ECLI:NL:GHDHA:2025:2081

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
200.324.658/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomsten en onrechtmatige advisering door tussenpersoon

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag is behandeld, gaat het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter in Rotterdam. De kern van de zaak betreft drie effectenleaseovereenkomsten die tot stand zijn gekomen tussen Dexia en de geïntimeerde, waarbij de vraag centraal staat of de geïntimeerde is geadviseerd door een tussenpersoon zonder de vereiste vergunning. De geïntimeerde stelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door deze tussenpersoon in te schakelen, terwijl Dexia dit betwist. De kantonrechter had de vorderingen van de geïntimeerde toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten, en Dexia had een tegenvordering ingesteld die deels werd toegewezen. In hoger beroep heeft het hof de feiten van de eerste aanleg als uitgangspunt genomen en geconcludeerd dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof oordeelt dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies heeft gegeven aan de geïntimeerde, en dat Dexia hiervan op de hoogte was of had moeten zijn. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en veroordeelt Dexia tot schadevergoeding aan de geïntimeerde, inclusief proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van aanbieders van financiële producten en de noodzaak voor vergunningen voor advisering.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.324.658/01
Zaaknummer rechtbank: : 9091079 EL 21-6
Arrest van 7 oktober 2025
in de zaak van:
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
appellante,
hierna te noemen: Dexia,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudende in Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende in [woonplaats] , [gemeente] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard, kantoorhoudende in Rotterdam.

1.De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 22 december 2022 (hierna: het bestreden vonnis).

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte uitlaten producties van Dexia;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] .
2.2.
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De kern van de zaak

3.1.
Deze zaak gaat over drie effectenleaseovereenkomsten, tot stand gekomen tussen Dexia en [geïntimeerde] via een tussenpersoon ( [tussenpersoon] ). In hoger beroep is de vraag aan de orde of [geïntimeerde] ten aanzien van de overeenkomsten [overeenkomst 1] en [overeenkomst 2] is geadviseerd door een tussenpersoon die niet de daarvoor vereiste vergunning had, terwijl Dexia dat wist, dan wel behoorde te weten. Als deze tussenpersoon beleggingsadvies heeft gegeven en Dexia dat wist, dan wel behoorde te weten, heeft Dexia onrechtmatig gehandeld en moet zij de volledige schade van [geïntimeerde] vergoeden.
3.2.
[geïntimeerde] heeft gevorderd, samengevat, dat de kantonrechter voor recht verklaart dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en/of toerekenbaar is tekortgeschoten en uit dien hoofde schadeplichtig is tegenover [geïntimeerde] en dat Dexia wordt veroordeeld de schade van [geïntimeerde] , waaronder al hetgeen [geïntimeerde] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten [overeenkomst 1] en [overeenkomst 2] (inclusief buitengerechtelijke kosten), vermeerderd met de wettelijke rente, te vergoeden. Dexia heeft verweer gevoerd en een tegenvordering ingesteld. Dexia heeft gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat Dexia tegenover [geïntimeerde] aan al haar verplichtingen heeft voldaan ten aanzien van de overeenkomsten [overeenkomst 1] , [overeenkomst 2] en [overeenkomst 3] , en dat [geïntimeerde] derhalve niets meer van Dexia te vorderen heeft, waarbij [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.3.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen (met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten). De kantonrechter heeft de vordering van Dexia tot verklaring voor recht toegewezen voor zover het overeenkomst [overeenkomst 3] betreft en de vorderingen van Dexia voor het overige afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
Het hof verwijst naar het bestreden vonnis voor de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld onder 2 (‘De feiten’), rov. 2.1 tot en met 2.5. Deze feiten zijn niet bestreden, zodat ze ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
4.2.
In hoger beroep heeft Dexia grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] en tot het alsnog toewijzen van haar vordering.
4.3.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot verwerping van de aangevoerde grieven en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
Juridisch kader
4.4.
