ECLI:NL:GHDHA:2025:2234

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
BK-24/825
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken recente schriftelijke machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het hoger beroep van [Y] niet-ontvankelijk is verklaard. De zaak betreft een geschil over de WOZ-waarde van een onroerende zaak in Noordwijk, vastgesteld door de Heffingsambtenaar op € 1.925.000 voor het jaar 2023. De belanghebbende, vertegenwoordigd door [Y], heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en de daaropvolgende aanslag. De Rechtbank Den Haag heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de waarde verlaagd tot € 1.730.000. Hierop heeft [Y] hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft gerede twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] geuit, omdat de overgelegde machtiging dateerde van 3 april 2023 en niet voldeed aan de vereisten van artikel 8:24, lid 2 van de Awb. Het Hof heeft [Y] verzocht om een recente machtiging en een kopie van een geldig identiteitsbewijs, maar [Y] heeft hieraan geen gevolg gegeven. Het Hof heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat [Y] niet deugdelijk gemachtigd was om namens de belanghebbende op te treden. De uitspraak benadrukt het belang van een actuele machtiging voor gemachtigden die namens belanghebbenden procederen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/825

Uitspraak van 16 september 2025

in het geding tussen:
[Y] , als beweerdelijk gemachtigde van [X]te [Z] , belanghebbende,
(vertegenwoordiger: G. Gieben),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] ),
op het hoger beroep van [Y] tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 26 juli 2024, nummer SGR 23/7854.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2023 vastgesteld op € 1.925.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2023 opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen van deze gemeente (de aanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar tegen de beschikking en de aanslag bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het volgende beslist:
“De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot € 1.730.000;
- vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen tot een berekend naar die waarde;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.499;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten voor het woningwaarderapport tot een bedrag van € 4,42;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50 aan belanghebbende te vergoeden.”
1.4.
[Y] heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Bij bericht van 6 januari 2025 aan [Y] en aan de Heffingsambtenaar heeft het Hof aangekondigd de zaak af te willen doen zonder mondelinge behandeling en als [Y] en/of de Heffingsambtenaar toch gebruik wil maken van het recht ter zitting te worden gehoord dat uiterlijk binnen twee weken na de dagtekening van voormeld bericht moet laten weten. Geen van de partijen heeft om een zitting verzocht.
1.6.
Bij bericht van 28 maart 2025 is [Y] verzocht om een machtiging die niet ouder is dan zes maanden teruggerekend vanaf de datum van indiening van het hogerberoepschrift en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de persoon die de machtiging heeft ondertekend uiterlijk op 25 april 2025 te verstrekken. [Y] heeft bij bericht van 22 april 2025 verklaard niet tegemoet te zullen komen aan het verzoek om de opgevraagde stukken te verstrekken. [Y] heeft bij dat bericht tevens verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden totdat de Hoge Raad arrest heeft gewezen in een zaak waarin een vergelijkbare kwestie aan de orde is. Het Hof heeft [Y] bij bericht van 23 april 2025 meegedeeld dat het geen aanleiding ziet het verzoek om aanhouding in te willigen.
1.7.
Het Hof heeft bij bericht van 2 september 2025 het onderzoek gesloten en aangekondigd dat het schriftelijk uitspraak zal doen.

Feiten

2.1.
[Y] heeft bij het hogerberoepschrift een machtiging gevoegd. De machtiging is op 3 april 2023 digitaal ondertekend door belanghebbende en vermeldt, voor zover van belang, het volgende:

“Machtigingsformulier

Ik ben eigenaar van deze woning:

