In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en een geïntimeerde, die door een tussenpersoon werd geadviseerd bij het aangaan van effectenleaseovereenkomsten. De geïntimeerde stelde dat de tussenpersoon geen vergunning had om financieel advies te geven, en dat Dexia hiervan op de hoogte was of had moeten zijn. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door de geïntimeerde als cliënt te accepteren, terwijl de tussenpersoon niet voldeed aan de vereisten voor vergunningplichtige advisering. In hoger beroep heeft Dexia de grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, maar het hof heeft geoordeeld dat de stellingen van de geïntimeerde voldoende onderbouwd waren. Het hof heeft vastgesteld dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies heeft gegeven en dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld. Dexia is veroordeeld tot schadevergoeding aan de geïntimeerde, en het hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd. De proceskosten zijn voor rekening van Dexia, die als in het ongelijk gestelde partij wordt aangemerkt.