Dexia handelt als aanbieder van effectenleaseovereenkomsten ten opzichte van [geïntimeerde] onrechtmatig, indien voorafgaand aan de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten met [geïntimeerde] (a) een cliëntenremisier tevens als financieel adviseur is opgetreden zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, en (b) Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn. Daadwerkelijke (subjectieve) bekendheid van Dexia met de advisering aan [geïntimeerde] is dus niet vereist. Vast staat dat bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten met [geïntimeerde] [tussenpersoon] als cliëntenremisier is betrokken en dat deze niet beschikte over een vergunning om te adviseren. Het hof moet beoordelen of in dit geval is voldaan aan de hiervoor onder (a) en (b) genoemde vereisten met betrekking tot ‘advisering’ en ‘wetenschap’. Is dat het geval, dan heeft Dexia onrechtmatig gehandeld en is zij schadeplichtig. Verder geldt in dat geval dat een beroep van Dexia op eigen schuld van de afnemer geen succes heeft, omdat de billijkheid in een dergelijk geval in beginsel eist dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. De inhoud van het advies van de cliëntenremisier of een eventueel eigen inzicht van de afnemer in het af te nemen effectenleaseproduct is ook niet meer van belang. [1]
Advisering
4.5.
Er is sprake van niet-toegestane advisering, indien een tussenpersoon in het kader van zijn beroep of bedrijf aan een afnemer een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of een ander specifiek financieel product. Voor de beoordeling of sprake is van een dergelijke gepersonaliseerde aanbeveling is vereist, maar ook voldoende, dat een effectenleaseproduct is voorgesteld als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer. Voor de beoordeling of de tussenpersoon een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van persoonlijke omstandigheden van de afnemer is van belang of de tussenpersoon al dan niet:
  • i) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
  • ii) ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
  • iii) naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct een ander financieel product heeft geadviseerd.
Maar ook als deze omstandigheden in een concreet geval niet worden vastgesteld, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer. Hoewel een zodanige, niet op een afweging van persoonlijke omstandigheden berustende aanprijzing onder omstandigheden mogelijk ook als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd, gaat de tussenpersoon daarmee niettemin de reikwijdte van zijn vrijstelling te buiten. [2]
4.6.
[geïntimeerde] heeft een concrete uiteenzetting gegeven van de wijze waarop [tussenpersoon] in dit geval heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten, onder “A. Feiten in deze zaak” in de inleidende dagvaarding. De stellingen van [geïntimeerde] komen, samengevat, op het volgende neer. [geïntimeerde] heeft een of meerdere persoonlijke gesprekken gevoerd met een bij naam genoemde medewerker van [tussenpersoon] . Daarbij is besproken dat [geïntimeerde] (extra) vermogen wenste op te bouwen, met welk doel, en welke middelen [geïntimeerde] daarvoor beschikbaar zou hebben. Naar aanleiding hiervan is [geïntimeerde] door de medewerker van [tussenpersoon] geadviseerd om de specifieke effectenleaseproducten van Dexia af te nemen. Deze producten waren volgens de medewerker van [tussenpersoon] geschikt voor de situatie van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft op het advies van de medewerker van [tussenpersoon] vertrouwd en dit advies opgevolgd. Tijdens het laatste huisbezoek had de medewerker van [tussenpersoon] de overeenkomst en stukken voor de aanvraag van een nieuwe lening bij Nationale Nederlanden bij zich. [geïntimeerde] heeft de overeenkomst in het bijzijn van de medewerker van [tussenpersoon] ondertekend, waarna de overeenkomst door de medewerker weer is meegenomen. [tussenpersoon] heeft vervolgens toegezien op de afhandeling van de kredietaanvraag bij Nationale Nederlanden, aldus [geïntimeerde] .
4.7.