Adres PostcodePlaats

[adres] [postcode] [woonplaats]
Ik machtig hierbij dhr. [A] en iedere andere medewerker van [naam] * en eventueel door hen ingeschakelde derden om mij te vertegenwoordigen, voor mijn belang op te komen en in rechte op te treden in alle aangelegenheden omtrent de WOZ-beschikking 2023, waaronder in ieder geval de bezwaar-en (hoger)beroepsprocedure tegen deze beschikking.
Daarnaast verzoek ik mijn gemeente-bij voorbaat-om de wettelijke vergoeding voor het inschakelen van juridische bijstand (proceskostenvergoeding, dwangsommen, immateriële schadevergoeding en eventueel verschuldigde wettelijke rente) rechtstreeks op rekening van gemachtigde over te maken (cessie). Hierdoor worden de kosten voor de door gemachtigde
verrichte werkzaamheden (rechtstreeks) voldaan.
De overige gelden die mij bij een gegrond bezwaar toekomen dienen, inclusief eventuele wettelijke rente, rechtstreeks op mijn eigen rekeningnummer te worden overgemaakt.
Ondertekening

DatumPlaats

03-04-2023 [woonplaats]

Mijn naam

[belanghebbende]

Handtekening

Signed By [belanghebbende] < [e-mailadres] >
03/04/2023 22:05:10 CEST
ID: […]
Auth: […] ”
2.2.
Bij brief van het Hof van 27 januari 2025 is [Y] het volgende bericht:
“(…) Naar aanleiding van eerdere correspondentie tussen [Y] (inclusief [naam] ) en het gerechtshof Den Haag (Hof) in een aantal recente WOZ-zaken deel ik u het volgende mee.
In een aantal recente dossiers heeft het Hof [Y] gevraagd een nieuwe, recente volmacht over te leggen. [Y] heeft het Hof bericht dat [Y] – ondanks het uitdrukkelijke verzoek daartoe van het Hof – geen nieuwe, recente volmacht zal overleggen.
In uw brieven waarin u het Hof meldt geen nieuwe volmacht over te zullen leggen, merkt u op dat het Hof niet concreet maakt waarom ineens een nieuwe volmacht wordt gevraagd en dat het voor u onduidelijk is op grond waarvan de oude volmacht niet voldoende is. In deze brief leg ik uit waarom het Hof heeft besloten om voortaan in alle zaken die [Y] aan het Hof voorlegt of waarin [Y] zich als gemachtigde stelt in een hoger beroep dat is ingesteld door de wederpartij een recente volmacht (niet ouder dan zes maanden) op te vragen:
Voorbeelden uit de jurisprudentie:
o de uitspraak van 18 juni 2024 van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2024:1648), waarin het gerechtshof heeft geoordeeld dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] als gemachtigde ten tijde van het instellen van het hoger beroep niet meer bestond;
o de uitspraak van 24 september 2024 van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2024:2670), waarin het gerechtshof als uitgangspunt heeft genomen dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] ten tijde van het instellen van het hoger beroep niet (langer) bestond hetgeen het gerechtshof Amsterdam ertoe heeft gebracht het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren;
o de uitspraken van 26 september 2024 van het Hof (ECLI:NL:GHDHA:2024:1915, ECLI:NL:GHDHA:2024:1916 en ECLI:NL:GHDHA:2024:1917), waaruit volgt (eerstgenoemde uitspraak) dat [Y] – ondanks het ontbreken en niet overleggen van een recente machtiging – zich ten onrechte als gemachtigde heeft gesteld in hoger beroep, waarop het Hof heeft geoordeeld dat [Y] geen gemachtigde is en (laatstgenoemde twee uitspraken) dat het Hof [Y] heeft verzocht een op naam van [Y] gestelde machtiging in te dienen (niet ouder dan 3 maanden) en – omdat [Y] niet aan dit verzoek heeft voldaan – [Y] niet als gemachtigde heeft aangemerkt in deze hoger beroepen;
o de uitspraken van 10 oktober 2024 van het Hof (ECLI:NL:GHDHA:2024:1985 tot en met ECLI:NL:GHDHA:2024:1989) waarin de door [Y] ingestelde hoger beroepen niet-ontvankelijk zijn verklaard na de weigering om een recente volmacht over te leggen ter vervanging van een oude, doorlopende en in algemene bewoordingen opgestelde volmacht;
o het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1441) waarin de Hoge Raad het cassatieberoep dat door [Y] was ingesteld, niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het niet overleggen van een recente machtiging of verklaring van instemming.
(…)
Voorts wijs ik u op de volgende omstandigheden. Het Hof ontvangt steeds meer zaken waarin de WOZ-waarde niet meer wordt bestreden en de belanghebbende geen enkel belang meer heeft om door te procederen. Het Hof twijfelt aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] ten tijde van het instellen van het hoger beroep, omdat enerzijds de vraag rijst of het doel waarvoor de oude volmacht is verleend (verlaging van de WOZ-waarde) nog wordt gediend, gelet op het beperkte geschil in hoger beroep, en anderzijds niet valt uit te sluiten dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid door herroeping van de volmacht door de belanghebbende is geëindigd.
