ECLI:NL:GHDHA:2025:2357

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
200.345.120/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige advisering door tussenpersoon in effectenleaseovereenkomst tussen Dexia en cliënt

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een effectenleaseovereenkomst tussen Dexia Nederland B.V. en een cliënt, aangeduid als [geïntimeerde]. De cliënt had in eerste aanleg bij de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam een vordering ingesteld tegen Dexia, waarbij hij stelde dat hij onrechtmatig was geadviseerd door een tussenpersoon die niet over de vereiste vergunning beschikte. De kantonrechter oordeelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door de cliënt te accepteren, terwijl zij op de hoogte had moeten zijn van de onrechtmatige advisering door de tussenpersoon. Dexia ging in hoger beroep en voerde aan dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat zij onrechtmatig had gehandeld. Het hof heeft de grieven van Dexia verworpen en de uitspraak van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat Dexia wist of behoorde te weten dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies had gegeven en dat zij onvoldoende had onderbouwd dat zij niet op de hoogte was van de advisering. De cliënt heeft recht op schadevergoeding, die door de partijen zelf kan worden berekend. Dexia is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.345.120/01
Zaaknummer rechtbank: : 10220105 EL 22-53
Arrest van 28 oktober 2025
in de zaak van
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
appellante,
hierna te noemen: Dexia,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudende in Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende in [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard, kantoorhoudende in Rotterdam.

1.De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van 2 mei 2024 van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Dordrecht (hierna: het bestreden vonnis).

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte uitlaten producties van Dexia;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] , met productie.
2.2.
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De kern van de zaak