Dexia heeft de stellingen over wat feitelijk tussen [geïntimeerde] en de betrokken tussenpersoon is voorgevallen bij gebrek aan wetenschap betwist, omdat Dexia niet bij de advisering door de tussenpersoon aan [geïntimeerde] betrokken is geweest. [geïntimeerde] kan volgens Dexia niet volstaan met de door hem gestelde feiten en omstandigheden, omdat deze onvoldoende concreet zijn. Dit geldt ook voor de (blote) stelling(en) van [geïntimeerde] dat ook in zijn geval aan hem een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifiek effectenleaseproduct is gedaan. Dexia wijst er in dat verband op dat het gaat om herinneringen van [geïntimeerde] aan gebeurtenissen die zich meer dan twintig jaar geleden afgespeeld hebben. Dat een huisbezoek heeft plaatsgevonden, is geen relevante omstandigheid voor de beoordeling of de medewerker van de tussenpersoon [geïntimeerde] vergunningplichtig heeft geadviseerd. Zonder nadere onderbouwing kan daaruit niet worden afgeleid dat een gepersonaliseerde aanbeveling is gedaan. Voorstelbaar is dat de medewerker tijdens een huisbezoek slechts in algemene termen een effectenleaseproduct heeft aangeprezen, zonder navraag te hebben gedaan naar de financiële doelen en financiële situatie van de afnemer. Naar toenmalig recht stond het cliëntenremisiers vrij effectenleaseproducten aan te bieden bij huisbezoeken. Dat de medewerker van [tussenpersoon] zich tegenover [geïntimeerde] als adviseur zou hebben gepresenteerd is evenmin relevant is voor de beoordeling of vergunningplichtig is geadviseerd. Uit het door [geïntimeerde] overgelegde visitekaartje van de medewerker van [tussenpersoon] , voor zover al afkomstig van [geïntimeerde] , kan ook niet worden afgeleid dat de medewerker een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, aldus Dexia. De stukken voor de kredietaanvraag bij Nationale Nederlanden staan los van de effectenleaseovereenkomsten en zeggen niets over de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten. Tot slot, zo betoogt Dexia, is slechts het AEX Plus Effect ter sprake gebracht en geen andere financiële producten, wat erop duidt dat van vergunningplichtige advisering geen sprake is geweest. Een en ander leidt Dexia tot de conclusie dat [geïntimeerde] niet vergunningplichtig is geadviseerd door [tussenpersoon] .
4.8.
Het hof overweegt als volgt. In de vele andere procedures die Dexia over de effectenleaseproblematiek heeft gevoerd, zijn stukken in het geding gebracht waaruit duidelijk is geworden dat Dexia voor de distributie van haar effectenleaseproducten op grote schaal tussenpersonen heeft ingezet. Ook in deze procedure heeft [geïntimeerde] deze stukken (deels) overgelegd. Dexia maakte gebruik van tussenpersonen juist omdat die hun cliënten zouden kunnen adviseren een effectenleaseproduct af te nemen. Zij wist, dan wel behoorde te begrijpen, dat de bij haar aangesloten tussenpersonen de afnemers niet slechts in algemene zin over deze producten pleegden te informeren. Zo volgt (onder meer) uit het jaarverslag van (de rechtsvoorgangster van) Dexia over 1997, een artikel uit Het Financieele Dagblad van 22 april 1998, de tekst op de website van Dexia in 2000 en een interview met de directeur beleggingsproducten van Dexia in het tijdschrift ‘Het effect Spaar Select’ uit 2000 dat Dexia bewust gebruikmaakte van tussenpersonen als afzetkanaal, juist omdat zij belangstellenden van een persoonlijk advies konden voorzien. Door deze bedrijfsmatige opzet waarmee effectenleaseproducten door tussenpersonen werden verkocht aan personen heeft Dexia gefaciliteerd en bevorderd dat tussenpersonen (die doorgaans op commissiebasis werkten) een specifiek op de persoon toegesneden advies gaven aan (potentiële afnemers), terwijl het juist op de weg van Dexia heeft gelegen te controleren wat de aard van de betrokkenheid van de tussenpersoon was en of er al dan niet sprake was van (verboden) vergunningplichtige advisering door de tussenpersoon. Als dat het geval was, zou Dexia de overeenkomst met de potentiële afnemer hebben moeten weigeren. Dat Dexia de stellingen van [geïntimeerde] inmiddels slechts bij gebrek aan wetenschap kan betwisten, is het gevolg van haar eigen nalatigheid en komt daarom voor haar rekening en risico.
4.9.