Tot slot wijs ik u erop dat het niet vermelden (in de volmacht) van het nummer of het kenmerk van de beschikking en/of aanslag waarvoor [Y] gemachtigd is tot problemen kan leiden, bijvoorbeeld in geval van een intrekking van het hoger beroep dan wel (het sluiten van) compromissen voor, tijdens of na zitting. Ook hierdoor kan bij het Hof twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] ten tijde van het instellen van het hoger beroep ontstaan. Het Hof wil voorkomen dat meerdere gemachtigden over hetzelfde besluit procederen of dat de belanghebbende door de wederpartij met de gevolgen wordt geconfronteerd van een handeling van [Y] , waarvan de belanghebbende niet op de hoogte is.
Het Hof zal voortaan in alle hoger beroepen die u instelt of in hoger beroepen waarin u zich namens de verwerende partij meldt, een recente volmacht (niet ouder dan zes maanden voor de datum van instellen van het hoger beroep) en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de volmachtgever opvragen. Dit geldt ook voor alle aanhangige zaken. Als het Hof op de in het desbetreffende verzoek genoemde uiterste datum geen recente volmacht heeft ontvangen, kan dat ertoe leiden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard of dat u wordt geweigerd als gemachtigde in een hoger beroep dat door de wederpartij is ingesteld. (…)”
2.3.
Op 28 maart 2025 heeft het Hof het volgende bericht aan [Y] gestuurd:
“Naar aanleiding van de brief van het gerechtshof van 27 januari 2025, waarvan u een kopie bijgevoegd aantreft, verzoek ik u de volgende stukken te verstrekken:
- een op uw naam gestelde machtiging, die niet ouder is dan 6 maanden teruggerekend vanaf de datum van indiening van het hogerberoepschrift;
- een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de persoon die de machtiging heeft ondertekend.
Ik geef u de gelegenheid om uiterlijk op 25 april 2025 aan het verzoek te voldoen. Als u van deze gelegenheid geen gebruik maakt, kan het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat het gerechtshof het hoger beroep niet (inhoudelijk) in behandeling neemt.”
2.4.
Op 22 april 2025 heeft [Y] een bericht aan het Hof gestuurd waarin, onder meer, het volgende is vermeld:
“(…)
Op 27 januari 2025 ontving ik uw schrijven met betrekking tot verschillende WOZ-procedures, waarin twijfel is gerezen over de ingediende machtigingen. Hierop is reeds door mij gereageerd, maar gezien het belang voel ik mij genoodzaakt om nog een aanvullende reactie te geven.
In uw brief geeft u nadere uitleg waarom het hof heeft besloten om voortaan in alle zaken die [Y] aan het hof voorlegt of waarin [Y] zich als gemachtigde stelt in een hoger beroep dat is ingesteld door de wederpartij een recente volmacht op te vragen, ongeacht of er in de specifieke zaak aanleiding bestaat om te twijfelen aan de reeds overgelegde machtiging.
Naast de recente volmacht verlangd u ook een kopie van het identiteitsbewijs van belanghebbende. Een dergelijk verzoek is te vergaand. Ook in geval van een rechtspersoon verzoekt uw hof om een kopie van het identiteitsbewijs.
U verwijst naar voorbeelden uit de jurisprudentie. Graag ga ik hierop in.
Uitspraak gerechtshof Amsterdam
Het hof baseert deze twijfel o.a. op de uitspraak ECLI:NL:GHAMS:2024:1648, waarin werd geoordeeld dat sprake was van misbruik van recht. Wij willen nadrukkelijk afstand nemen van het eindoordeel in deze zaak. Het betrof een uitzonderlijke situatie die niet had mogen worden voortgezet zonder eerst opnieuw contact op te nemen met belanghebbende en te verifiëren of de machtiging nog steeds geldig was. In deze specifieke zaak was er, mede door een e-mail van belanghebbende, daadwerkelijk aanleiding voor twijfel. De omstandigheden van deze zaak zijn echter niet representatief voor onze gebruikelijke werkwijze, en wij betreuren de gang van zaken. Na de uitspraak is er bovendien alsnog contact geweest tussen [A] en belanghebbende, waarbij de zaak op een correcte wijze is afgehandeld. Belanghebbende zelf was niet van mening dat er sprake was van misbruik van recht.
Op 27 juni 2024 heeft de heer [A] telefonisch contact gehad met belanghebbende, waarbij het volgende ter sprake is gekomen:
‘’Zojuist [belanghebbende] gesproken. Vriendelijke man en prettig gesprek. Heb hem uitgebreid toegelicht hoe de gang van zaken is verlopen en hij begrijpt de situatie. Hij was verrast toen hij de stukken van het hof kreeg, want hij was inderdaad niet de hoogte van het Hoger Beroep. Hij stelde het dan ook zeer op prijs dat er contact met hem werd opgenomen om het toe te lichten.
Hij vond het niet erg dat we hem vergeten waren te informeren, maar hij had wel de wens dat we niet in hoger beroep gingen. Hij wil dan ook niet dat we in zijn zaak in cassatie gaan.
Nogmaals, hij was niet boos, maar gaf wel aan dat hij geen toestemming wilde geven om verder te gaan. Gezien de gevoeligheid die dit dossier al heeft heb ik aangegeven dat we niet in cassatie zullen gaan. Hem nog geprobeerd uit te leggen wat de gemeente heeft gedaan en waarom het voor ons belangrijk is om door te gaan. Hij gaf aan dit te snappen, maar dat hij toch niet wil dat we doorgaan.
Dus hij vond het niet erg dat het is gebeurd, maar wil niet dat we nu nog verder doorgaan.’’
Wij distantiëren ons nadrukkelijk van het oordeel dat sprake zou zijn van misbruik van recht; daarvan is in onze werkwijze geen sprake.

