5.1.De Inspecteur heeft tijdens de zitting het stuk zoals benoemd in 2.7 overgelegd. Aangezien belanghebbende niet ter zitting aanwezig was, heeft hij zich niet over dit stuk kunnen uitlaten. Het Hof is van oordeel dat dit stuk op de zaak betrekking heeft zoals bedoeld in artikel 8:42 Awb. Het accepteren van het stuk zal niet in het nadeel van belanghebbende kunnen uitvallen, omdat de inhoud van het stuk de mogelijkheid betreft dat een ander dan belanghebbende als belastingplichtige moet worden aangemerkt en kopieën van het identificatie- en rijbewijs bevat van degene waarvan in het stuk gesteld wordt dat het de toenmalige bezitter van de auto betreft. Om die reden heeft het Hof dit stuk van de Inspecteur geaccepteerd en rekent het Hof dit tot de gedingstukken.
5.2.1.Belanghebbende betoogt dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan hem is opgelegd.
5.2.2.De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat uit de feiten aannemelijk is geworden dat belanghebbende houder van de auto is en dat aan hem terecht de naheffingsaanslag is opgelegd.
5.2.3.Ter zake van het houden van een personenauto wordt mrb geheven. Een motorrijtuig wordt geacht te zijn gehouden door degene die een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft (de houder). De mrb kan worden nageheven indien wordt geconstateerd dat gebruik wordt gemaakt van de weg met een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig en de mrb niet is betaald.
5.2.4.Uit de constatering (zie 2.2) volgt dat de auto feitelijk aan belanghebbende ter beschikking stond. Daarmee wordt belanghebbende voor de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet Mrb) als houder van de auto aangemerkt. Ook indien belanghebbendes betoog zou worden gevolgd dat hij slechts even achter het stuur van de auto zat gedurende de tijd dat de eigenaar van de auto bij een bruiloft in het gebouw was, zou dit niet tot een andere conclusie leiden.
5.2.5.De naheffingsaanslag mag als uitgangspunt worden berekend over een periode die (op zijn vroegst) aanvangt op de dag waarop belanghebbende is ingeschreven als ingezetene in de BRP en eindigt de dag voorafgaand aan de dag waarop het gebruik van de weg wordt geconstateerd. Dit volgt uit artikel 34 in samenhang met artikel 13, lid 2, Wet Mrb. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag berekend over de periode 25 mei 2022 tot en met 26 november 2022. De Inspecteur heeft voor de aanvang van deze periode aansluiting gezocht bij de datum tenaamstelling van de auto en de periode eindigt op de dag vóór de controledatum. Deze berekeningsperiode is, gelet op het hiervoor overwogene, als uitgangspunt niet te lang.
5.2.6.Belanghebbende heeft de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren met betrekking tot de vraag met ingang van welke dag de auto hem in Nederland ter beschikking heeft gestaan, maar ook tot het leveren van bewijs dat de auto hem niet in Nederland ter beschikking heeft gestaan gedurende tussenliggende tijdvakken binnen de periode (HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:483). Belanghebbende is hierin niet geslaagd. Belanghebbende heeft tijdens de controle door de politie verklaard dat hij de auto voor een weekendje heeft geleend van een vriend en dat hij de auto privé gebruikt. Maar ook ingeval zijn later afgelegde verklaring wordt gevolgd, inhoudende dat hij slechts even achter het stuur van de auto zat, is het Hof van oordeel dat belanghebbende de houder van de auto was, juist omdat hij achter het stuur van de auto zat. De verklaringen die getuigen hebben afgelegd (zie 2.6) brengen hierin ook geen verandering. Integendeel, in die verklaringen vindt het Hof bevestiging dat belanghebbende inderdaad achter het stuur van de auto zat en daarmee als de houder van de auto kan worden aangemerkt. Het stuk genoemd in 2.7 leidt ook niet tot een ander oordeel, nu dit niet onderbouwt waarom de daarin genoemde Spaanse ingezetene als houder van de auto moet worden aangemerkt. Het slechts overleggen van kopieën van het identificatie- en rijbewijs van een andere persoon dan belanghebbende is daartoe onvoldoende. 5.2.7.Uit het voorgaande volgt dat de Inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd.
5.2.8.Voor zover belanghebbende heeft willen betogen dat het onredelijk is dat hij als houder voor de Wet Mrb wordt aangemerkt en daarmee mrb is verschuldigd, overweegt het Hof dat gelet op artikel 11 van de Wet Algemene bepalingen de rechter volgens de wet recht dient te spreken en de rechter in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen, behoudens voor zover de wettelijke regeling in strijd zou zijn met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Gesteld noch gebleken is dat hiervan sprake is.
5.3.1.Belanghebbende betoogt dat de verzuimboete ten onrechte aan hem is opgelegd.
5.3.2.De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de verzuimboete terecht aan belanghebbende is opgelegd.
5.3.3.Ingevolge artikel 37 Wet Mrb in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan de Inspecteur een boete opleggen van ten hoogste € 5.514, indien de belastingplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald. De Inspecteur heeft aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 830 (100%) en bij uitspraak op bezwaar de verzuimboete verminderd naar € 415 (50%) conform paragraaf 34, lid 2, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst per 1 juli 2023.
5.3.4.Vast staat dat belanghebbende geen mrb heeft betaald over de periode 25 mei 2022 tot en met 26 november 2022. Dit brengt mee dat in beginsel aan de voorwaarden voor het opleggen van een verzuimboete is voldaan.
5.3.5.Oplegging van de verzuimboete dient achterwege te blijven bij afwezigheid van alle schuld (avas). Van avas is sprake als belanghebbende stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan (vgl. HR 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184). 5.3.6.Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die leiden tot de conclusie dat sprake is van avas of tot vermindering van de verzuimboete. Ook overigens is het Hof niet gebleken van zulke feiten en omstandigheden. Het Hof acht de verzuimboete van € 415 passend en geboden.