De door [geïntimeerde] geschetste betrokkenheid van de tussenpersoon bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten, moet in het licht van de prejudiciële beslissing worden gekwalificeerd als vergunningplichtige advisering. Uit de stellingen van [geïntimeerde] volgt namelijk dat (i) de tussenpersoon heeft geïnformeerd naar de wensen en financiële situatie van [geïntimeerde] , (ii) [geïntimeerde] de financiële doelen aan de tussenpersoon bekend heeft gemaakt, en (iii) de tussenpersoon vervolgens specifieke effectenleaseproducten van een specifieke aanbieder heeft geadviseerd. Deze stellingen volstaan in ieder geval voor de conclusie dat de tussenpersoon de effectenleaseproducten aan [geïntimeerde] heeft voorgesteld als geschikt voor [geïntimeerde] , en dat op die grond sprake is van een gepersonaliseerde aanbeveling. Naar het oordeel van het hof bieden de door [geïntimeerde] overgelegde producties voldoende aanknopingspunten die de gang van zaken, zoals beschreven door [geïntimeerde] , bevestigen. Daarmee heeft [geïntimeerde] de stelling dat er is geadviseerd, voldoende gemotiveerd onderbouwd.
4.10.
Dexia heeft de door [geïntimeerde] geschetste gang van zaken niet voldoende gemotiveerd betwist. Zij heeft ook onvoldoende aanknopingspunten verschaft om te kunnen concluderen dat de herinneringen van [geïntimeerde] over de gang van zaken niet (in grote lijnen) stroken met de werkelijkheid. Het hof zal Dexia daarom niet toelaten tot het leveren van tegenbewijs. Daarbij betrekt het hof dat uit het betoog van Dexia niet blijkt dat zij de medewerker van [tussenpersoon] , met wie [geïntimeerde] ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomsten heeft gesproken, op enig moment heeft bevraagd over de gang van zaken in de concrete situatie van [geïntimeerde] om aldus haar (blote) betwisting nader te kunnen onderbouwen.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat het ervoor moet worden gehouden dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies heeft gegeven aan [geïntimeerde] in de zin van de prejudiciële beslissing.
4.12.
Het verweer van Dexia dat de combinatie van het geven van beleggingsadvies en het aanbrengen van cliënten onder de toenmalige wet- en regelgeving geen vergunningplichtige activiteit was, wordt verworpen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012) volgt dat een cliëntenremisier op grond van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 over een vergunning moet beschikken, indien hij zich niet beperkt tot het aanbrengen van een potentiële belegger bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert.
4.13.
Het hof ziet in wat Dexia in deze procedure verder heeft aangevoerd over de juridische betekenis van het begrip ‘advies’ zoals omschreven door de Hoge Raad in de prejudiciële beslissing, geen aanleiding om anders te beslissen dan wel om ter zake daarvan prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad of het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Wetenschap Dexia
4.14.
Ter zake van de wetenschap van Dexia heeft [geïntimeerde] gesteld dat Dexia een bedrijfsmatige werkwijze had voor de verkoop van effectenleaseproducten, waarvan onderdeel was dat door de tussenpersonen die effectenleaseproducten voor haar verkochten financieel advies werd gegeven gericht op de aanschaf van een effectenleaseproduct van Dexia. Volgens [geïntimeerde] was Dexia op de hoogte van de werkwijze van de door haar ingeschakelde tussenpersonen. Zij wist dat deze tussenpersonen standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaven aan de cliënten die zij als cliëntenremisier vervolgens bij Dexia aanbrachten als afnemers van effectenleaseproducten. [geïntimeerde] is dan ook van mening dat Dexia bekend heeft moeten zijn met de advisering aan [geïntimeerde] .
4.15.
Het hof overweegt als volgt. Uit de door [geïntimeerde] en Dexia overgelegde producties, die ook in vele andere procedures zijn overgelegd, volgt dat Dexia haar producten aanbood via tussenpersonen. Dexia heeft deze tussenpersonen destijds zelf omschreven als onafhankelijke, gespecialiseerde adviseurs met kwaliteit en kennis van zaken, zodat een met zorg omkleed persoonlijk advies gegarandeerd was. Dat terwijl zij deze tussenpersonen aan zich had gebonden als cliëntenremisier (op commissiebasis) en wist dat deze tussenpersonen niet beschikten over een vergunning om te adviseren. Uit de overgelegde producties blijkt ook dat het voor Dexia kenbaar was dat deze tussenpersoon zich voorafgaand aan de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten tegenover [geïntimeerde] als adviseur had gepresenteerd. Gezien deze gang van zaken had Dexia behoren te waarborgen dat [tussenpersoon] aan de eisen van artikel 41 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (hierna: NR 1999) voldeed. Dexia heeft onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat zij ook bij nader onderzoek niet had kunnen weten dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies had gegeven. Tegen deze achtergrond had het op de weg van Dexia gelegen nader te onderbouwen waarom zij in dit concrete geval niet wist en ook niet kon weten dat [geïntimeerde] door [tussenpersoon] werd geadviseerd. Daar komt in dit geval bij dat uit het door [geïntimeerde] overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (en ook visitekaartjes) volgt dat [tussenpersoon] zich naar de buitenwereld presenteerde als een bedrijf dat zich mede bezig hield met advisering voor particulieren over effectenleaseproducten, een gegeven dat Dexia destijds in elk geval in het handelsregister eenvoudig had kunnen nagaan. Kortom, er is voldaan aan het vereiste dat Dexia wist of behoorde te weten dat [tussenpersoon] [geïntimeerde] advies heeft gegeven.
