ECLI:NL:GHDHA:2025:2155

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
BK-24/800
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag bpm en de toepassing van Unierecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) die door de Inspecteur is opgelegd. De belanghebbende, die een Alfa Romeo Stelvio heeft geregistreerd, betwist de hoogte van de CO2-uitstoot die door de RDW is vastgesteld en stelt dat deze onjuist is. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag verdedigd en betoogd dat de CO2-uitstoot correct is vastgesteld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft belanghebbende aanvullende stukken ingediend, maar het Hof heeft geoordeeld dat deze geen aanleiding geven om het onderzoek te heropenen. Het Hof heeft vastgesteld dat de auto is ingevoerd vanuit de Verenigde Staten en dat de CO2-uitstoot niet in strijd is met het Unierecht. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende over de CO2-uitstoot en de taxatierapporten verworpen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. Uiteindelijk heeft het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/800

Uitspraak van 28 augustus 2025

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 10 juli 2024, nummer SGR 23/556.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 184. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Van belanghebbende is een griffierecht van € 279 geheven. De Inspecteur heeft verweer gevoerd bij nader stuk van 2 mei 2025. Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend, ingekomen bij het Hof op 4, 7, 11 en 15 juli 2025.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 juli 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.6.
Ter zitting van het Hof is overeengekomen dat belanghebbende uiterlijk op 18 juli 2025 nog een nader stuk mocht indienen. Het Hof heeft dit stuk op 18 juli 2025 ontvangen en heeft hierin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 29 maart 2022 op aangifte € 8.041 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een Alfa Romeo Stelvio 2.0 T AWD Super Business Edition (de auto). De datum eerste toelating is 28 augustus 2020. In de aangifte is een CO2-uitstoot vermeld van 263 gr/km. De auto is ter keuring bij de RDW aangeboden op 11 februari 2022. Hierbij is geen schade geconstateerd. De tellerstand is 6.052 kilometer.
2.2.
Belanghebbende heeft gebruik gemaakt van een taxatierapport van 29 maart 2022 van [naam 1] B.V. (het taxatierapport). In het taxatierapport staat dat de fysieke opname van de auto plaats heeft gevonden op 3 mei 2021. De tellerstand is 3.917 kilometer. De handelsinkoopwaarde is aan de hand van te koop aangeboden referentievoertuigen (minus een handelsmarge van 35%) en met inachtneming van een waardevermindering wegens schade van € 24.000 (96%) bepaald op € 13.000.
2.3.
De Inspecteur heeft bij brief van 4 mei 2022 een naheffingsaanslag bpm
aangekondigd. De Inspecteur heeft hierbij het standpunt ingenomen dat sprake is van een
kennelijk onjuiste aangifte aangezien tussen de fysieke opname door de taxateur en het
afschrijvingsmoment meer dan een maand is gelegen. In de bij de voornoemde brief gevoegde berekening is gerekend met een CO2-uitstoot van 263 gr/km.
2.4.
Bij brief van 20 mei 2022 heeft belanghebbende op de aankondiging van de Inspecteur gereageerd. In deze brief staat, voor zover van belang:

“Onderdelen zoeken

Op 3 mei 2021 is de taxateur langs gekomen om de auto te onderzoeken/taxeren en heeft daarbij de fysieke status van de auto vastgelegd in het taxatierapport. Mede op basis van dit rapport bleek welke noodzakelijke aanpassingen nodig waren om de auto in rijwaardige staat te herstellen. Wij willen u er graag op wijzen dat het herstellen van deze auto voor ons een hobby-project is en wij geen haast hebben gehad om de auto snel te herstellen. Wij hebben dan ook de tijd ervoor genomen en in de maanden daarna onderdelen gezocht voor de auto. Gebruikte of nieuwe onderdelen voor de auto, een Alfa Romeo Stelvio, zijn schaars en daarmee lastig te vinden. Mede om die redenen heeft het dan ook meer dan een halfjaar geduurd voordat alle juiste onderdelen gevonden waren en de auto hersteld kon worden. Ter indicatie treft u bijgaand een kleine greep uit de vele facturen die we hebben uit de periode van mei 2021 t/m januari 2022 (bijlagen 1 en 2). Indien gewenst kunnen wij inzage geven in de overige facturen.