ECLI:NL:GHAMS:2024:2670

De uitspraak ECLI:NL:GHAMS:2024:2670 is gebaseerd op voorgenoemde uitspraak. In deze zaak was er geen enkele aanleiding om voor deze specifieke zaak aan te nemen dat er twijfel bestond over de verleende volmacht.
Ik benadruk dat het Gerechtshof Amsterdam niet in alle zaken een recente volmacht opvraagt, terwijl deze zaken bij dat hof voorlagen. Gerechtshof Amsterdam lijkt dergelijke twijfel niet op voorhand voor alle aanhangige dossiers te hebben.

ECLI:NL:GHDHA:2024:1915

In de zaak ECLI:NL:GHDHA:2024:1915 heeft belanghebbende inderdaad de machtiging ingetrokken. Naar aanleiding hiervan hebben wij geen verdere werkzaamheden voor belanghebbende verricht en hebben wij de zitting niet bijgewoond. Wij hebben erkend dat de machtiging was ingetrokken. Deze zaak bevestigt dus eerder het tegendeel van wat wordt gesuggereerd. Bovendien betrof het hier een hoger beroep dat was ingesteld door de heffingsambtenaar, waardoor sprake was van een andere situatie. Er is dan ook geen enkele reden om aan te nemen dat deze procedure uitsluitend in het belang van de gemachtigde zou zijn gevoerd.

