwijt treft. Dat hij niet wist dat hij motorrijtuigenbelasting verschuldigd was, maakt niet dat sprake is van avas. Dat in onderhavige geval sprake is van een pleitbaar standpunt is gesteld noch gebleken. De rechtbank acht de verzuimboete, die is opgelegd met inachtneming van paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst en bij de bestreden uitspraak op bezwaar is verminderd tot € 415, passend en geboden.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de naheffingsaanslag en verzuimboete terecht opgelegd en is het beroep ongegrond verklaard.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)
[1] Artikel 1, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet Mrb).
[2] Artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet Mrb.
[3] Artikel 34, eerste lid, van de Wet Mrb.
[4] Artikel 13, tweede lid, in samenhang met artikel 34, tweede lid, van de Wet Mrb.
[5] Artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar, van de naheffingsaanslag en de verzuimboete.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Vooraf en ambtshalve
5.1.
De Inspecteur heeft tijdens de zitting het stuk zoals benoemd in 2.7 overgelegd. Aangezien belanghebbende niet ter zitting aanwezig was, heeft hij zich niet over dit stuk kunnen uitlaten. Het Hof is van oordeel dat dit stuk op de zaak betrekking heeft zoals bedoeld in artikel 8:42 Awb. Het accepteren van het stuk zal niet in het nadeel van belanghebbende kunnen uitvallen, omdat de inhoud van het stuk de mogelijkheid betreft dat een ander dan belanghebbende als belastingplichtige moet worden aangemerkt en kopieën van het identificatie- en rijbewijs bevat van degene waarvan in het stuk gesteld wordt dat het de toenmalige bezitter van de auto betreft. Om die reden heeft het Hof dit stuk van de Inspecteur geaccepteerd en rekent het Hof dit tot de gedingstukken.
Naheffingsaanslag
5.2.1.
Belanghebbende betoogt dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan hem is opgelegd.
5.2.2.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat uit de feiten aannemelijk is geworden dat belanghebbende houder van de auto is en dat aan hem terecht de naheffingsaanslag is opgelegd.
5.2.3.
Ter zake van het houden van een personenauto wordt mrb geheven. Een motorrijtuig wordt geacht te zijn gehouden door degene die een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft (de houder). De mrb kan worden nageheven indien wordt geconstateerd dat gebruik wordt gemaakt van de weg met een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig en de mrb niet is betaald.
5.2.4.
Uit de constatering (zie 2.2) volgt dat de auto feitelijk aan belanghebbende ter beschikking stond. Daarmee wordt belanghebbende voor de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet Mrb) als houder van de auto aangemerkt. Ook indien belanghebbendes betoog zou worden gevolgd dat hij slechts even achter het stuur van de auto zat gedurende de tijd dat de eigenaar van de auto bij een bruiloft in het gebouw was, zou dit niet tot een andere conclusie leiden.
5.2.5.
De naheffingsaanslag mag als uitgangspunt worden berekend over een periode die (op zijn vroegst) aanvangt op de dag waarop belanghebbende is ingeschreven als ingezetene in de BRP en eindigt de dag voorafgaand aan de dag waarop het gebruik van de weg wordt geconstateerd. Dit volgt uit artikel 34 in samenhang met artikel 13, lid 2, Wet Mrb. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag berekend over de periode 25 mei 2022 tot en met 26 november 2022. De Inspecteur heeft voor de aanvang van deze periode aansluiting gezocht bij de datum tenaamstelling van de auto en de periode eindigt op de dag vóór de controledatum. Deze berekeningsperiode is, gelet op het hiervoor overwogene, als uitgangspunt niet te lang.
5.2.6.
Belanghebbende heeft de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren met betrekking tot de vraag met ingang van welke dag de auto hem in Nederland ter beschikking heeft gestaan, maar ook tot het leveren van bewijs dat de auto hem niet in Nederland ter beschikking heeft gestaan gedurende tussenliggende tijdvakken binnen de periode (HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:483). Belanghebbende is hierin niet geslaagd. Belanghebbende heeft tijdens de controle door de politie verklaard dat hij de auto voor een weekendje heeft geleend van een vriend en dat hij de auto privé gebruikt. Maar ook ingeval zijn later afgelegde verklaring wordt gevolgd, inhoudende dat hij slechts even achter het stuur van de auto zat, is het Hof van oordeel dat belanghebbende de houder van de auto was, juist omdat hij achter het stuur van de auto zat. De verklaringen die getuigen hebben afgelegd (zie 2.6) brengen hierin ook geen verandering. Integendeel, in die verklaringen vindt het Hof bevestiging dat belanghebbende inderdaad achter het stuur van de auto zat en daarmee als de houder van de auto kan worden aangemerkt. Het stuk genoemd in 2.7 leidt ook niet tot een ander oordeel, nu dit niet onderbouwt waarom de daarin genoemde Spaanse ingezetene als houder van de auto moet worden aangemerkt. Het slechts overleggen van kopieën van het identificatie- en rijbewijs van een andere persoon dan belanghebbende is daartoe onvoldoende.
5.2.7.
Uit het voorgaande volgt dat de Inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd.
5.2.8.
Voor zover belanghebbende heeft willen betogen dat het onredelijk is dat hij als houder voor de Wet Mrb wordt aangemerkt en daarmee mrb is verschuldigd, overweegt het Hof dat gelet op artikel 11 van de Wet Algemene bepalingen de rechter volgens de wet recht dient te spreken en de rechter in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen, behoudens voor zover de wettelijke regeling in strijd zou zijn met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Gesteld noch gebleken is dat hiervan sprake is.
Verzuimboete
5.3.1.
Belanghebbende betoogt dat de verzuimboete ten onrechte aan hem is opgelegd.
5.3.2.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de verzuimboete terecht aan belanghebbende is opgelegd.
5.3.3.
Ingevolge artikel 37 Wet Mrb in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan de Inspecteur een boete opleggen van ten hoogste € 5.514, indien de belastingplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald. De Inspecteur heeft aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 830 (100%) en bij uitspraak op bezwaar de verzuimboete verminderd naar € 415 (50%) conform paragraaf 34, lid 2, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst per 1 juli 2023.
5.3.4.
Vast staat dat belanghebbende geen mrb heeft betaald over de periode 25 mei 2022 tot en met 26 november 2022. Dit brengt mee dat in beginsel aan de voorwaarden voor het opleggen van een verzuimboete is voldaan.
5.3.5.
Oplegging van de verzuimboete dient achterwege te blijven bij afwezigheid van alle schuld (avas). Van avas is sprake als belanghebbende stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan (vgl. HR 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184).
5.3.6.
Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die leiden tot de conclusie dat sprake is van avas of tot vermindering van de verzuimboete. Ook overigens is het Hof niet gebleken van zulke feiten en omstandigheden. Het Hof acht de verzuimboete van € 415 passend en geboden.
Slotsom
5.4.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door S.E. Bandsma, R.A. Bosman en E.P.A. Brakeboer, in tegenwoordigheid van de griffier X. Evers.
De griffier, de voorzitter,
X. Evers S.E. Bandsma
De beslissing is op 30 september 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.