Taxatierapport

Naast het feit dat we de tijd hebben genomen en moeten hebben nemen vanwege de schaarsheid van sommige onderdelen, hebben we vóórdat de herstelwerkzaamheden aan de auto startten, de taxateur gevraagd om nog eenmaal langs te komen. Op 27 januari 2022 is de taxateur langsgekomen en heeft vastgesteld dat de auto nog altijd in dezelfde staat was als op het moment van taxatie op 3 mei 2021. Juist omdat de auto nog altijd in dezelfde staat was als op het moment van taxatie op 3 mei 2021, was het niet noodzakelijk om een nieuw taxatierapport op te stellen, aangezien daar exact hetzelfde in opgenomen zou worden. Van dit bezoek heeft de taxateur echter wel een bevestiging aan ons gestuurd (bijlage 3). Artikel 8 lid 4 van de Uitvoeringsregeling bpm vereist dat er tussen het moment van fysieke opname door de taxateur en het afschrijvingsmoment bij de RDW ten hoogste één maand mag zitten. Met de verklaring van de taxateur (zoals in bijlage 3 is weergegeven), kunt u het taxatierapport van 3 mei 2021 tevens zien als een taxatierapport van 27 januari 2022. Daardoor zit er minder dan één maand tussen het opgestelde taxatierapport van de fysieke opname (van 27 januari 2022) en het afschrijvingsmoment bij de RDW (11 februari 2022) en is er geen sprake van een kennelijk onjuiste belastingaangifte bpm.”
2.5.
Bij de brief is een verklaring van de taxateur gevoegd van 20 mei 2022, die als volgt luidt:
“Geachte [belanghebbende] ,
Inzake het voertuig Alfa Romeo Stelvio met chassisnummer […] bevestigen wij u het volgende:
Onze taxateur heeft voor dit voertuig een tweede bezoek afgelegd.
1e bezichtiging 3 mei 2021
2e bezichtiging 27 januari 2022
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben ingelicht.”
2.6.
De RDW heeft op 31 mei 2022 een e-mail met de volgende tekst naar de Inspecteur gestuurd:
“Er is geen enkele opmerking te vinden over enige schade o.i.d.
Foto's worden idd alleen gemaakt bij schade. Conclusie moet dus zijn dat de auto bij de
keuring volledig intact en goed was.”
2.7.
De Inspecteur heeft op 14 juni 2022 een naheffingsaanslag bpm opgelegd ten bedrage van € 18.615, waarbij de verschuldigde bpm is berekend aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel.
2.8.
In het bezwaarschrift staat onder andere:

“CO2-vaststelling

Bij de RDW-keuring van de auto op 11 februari 2022 is - zo blijkt nu voor ons - ten onrechte een foutieve CO2-uitstoot vastgelegd. Inmiddels is bij brief aan de RDW verzocht om de CO2-uitstoot te corrigeren (zie bijlage 2). Op dit moment zijn wij nog in afwachting van een reactie van de RDW. Er is bij invoer van de auto de CO2-uitstoot van een verkeerd type Alfa Romeo Stelvio vermeld. Zo is uitgegaan van de CO2-uitstoot van de Alfa Romeo Stelvio Quadrifoglio met een 2.9 motor en 510 PK. Terwijl onze auto een Alfa Romeo Stelvio met een 2.0 motor en 280 PK (4-cylinder) is. Er had bij de bepaling van de CO2-uitstoot dan ook uitgegaan moeten worden van 158 gr/km (in plaats van 263 gr/km).”
Bij het bezwaarschrift zijn diverse bijlagen gevoegd, zoals een verzoek aan de RDW om de emissiewaarde aan te passen naar 160 gr/km en een taxatierapport van [naam 2] van eind juni 2022 van een inspectie op 8 februari 2022. Daarin is de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat gebaseerd op referentievoertuigen en vastgesteld op € 46.650. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld € 32.125. De tellerstand is 6.084. De bijlagen bij dit rapport zijn gedateerd 24 juni 2022.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“7. De Bpm wordt verschuldigd ter zake van de registratie van een auto in het
kentekenregister en moet op aangifte worden voldaan. Dat geldt voor iedere auto, ongeacht
de herkomst daarvan. Indien belasting die op aangifte moet worden voldaan geheel of
gedeeltelijk niet is betaald, kan de inspecteur op grond van artikel 20 van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen de te weinig geheven belasting naheffen. Nu derhalve in alle
gevallen van registratie van voertuigen te weinig betaalde belasting kan worden nageheven,
is geen sprake van schending van artikel 110 het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie (VWEU).