ECLI:NL:GHDHA:2024:1916 en ECLI:NL:GHDHA:2024:1917

In de zaken ECLI:NL:GHDHA:2024:1916 en ECLI:NL:GHDHA:2024:1917 hebben wij als gemachtigde nimmer bericht ontvangen dat de machtiging zou zijn ingetrokken. Ook uit de uitspraken blijkt niet dat hiervan sprake was. Daarnaast hebben wij van het gerechtshof een uitnodiging voor de zitting ontvangen, wat erop wijst dat het hof ons op basis van de ingediende machtiging als gemachtigde heeft erkend. Ook hier ging het om procedures die waren opgestart door de heffingsambtenaar, en niet door ons. Er is dan ook geen enkele reden om aan te nemen dat deze procedures uitsluitend in het belang van de gemachtigde zouden zijn gevoerd.

ECLI:NL:GHDHA:2024:1985

In deze zaak is cassatie ingesteld. Deze procedure is aanhangig bij de Hoge Raad onder nummer HR 24/04262.

ECLI:NL:HR:2024:1441

Dit betreft een hele andere kwestie. In deze zaak is er überhaupt geen machtiging meegezonden met het cassatiestuk en is het machtigingsverzoek gemist.

Belanghebbende is op de hoogte

U geeft aan dat niet overtuigend onderbouwd is dat belanghebbende daadwerkelijk op de hoogte is van de procedure. Ik benadruk dat belanghebbende wél op de hoogte wordt gesteld.

Extra mededeling aan belanghebbenden over lopende procedure

Om dit standpunt verder te onderstrepen, hebben wij in de lopende procedures al onze klanten opnieuw geïnformeerd over de voortgang van hun zaak. Wij hechten er grote waarde aan dat procedures niet zonder medeweten van belanghebbenden worden voortgezet. Naar elke belanghebbende is de volgende mail gestuurd:
‘Onderwerp: Kennisgeving lopend WOZ-Hoger Beroep [dossiernummer]
Geachte [belanghebbende], Voor belastingjaar [JAARTAL] hebben wij namens u een WOZ-beroepsprocedure gevoerd. Uw zaak is door ons zoals u weet voorgelegd aan het gerechtshof, omdat we het niet eens waren met de uitspraak van de rechtbank. Het kan nog enige tijd duren voordat het gerechtshof een definitieve beslissing neemt. We willen u graag op de hoogte stellen dat de procedure nog steeds loopt.
Net als tijdens de bezwaar- en beroepsprocedure heeft u altijd toegang tot uw persoonlijke digitale dossier, waar u de status van uw zaak kunt volgen. We doen ons uiterste best om u op de hoogte te houden via e-mail, maar vanwege de duur van het proces kan het gebeuren dat sommige berichten aan uw aandacht zijn ontsnapt.
Alle voorgaande e-mails zijn verzonden naar het bij ons bekende e-mailadres.
Heeft u vragen of behoefte aan verduidelijking dan kunt u uiteraard contact met ons opnemen, zowel telefonisch als per e-mail.
Met vriendelijke groet,
(…)

Verzendbewijs mailwisselingen

Tot slot merkt u op dat nergens uit blijkt dat belanghebbende daadwerkelijk door ons op de hoogte is gebracht. Om die reden voeg ik bij deze brief voor elk dossier een afschrift van onze mailadministratie bij. Hieruit blijkt duidelijk dat alle relevante correspondentie naar belanghebbende is verzonden. Hiermee wil ik onderstrepen dat wij belanghebbenden daadwerkelijk op de hoogte houden en te allen tijde naar beste weten handelen op basis van de verstrekte machtiging.
Overigens zie ik geen wettelijke grondslag die vereist dat belanghebbende gedurende de gehele procedure actief op de hoogte moet worden gehouden om de volmacht ‘geldig te houden’. Dat neemt niet weg dat wij belanghebbende van elke stap op de hoogte brengen en dat belanghebbende áltijd mee kan kijken in zijn online dossier. Daarbij geldt wel dat belanghebbende zelf verantwoordelijk is voor zijn mailbox. Volgens de ontvangsttheorie is het voor de rechtsgeldigheid van een mededeling niet vereist dat de ontvanger hier daadwerkelijk kennis van heeft genomen.
Indien wij een bericht van belanghebbende ontvangen waarin hij aangeeft de procedure niet te willen voortzetten, leggen wij uiteraard onze werkzaamheden direct neer. Zowel rechtbanken als gerechtshoven zijn ermee bekend dat er veel WOZ-procedures worden gevoerd. Dat in één enkele zaak een fout is gemaakt, acht ik onvoldoende reden om onze gehele dienstverlening ter discussie te stellen.
Ik wil hierbij nogmaals benadrukken dat wij nadrukkelijk afstand nemen van de werkwijze in die ene specifieke zaak.