4.16.
Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van Dexia, omdat zij de hiervoor geschetste gang van zaken met betrekking tot haar ‘wetenschap’ onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Bovendien heeft Dexia onvoldoende concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
De tussenpersoon als orderremisier
4.17.
Met grief III beoogt Dexia haar betwisting van de stelling van [geïntimeerde] dat Dexia artikel 41 NR 1999 eveneens heeft geschonden door de aanvraagformulieren en de effectenleaseovereenkomsten aan te nemen van [tussenpersoon] en deze daarmee als orderremisier is opgetreden, aan te vullen.
4.18.
Bij de behandeling van deze grief heeft Dexia geen belang. In de eerste plaats heeft het hof hiervoor al geoordeeld dat Dexia in strijd heeft gehandeld met artikel 41 NR 1999 om een andere reden, te weten dat [geïntimeerde] vergunningplichtig is geadviseerd door een tussenpersoon en dat Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn. Bovendien heeft [geïntimeerde] deze stelling in hoger beroep prijsgegeven.
Verklaring voor recht
4.19.
Dexia komt met haar voorwaardelijke grief IV op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door haar gevorderde verklaring voor recht in reconventie grotendeels wordt afgewezen. Nu de voorgaande grieven niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden, is de voorwaarde waaronder grief IV is aangevoerd niet vervuld en behoeft deze grief om die reden geen behandeling.
Conclusie
4.20.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij de schade van [geïntimeerde] volledig dient te vergoeden.
4.21.
Partijen zijn nu, met verwijzing naar rov. 4.15 en 4.16 van het bestreden vonnis, in staat zelf de door Dexia aan [geïntimeerde] verschuldigde schadevergoeding te berekenen.
4.22.
Het hof passeert de stelling van Dexia dat [geïntimeerde] in strijd met artikel 85 lid 4 Rv heeft gehandeld door bij memorie van antwoord vijftig producties over te leggen. Het gaat vrijwel uitsluitend om stukken die bekend zijn bij de advocaten van beide partijen en die in bijna alle Dexia-zaken overgelegd plegen te worden. Er zijn slechts een paar producties overgelegd die specifiek op deze zaak zien en op die producties heeft Dexia – naar eigen zeggen – bij akte gereageerd.
Slotsom en proceskosten
4.23.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van Dexia niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden. Wat verder nog is aangevoerd door partijen, kan niet tot een andere beslissing leiden. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
4.24.
Dexia is aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij. Zij is daarom in eerste aanleg terecht in de proceskosten veroordeeld, zodat de daartegen gerichte grief V van Dexia faalt. Dexia dient ook in hoger beroep te worden veroordeeld in de proceskosten. Gelet op de in hoge mate gestandaardiseerde processtukken in deze procedure, zal het hof voor het bepalen van het salaris van de advocaat aansluiten bij appeltarief II.

5.De uitspraak

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis, voor zover dat aan het oordeel van het hof is onderworpen;
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 343,00 aan griffierecht en op € 1.821,00 (1,5 punt × appeltarief II) voor salaris advocaat, en op € 178,00 voor nakosten. Als Dexia niet binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, worden de proceskosten vermeerderd met € 92,00 en de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na het verschuldigd worden daarvan zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J. Verduyn, H.J. van Harten en A.J.P. Schild en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862 (hierna: de prejudiciële beslissing).