8. Eiser stelt dat de Bpm is strijd met het Unierecht is geheven omdat, anders dan bij
binnenlandse voertuigen, aangifte en betaling van de belasting eerder plaats moet vinden
dan het tijdstip waarop het belastbare feit zich heeft voorgedaan. Zoals volgt uit het arrest
van de Hoge Raad van 23 september 2022 [1] is deze stelling onjuist.
9. Het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel strekt niet verder dan dat degene aan wie
een naheffingsaanslag zal worden opgelegd, zijn opmerkingen daarover kenbaar kan maken
alvorens daadwerkelijk wordt overgegaan tot naheffing. Er is geen rechtsregel die
verweerder verplicht de betrokkene daarvoor uit te nodigen voor een gesprek. Dit volgt ook
niet uit artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Verweerder
heeft eiser bij brief van 4 mei 2022 op de hoogte gesteld van zijn voornemen om een
naheffingsaanslag op te leggen en daarbij vermeld hoeveel die naheffingsaanslag zal
bedragen en hoe deze is berekend. In die brief wordt eiser de gelegenheid geboden zich
hierover uit te laten. Aldus heeft verweerder de eisen die het Unierechtelijk
verdedigingsbeginsel stelt gerespecteerd.
10. De rechtbank is niet verplicht tot het stellen van prejudiciële vragen. Dit volgt ook
niet uit artikel 67 VWEU. De rechtbank ziet in al hetgeen eiser heeft aangevoerd ook geen
reden om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie.
11. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder is uitgegaan van een te hoge CO2-uitstoot
van de auto door uit te gaan van een CO2-uitstoot van 263. die in het kentekenregister is
opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht is uitgegaan van de in het
kentekenregister vermelde CO2-uitstoot. De rechtbank heeft begrip voor de moeilijkheden
die eiser heeft ervaren bij de RDW, zoals door hem ter zitting beschreven. Hoe ingewikkeld
en verwarrend deze situatie ook is en was, dat maakt niet dat verweerder ten onrechte is
uitgegaan van de CO2-uitstootgegevens van de auto zoals vermeld in het kentekenregister.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om van een lagere uitstoot uit te gaan.
12. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als
een partijdeskundige, omdat hij door verweerder is aangezocht om een oordeel te geven
over de waarde van de auto. Het staat verweerder vrij een deskundige van zijn keuze in te
schakelen. Het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van
personenauto’s en motorrijwielen 1992 (de Uitvoeringsregeling) staat daar niet aan in de
weg, omdat dit betrekking heeft op een door de belastingplichtige in te schakelen taxateur.
Dat betekent dat verweerder mag en kan kiezen voor de onder het Ministerie van Financiën
vallende DRZ. De door eiser aangehaalde jurisprudentie over de Europese
aanbestedingsregels leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank volgt eiser evenmin in
zijn stelling dat sprake is van strijd met het Unierechtelijk beginsel van wapengelijkheid
omdat eiser wettelijk verplicht is de waarde van het voertuig te laten vaststellen door een
derde deskundige waarbij tal van voorwaarden gelden, terwijl voor de taxateur van DRZ die
voorwaarden niet gelden.
13. Eiser heeft naar voren gebracht dat voor de keuring bij de RDW op 11 februari
2022 de taxateur nogmaals op 27 januari 2022 is langs geweest voor een extra opname. Op
27 januari 2022 heeft de taxateur geconstateerd dat de auto in dezelfde staat verkeerde als
op het moment van de eerste opname op 3 mei 2021. Eiser heeft zich op het standpunt
gesteld dat door deze extra opname van de taxateur het taxatierapport wel kan dienen voor
de aangifte aangezien wordt gedaan aan de vereisten van artikel 8, vierde lid, sub b van de
Uitvoeringsregeling Bpm. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. Uit de door eiser
overgelegde brief gedateerd 20 mei 2022 blijkt enkel dat de taxateur van [naam 1] BV een
tweede bezoek heeft afgelegd. De bevindingen van de taxateur zijn niet vastgelegd in een
taxatierapport. Uit dit schrijven volgt bovendien niet wat de staat van de auto was op 27
januari 2022. Eiser heeft wel een tweede taxatierapport laten opstellen op 24 juni 2022,
waarin de staat van de auto wordt beschreven na herstel. Dit rapport is echter niet ingebracht
bij de aangifte en is opgemaakt na goedkeuring van de auto door de RDW. Het tweede
taxatierapport kan derhalve evenmin dienen voor de aangifte Bpm.