Geen belang

Ik kan de redenering dat belanghebbende geen belang meer heeft bij de procedure niet volgen. Uit vaste jurisprudentie blijkt immers dat ook een vordering tot proceskostenvergoeding een zelfstandig procesbelang oplevert. De proceskostenvergoeding komt belanghebbende toe en is in het kader van onze overeenkomst aan ons gecedeerd. Daarnaast ontvangen wij dergelijke verzoeken ook van uw hof in zaken waar ook de WOZ waarde nog ter discussie staat of voor zakelijke klanten waarbij andere financiële afspraken zijn gemaakt.
Wanneer iemand zich laat bijstaan of vertegenwoordigen door een gemachtigde, sluit hij met deze persoon een overeenkomst van opdracht. Hieruit vloeien voor zowel de opdrachtgever (de procederende partij) als de opdrachtnemer (de procesgemachtigde) wederzijdse rechten en verplichtingen voort. Zo kunnen er bijvoorbeeld kosten verbonden zijn aan het intrekken van een volmacht. Onze werkzaamheden worden o.a. verricht op basis van een no-cure-no-pay-afspraak, wat impliceert dat er een ‘cure’ moet zijn. Indien een gerechtelijke uitspraak niet mag worden afgewacht, blijft deze uit. Wij maken er geen geheim van dat de proceskostenvergoeding bedoeld is ter dekking van de door ons verrichte werkzaamheden.

Machtiging ziet niet op specifieke zaak

Daarnaast is bij uw hof twijfel ontstaan doordat in de machtiging niet expliciet wordt vermeld op welke specifieke procedure deze betrekking heeft. Volgens het hof kan dit problemen opleveren bij bijvoorbeeld een intrekking van de procedure of het sluiten van compromissen, zowel voor als na de zitting. Deze redenering kan ik niet volgen. Een procedure wordt door ons namens belanghebbende gestart nadat belanghebbende ons heeft voorzien van alle relevante gegevens van het aanslagbiljet, zoals het adres, de WOZ waarde, de dagtekening, het aanslagnummer en eventuele aanvullende informatie over het pand. In combinatie met de machtiging kan hieruit duidelijk worden afgeleid dat belanghebbende doelt op de betreffende beschikking die in de procedure ter discussie staat.
Bovendien vermeldt de volmacht expliciet dat deze de bevoegdheid omvat om de procedure in te trekken of andere relevante besluiten binnen de procedure te nemen.
Daarnaast neemt het vermelden van een zaakkenmerk ook niet weg dat er als nog door meerdere gemachtigde tegen eenzelfde besluit worden geprocedeerd. Ook die redenering kan ik derhalve niet volgen. Bovendien is mij geen enkele kwestie bekend waarin dit speelt in hoger beroep. Als het goed is, wordt een dergelijke kwestie al door de gemeente in de bezwaarfase opgelost.
Tot slot geeft u aan te willen voorkomen dat belanghebbende wordt geconfronteerd met gevolgen van een handeling van [Y] , waarvan belanghebbende niet op de hoogte is. Ik benoem nogmaals dat belanghebbende wel op de hoogte is en wil graag aangeven dat wij met belanghebbende een overeenkomst hebben. Mocht hierin iets misgaan, dat is dat een kwestie van onze civielrechtelijke betrekking. Dit is iets wat ik als gemachtigde zelf met belanghebbende oplos. Ik handel binnen de grenzen van de verleende machtiging en de overeenkomst die ik met belanghebbende ben overeengekomen.
Voor de goede orde merk ik nadrukkelijk op dat ik mij niet kan vinden in het door uw hof geschetste beeld van misbruik van recht. Wij bieden onze dienstverlening aan een groot aantal klanten aan en verrichten onze werkzaamheden steeds naar beste weten en kunnen. Daarbij staat voorop dat wij ons inspannen om voor de belanghebbenden het best mogelijke resultaat te bereiken, binnen de grenzen van de overeenkomst, machtiging en wet- en regelgeving.
Bijlage: verzendbewijs mailwisselingen”
2.5.
Bij voormeld bericht van 22 april 2025 heeft [Y] 13 bijlagen gevoegd. Een daarvan betreft een schermprint van de verzendadministratie van e-mailwisselingen in het dossier van belanghebbende. Deze vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
[schermprint e-mailwisselingen]
2.6.
[Y] heeft geen recente volmacht en kopie van een identiteitsbewijs overgelegd.