14. Alle overige door eiser aangevoerde gronden leiden evenmin tot een gegrond
beroep.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond.
16. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding
van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is op 18 juli 2022 door verweerder ontvangen
en de rechtbank doet op 10 juli 2024 uitspraak. De bezwaar- en beroepsfase heeft derhalve
minder dan twee jaar geduurd. De redelijke termijn is derhalve niet overschreden.
Proceskosten
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep zijn in geschil diverse Unierechtelijke vraagstukken en of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Verder klaagt belanghebbende over het belemmerende effect van het griffierecht. Ook verzoekt belanghebbende om een schadevergoeding en een proceskostenvergoeding. Belanghebbende bepleit voorts dat het cessieverbod in strijd is met het Unierecht. Ook wil belanghebbende een passende rentevergoeding over alle bedragen waarop hij recht heeft.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en primair en subsidiair tot vernietiging van de naheffingsaanslag. Meer subsidiair en nog meer subsidiair concludeert belanghebbende tot vermindering van de naheffingsaanslag. Daarnaast concludeert belanghebbende tot toekenning van een kostenvergoeding alsmede een (immateriële) schadevergoeding die hoger zijn dan de bedragen die volgens de gebruikelijke maatstaven worden toegekend. Belanghebbende verzoekt voorts om vergoeding van het griffierecht en om een passende rentevergoeding.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep van belanghebbende en tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Toepasselijkheid Unierecht
5.1.1.
Tussen partijen is in geschil of het Unierecht van toepassing is. De auto is direct vanuit de Verenigde Staten in Nederland ingevoerd. Met de auto is geen gebruik gemaakt van de weg in een andere lidstaat. De conclusie luidt dat de auto geen product van de Europese Unie is en daarom de bescherming van artikel 110 VWEU ontbeert. Dat de auto in Italië is gefabriceerd of na de invoer door een Duitse keuringsinstantie in Nederland is gekeurd, zijn omstandigheden die hier niet aan afdoen.
5.1.2.
Gelet op het onder 5.1.1. gegeven oordeel behoeven de op het Unierecht gebaseerde grieven, zoals de plicht tot het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJ EU, schending van artikel 110 VWEU, het vooraf heffen van griffierecht, de verenigbaarheid van het cessieverbod en de verzoeken om een veel hogere schadevergoeding en (integrale) proceskostenvergoeding, geen behandeling.
Schade-aftrek en bewijslastverdeling
5.2.1.
Belanghebbende stelt dat 100% van de schade in aftrek moet worden toegelaten. Belanghebbende meent dat de aangifte dient te worden gevolgd en dat de daarin berekende handelsinkoopwaarde in beschadigde staat als uitgangspunt moet worden genomen.
5.2.2.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken (HR 21 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1695, en HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63). Belanghebbende is hierin niet geslaagd. Beide taxatierapporten kunnen niet dienen. De taxatie van [naam 1] B.V. is veel langer dan één maand voor de aangifte uitgevoerd. Gelet op de keuring bij de RDW, waar geen schade is vastgesteld (zie 2.6), en de verklaring van belanghebbende (zie het citaat onder 2.4) is aannemelijk dat het taxatierapport van [naam 1] B.V. niet de staat van de auto op het moment van het belastbare feit weergeeft. Dat deze taxateur twee keer is langs geweest, doet hier niet aan af. Hij heeft immers niets verklaard over de staat van de auto tijdens het tweede bezoek. En als de staat van de auto al vergelijkbaar was, dan nog kan dit belanghebbende niet baten. Een voertuig dat zich bevindt in de conditie die in het taxatierapport wordt beschreven, kan en mag de openbare weg niet op. Het Hof gaat aan dit taxatierapport als bewijsmiddel voorbij. Hetzelfde geldt ook voor het taxatierapport van [naam 2] . Dit taxatierapport is maanden na de aangifte opgemaakt en is hierdoor niet controleerbaar. De taxatie heeft eveneens te vroeg plaatsgevonden, namelijk ruim één maand voor de aangifte. Op de foto’s in dit rapport is de gecalculeerde schade niet te zien.
5.2.3.
Belanghebbende heeft in hoger beroep aangegeven dat taxateur [naam 3] heeft berekend dat de handelsinkoopwaarde van de auto als gevolg van het schadeverleden met € 7.500 moet worden verminderd. Belanghebbende heeft deze aftrek niet onderbouwd met een deskundigenrapport. De berekening door de heer [naam 3] en het enkele overleggen van foto’s uit de Verenigde Staten van de auto in beschadigde staat zijn onvoldoende.
Ex-rental
5.3.
Belanghebbende stelt dat de waarde in onbeschadigde staat moet worden verminderd met 10% nu moet worden aangesloten bij de waarde van een auto met een huurverleden (ex-rental). Het zijn van een ex-rental is een concreet aanwijsbaar onderscheidende eigenschap van de auto; een niet ex-rental bevindt zich ten opzichte van ex-rentals dan ook niet in een concurrentieverhouding als bedoeld in het arrest van het HvJ EU van 19 december 2013, C-437/12, ECLI:EU:C:2013:857. Ter zitting is gesteld noch gebleken dat hier sprake is van een ex-rental. Er is dan ook geen aanleiding desalniettemin uit te gaan van een referentievoertuig met een verhuurverleden (vgl. Hoge Raad 28 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:331). Deze stelling faalt.
CO2-uitstoot
5.4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur is uitgegaan van een te hoge CO2-uitstoot. Belanghebbende verwijst naar het rapport van [naam 3] , taxateur, waarin wordt geconcludeerd dat de geregistreerde CO2-uitstoot niet juist is en dat de juiste CO2-uitstoot primair 161 gr/km en subsidiair 198 gr/km is. Volgens de taxateur is de auto technisch gelijkwaardig aan een Europees voertuig waarvoor, blijkens de Europese typegoedkeuring, een CO2-uitstoot van 161 gr/km is geregistreerd. De berekening volgens de Scandinavische methode klopt niet. Indien de formule wordt ingevuld conform een werkinstructie van de RDW, resulteert dit in een CO2-uitstoot van 198 gr/km (WLTP), aldus de taxateur.
5.4.2.
De heffing van bpm is gerelateerd aan de CO2-uitstoot in die zin dat voor personenauto’s het verschuldigde bedrag aan bpm hoger is naarmate de vastgestelde CO2-uitstoot van de personenauto hoger is. Dit betekent dat voor elke personenauto, nieuw of gebruikt, moet worden bepaald hoeveel CO2 deze uitstoot. De CO2-uitstoot is een objectief vast te stellen, onderscheidend criterium voor motorvoertuigen en het lijdt geen twijfel dat het Unierecht niet in de weg staat aan het hanteren van een dergelijke objectieve maatstaf van heffing, vooropgesteld dat die maatstaf gelijkelijk geldt voor uit andere lidstaten afkomstige, te registreren motorvoertuigen en voor binnenlandse (geregistreerde) motorvoertuigen. De omstandigheid dat bij een gebruikte buitenlandse personenauto een andere CO2-uitstoot voor de heffing van bpm in aanmerking wordt genomen dan het geval is of is geweest bij de registratie van een binnenlandse personenauto van hetzelfde merk, type, uitvoering, slijtage, productiejaar en tijdstip van eerste toelating op de weg niet zonder meer in strijd is met artikel 110 VWEU omdat niet is uitgesloten dat deze auto’s een verschillende CO2-uitstoot hebben (HR 3 april 2024, ECLI:NL:HR:2020:561).
5.4.3.
Het Hof stelt voorop dat, gelet op de datum eerste toelating van de auto (28 augustus 2020), hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 26 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:653, heeft geantwoord op prejudiciële vragen van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in de onderhavige zaak niet relevant is.
5.4.4.
Zoals onder 5.1.1. is uiteengezet, kan belanghebbende geen beroep doen op artikel 110 VWEU, omdat de auto direct vanuit de Verenigde Staten in Nederland is ingevoerd. Het Hof moet wel beoordelen of belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de auto daadwerkelijk een lagere uitstoot heeft dan de Duitse keuringsinstantie heeft berekend.
5.4.5.