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

3.1.
Het Hof beoordeelt allereerst ambtshalve of het door [Y] (beweerdelijk namens belanghebbende) ingestelde hoger beroep ontvankelijk is. Specifiek is aan de orde de vraag of (een medewerker van) [Y] deugdelijk gemachtigd is om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen.
3.2.
Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, is vervolgens in geschil of de Rechtbank ter zake van de proceskostenvergoeding voor de procedure in bezwaar- en beroep terecht wegingsfactor 0,5 heeft toegepast.

Beoordeling van het hoger beroep

4.1.1.
Op grond van artikel 8:24, lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechter een schriftelijke machtiging verlangen van een gemachtigde die geen advocaat is, om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe (nog) werkelijk bevoegd is.
4.1.2.
Als reeds een machtiging is overgelegd, maar aanleiding bestaat om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid ten tijde van het instellen van het (hoger) beroep, kan op die grond een nieuwe machtiging worden verlangd (vgl. HR 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:840, BNB 2013/244).
4.2.1.
[Y] heeft bij het hogerberoepschrift van 29 augustus 2024 een schriftelijke machtiging gevoegd, gedagtekend 3 april 2023. Gelet op het tijdsverloop tussen het moment waarop belanghebbende de machtiging heeft verleend en het moment waarop [Y] het rechtsmiddel van hoger beroep heeft aangewend en de in de brief van 27 januari 2025 genoemde redenen, is [Y] bij brief van 28 maart 2025 verzocht om een op naam van belanghebbende gestelde machtiging, die niet ouder is dan zes maanden teruggerekend vanaf de datum van het hogerberoepschrift, en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de persoon die de machtiging heeft ondertekend te verstrekken.
4.2.2.
[Y] stelt zich, naar het Hof begrijpt, op het standpunt dat uit de al overgelegde machtiging volgt dat zij bevoegd is om belanghebbende in de onderhavige procedure te vertegenwoordigen. Daartoe voert zij aan dat het verzoek van het Hof om een recente volmacht en een kopie van een identiteitsbewijs te verstrekken te vergaand is, omdat geen sprake is van misbruik van recht door [Y] . Daarnaast voert [Y] aan dat zij belanghebbende op de hoogte heeft gesteld van de onderhavige hogerberoepsprocedure. [Y] wijst daarvoor op de in 2.5 aangeduide verzendadministratie van e-mailwisselingen. Het Hof had daarom geen recente machtiging en een kopie van een identiteitsbewijs van belanghebbende mogen verlangen, aldus [Y] .
4.3.
Gelet op de onder 4.2.1 vermelde omstandigheden heeft het Hof gerede twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] in hoger beroep en acht zich daarom bevoegd om een recente machtiging te verlangen. Nu geen gevolg is gegeven aan het verzoek en [Y] is gewezen op het mogelijke gevolg van het niet verstrekken van een recente machtiging en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van belanghebbende, namelijk niet-ontvankelijkheid, acht het Hof zich bevoegd aan het uitblijven van een recente machtiging en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van belanghebbende de gevolgtrekking te verbinden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is (zie HR 28 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1558, BNB 2022/148).
4.4.
Bij het voorgaande wordt in aanmerking genomen dat een bestaande volmacht ingevolge artikel 3:72 van het Burgerlijk Wetboek weliswaar pas eindigt door herroeping door de volmachtgever, door de dood, de ondercuratelestelling, het faillissement van de volmachtgever of het ten aanzien van hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, maar dat een verleende volmacht op een van de in voormeld artikel bepaalde gronden beëindigd kan zijn zonder dat het Hof daarvan in kennis wordt gesteld. Aldus is het mogelijk dat een verleende bevoegdheid tot vertegenwoordiging op het moment van het aanwenden van een rechtsmiddel niet langer bestaat. De omstandigheid dat het geschil, zoals in dit geval, beperkt is tot de hoogte van de door de Rechtbank toegekende proceskostenveroordeling, die door een belanghebbende is gecedeerd aan [Y] , vergroot de kans dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon die is gemachtigd, rechtsmiddelen kan aanwenden zonder dat de volmachtgevende belastingplichtige daarvan kennis draagt en instemt met het aanwenden van het rechtsmiddel. In de brief van 27 januari 2025 zijn een aantal van dergelijke gevallen waarbij [Y] betrokken was, genoemd.
4.5.
Hetgeen [Y] hiertegen inbrengt leidt niet tot een ander oordeel. De twijfel omtrent de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] in de onderhavige zaak wordt niet weggenomen door haar reactie op de in de brief van 27 januari 2025 vermelde voorbeelden uit de jurisprudentie en overige omstandigheden. Wat telt is dat de omstandigheden van het onderhavige geval en de omstandigheden zoals geschetst in de brief van 27 januari 2025 de aanleiding zijn voor de twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid. Uit de volmacht van 3 april 2023 blijkt niet dat belanghebbende daadwerkelijk heeft ingestemd met het door [Y] ingestelde hoger beroep nadat hij door de Rechtbank in het gelijk is gesteld en het hoger beroep enkel ziet op de door de Rechtbank toegepaste wegingsfactor van de proceskostenveroordeling. Dit is waarover bij het Hof, in het licht van de in de brief van 27 januari 2025 genoemde voorbeelden, twijfel is ontstaan. Dit wordt niet anders door de reactie van 22 april 2025 van [Y] op de voorbeelden in de brief van 27 januari 2025. Met het overleggen van de schermprint van de verzendadministratie van de e-mailwisselingen (zie 2.5) wordt die twijfel niet weggenomen, omdat hieruit niet kan worden afgeleid dat belanghebbende in hoger beroep heeft ingestemd met de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] . Dit kan ook niet worden afgeleid uit de e-mailberichten afkomstig van belanghebbende, omdat de inhoud van die berichten onbekend is. Overigens is opmerkelijk dat uit de schermprint van de verzendadministratie van de e-mailwisselingen (zie 2.5) niet blijkt dat [Y] de extra mededeling over een lopende procedure, die zij in haar bericht van 22 april 2025 stelt naar aanleiding van de brief van het Hof van 27 januari 2025 naar belanghebbenden te hebben verzonden, ook naar belanghebbende heeft verzonden. Evenmin is uit de overige stukken van het geding af te leiden dat de volmacht van 3 april 2023 nog geldig is of dat die volmacht is bekrachtigd.
4.6.
Aangezien [Y] niet bevoegd was om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen, is het door [Y] beweerdelijk namens belanghebbende ingestelde hoger beroep in deze procedure niet-ontvankelijk. Indien het hoger beroep geacht moet worden te zijn ingesteld door [Y] zelf, leidt dat ook tot een niet-ontvankelijk hoger beroep. [Y] kan immers geen hoger beroep voor zichzelf instellen, reeds omdat [Y] niet de bezwaar- en beroepsprocedure heeft doorlopen en omdat de aanslag niet aan haar is opgelegd en de beschikking niet tot haar is gericht (artikel 26a, lid 1, onderdeel a en c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verbinding met artikel 30, lid 1, Wet WOZ en artikel 236, lid 1 van de Gemeentewet).
Slotsom
4.7.
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, P.J.J. Vonk en M.J.M. van der Weijden, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein.
De griffier, de voorzitter,
M.G. Kastelein Chr.Th.P.M. Zandhuis
De beslissing is op 16 september 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.