De auto is in Italië gefabriceerd voor de Amerikaanse markt. Amerikaanse auto’s verschillen in diverse opzichten van voor de Europese markt gefabriceerde auto’s. Ze zijn vaak zwaarder, hebben meer vermogen en een andere motor. Ook hebben deze auto’s, als gevolg van de langere afstanden die in de Verenigde Staten normaal zijn, meer comfort en meer opties. Het is het Hof uit eigen wetenschap bekend dat Amerikaanse tweedehands auto’s juist hierom in Nederland worden ingevoerd. Opties en specificaties kunnen door hun gewicht de CO2-uitstoot beïnvloeden. Dat is ook wat fabrikant […] aantekent bij de prijslijsten die tot de gedingstukken behoren. Met de nadruk op de technische eigenschappen van de auto en die van de Europese referentieauto’s is belanghebbende tekortgeschoten in het van hem verlangde bewijs. In het rapport van taxateur [naam 3] worden alleen de algemene specificaties beschreven, en niet de (extra) opties of pakketten (zie de pagina’s 28 en 29 van het rapport in het nadere stuk van 7 juli 2025). Zo heeft de auto onder andere een verchroomde dubbele uitlaat, andere decordelen, andere handgrepen en een elektrisch bedienbaar panorama dak. Ook heeft de auto de uitvoering voor gebruik in een koud land, terwijl het referentievoertuig de uitvoering voor Europa heeft (zie de eerder genoemde pagina’s). De Inspecteur heeft bovendien onweersproken verklaard dat Alfa Romeo tussen 2020 en 2021 technische wijzigingen heeft aangebracht aan het model, zodat een vergelijking van de auto met datum eerste toelating 28 augustus 2020 met voertuigen van dit model uit 2018 en 2019 ook om die reden niet tot de conclusie leidt dat sprake is van identiciteit. Steun hiervoor is te vinden op pagina 28 van het rapport, waar staat dat de auto het model uit 2020 betreft, terwijl dit voor de referentieauto op pagina 29 – vervaardigd in 2018 – niet mogelijk is. Vanwege de hiervoor genoemde technische verschillen verwerpt het Hof ook het standpunt van belanghebbende dat de CO2-uitstoot één gram minder is, omdat dit de uitkomst is van de Europese norm voor het berekenen van de hoeveelheid kW van een voertuig. De auto is, zoals hiervoor vermeld, gebouwd voor gebruik in een koud land. Een van de aanpassingen voor gebruik in een koud klimaat is een krachtigere accu. Het is dus aannemelijk dat de accu van de auto meer kW heeft dan de accu van een voor de Europese markt gebouwd voertuig. Gelet op de (Amerikaanse) specificaties van de auto gaat het Hof ervan uit dat berekening volgens de Amerikaanse norm van de werkelijke hoeveelheid kW van de auto juist is.
5.4.6.
Het nadere stuk dat belanghebbende op 18 juli 2025 heeft ingediend vormt geen aanleiding het onderzoek te heropenen. Het stuk bestaat uit een aantal pagina’s zonder vermelding van auteur, herkomst of publicatiedatum en is geschreven voor voertuigen met een datum eerste toelating tussen 1 juli 2021 en 1 januari 2022, terwijl de auto een datum eerste toelating van 28 augustus 2020 heeft. Het Hof heeft daarom geen nader onderzoek naar de inhoud van het stuk gedaan.
5.4.7.
Ten overvloede – want artikel 110 VWEU mist toepassing – voegt het Hof het volgende toe. Getoetst aan het gebruikelijke criterium om de soortgelijkheid van voertuigen te beoordelen, is belanghebbende evenmin geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Het is niet alleen van belang of de auto identiek of soortgelijk is aan in Nederland rijdende auto’s, maar ook of de auto in dezelfde behoefte voorziet. Met andere woorden: of de auto met de referentieauto’s concurreert. Hierbij worden alle relevante omstandigheden in aanmerking genomen, dus ook bijvoorbeeld slijtage en de aanwezigheid van opties.
5.4.8.
De conclusie luidt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de CO2-uitstoot te hoog is vastgesteld.
Conclusie bpm
5.5.
Voor de eventuele overige grieven die belanghebbende tegen de hoogte van de bpm heeft, geldt dat belanghebbende niet aan de op hem rustende stel- dan wel bewijsplicht heeft voldaan. Het Hof verwijst voorts naar de overwegingen van de Rechtbank over de bpm en maakt deze tot de zijne. Er bestaat geen aanleiding om de bpm te verminderen. Aan het standpunt van belanghebbende dat over een vermindering een passende rentevergoeding moet worden betaald, komt het Hof niet toe.
Slotsom
5.6.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of het griffierecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, H.A.J. Kroon en S.E. Bandsma, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon.
De griffier, de voorzitter,
T.S.K.L. Tjon A. van Dongen
De beslissing is op 28 augustus 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.