3.1.
Deze zaak gaat over een effectenleaseovereenkomst, tot stand gekomen tussen Dexia en [geïntimeerde] via een tussenpersoon, [naam] Advies B.V. (hierna: [naam] Advies). Aan de orde is de vraag of [geïntimeerde] is geadviseerd door een tussenpersoon die niet de daarvoor vereiste vergunning had, terwijl Dexia dat wist, dan wel behoorde te weten. Als deze tussenpersoon beleggingsadvies heeft gegeven en Dexia dat wist, dan wel behoorde te weten, heeft Dexia onrechtmatig gehandeld en moet zij de volledige schade van [geïntimeerde] vergoeden.
3.2.
[geïntimeerde] heeft, samengevat en voor zover nog relevant, gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer [nummer] onrechtmatig tegenover [geïntimeerde] heeft gehandeld en/of toerekenbaar tekort is geschoten en voor recht verklaart dat [geïntimeerde] als gevolg daarvan schade heeft geleden en Dexia is gehouden die schade te vergoeden. [geïntimeerde] heeft verder gevorderd dat de kantonrechter Dexia veroordeelt om al datgene te voldoen aan [geïntimeerde] dat zij aan Dexia onder de overeenkomst heeft betaald, vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten, en alles vermeerderd met de wettelijke rente. Dexia heeft een tegenvordering ingesteld en gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [geïntimeerde] gesloten overeenkomst met nummer [nummer] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [geïntimeerde] verschuldigd is.
3.3.
De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat Dexia onrechtmatig tegenover [geïntimeerde] heeft gehandeld door [geïntimeerde] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [geïntimeerde] niet alleen als klant aanbracht maar [geïntimeerde] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. Ook heeft de kantonrechter Dexia veroordeeld om aan [geïntimeerde] de schade, vermeerderd met de wettelijke rente, te betalen zoals weergegeven in rov. 4.13 van het bestreden vonnis. Daarnaast heeft de kantonrechter Dexia veroordeeld in de proceskosten. De vorderingen van Dexia zijn afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
Het hof verwijst naar het bestreden vonnis voor de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld onder 2 (‘De feiten’). Deze feiten zijn niet bestreden, zodat ze ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
4.2.
In hoger beroep heeft Dexia grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen en het afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] .
4.3.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot verwerping van de aangevoerde grieven en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
Juridisch kader
4.4.
Dexia handelt als aanbieder van een effectenleaseovereenkomst ten opzichte van [geïntimeerde] onrechtmatig indien voorafgaand aan de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst met [geïntimeerde] (a) een cliëntenremisier tevens als financieel adviseur is opgetreden zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, en (b) Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn. Daadwerkelijke (subjectieve) bekendheid van Dexia met de advisering aan [geïntimeerde] is dus niet vereist. Vast staat dat bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst met [geïntimeerde] [naam] Advies als cliëntenremisier is betrokken en dat deze niet beschikte over een vergunning om te adviseren. Het hof moet beoordelen of in dit geval is voldaan aan de hiervoor onder (a) en (b) genoemde vereisten met betrekking tot ‘advisering’ en ‘wetenschap’. Is dat het geval, dan heeft Dexia onrechtmatig gehandeld en is zij schadeplichtig. Verder geldt in dat geval, dat een beroep van Dexia op eigen schuld van de afnemer geen succes heeft, omdat de billijkheid in een dergelijk geval in beginsel eist dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. De inhoud van het advies van de cliëntenremisier of een eventueel eigen inzicht van de afnemer in het af te nemen effectenleaseproduct is ook niet meer van belang. [1]
Advisering
4.5.
Er is sprake van niet-toegestane advisering, indien een tussenpersoon in het kader van zijn beroep of bedrijf aan een afnemer een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of een ander specifiek financieel product. Voor de beoordeling of sprake is van een dergelijke gepersonaliseerde aanbeveling is vereist, maar ook voldoende, dat een effectenleaseproduct is voorgesteld als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer. Voor de beoordeling of de tussenpersoon een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van persoonlijke omstandigheden van de afnemer is van belang of de tussenpersoon al dan niet:
  • i) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
  • ii) ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
  • iii) naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct een ander financieel product heeft geadviseerd.
Maar ook als deze omstandigheden in een concreet geval niet worden vastgesteld, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer. Hoewel een zodanige, niet op een afweging van persoonlijke omstandigheden berustende aanprijzing onder omstandigheden mogelijk ook als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd, gaat de tussenpersoon daarmee niettemin de reikwijdte van zijn vrijstelling te buiten. [2]
4.6.
[geïntimeerde] heeft een concrete uiteenzetting gegeven van de wijze waarop [naam] Advies in dit geval heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst, onder “de feitelijke gang van zaken” in het eerste processtuk van [geïntimeerde] . De stellingen van [geïntimeerde] komen, samengevat, op het volgende neer. [geïntimeerde] heeft in 2000 contact opgenomen met een bij naam genoemde medewerker van [naam] Advies, omdat zij advies wilde over haar financiële situatie. Vervolgens heeft een huisbezoek plaatsgevonden waarbij de adviseur vroeg naar de financiële situatie en wensen van [geïntimeerde] . Daarbij is gesproken over het inkomen en de financiële ruimte die [geïntimeerde] had om vermogen op te bouwen. Er is ter sprake gekomen dat zij een erfenis had ontvangen en dat zij dit geld op een betrouwbare manier wilde wegzetten voor de toekomst. Naar aanleiding hiervan is [geïntimeerde] door de medewerker van [naam] Advies geadviseerd om een specifiek effectenleaseproduct van Dexia af te nemen. Het product was volgens de medewerker van [naam] Advies geschikt voor de situatie van [geïntimeerde] . Daarbij gaf de medewerker aan dat hij de situatie van [geïntimeerde] met een andere bij naam genoemde medewerker van [naam] Advies had besproken die het product ook zelf had afgenomen. Ook heeft de medewerker aan de hand van een brochure en een persoonlijke prognose laten zien wat het te verwachten rendement zou zijn. [geïntimeerde] heeft op het advies van de medewerker van [naam] Advies vertrouwd en heeft het advies opgevolgd. [geïntimeerde] heeft het aanvraagformulier vervolgens samen met de medewerker ingevuld, waarna laatstgenoemde het naar Dexia toezond. [geïntimeerde] ontving de overeenkomst per post en heeft een ondertekende overeenkomst aan de medewerker van [naam] Advies gestuurd. Vervolgens heeft de medewerker de overeenkomst naar Dexia gestuurd en is [geïntimeerde] de overeenkomst aangegaan, aldus [geïntimeerde] .
4.7.
Dexia heeft de stellingen over wat feitelijk tussen [geïntimeerde] en de betrokken tussenpersoon is voorgevallen bij gebrek aan wetenschap betwist, omdat Dexia niet bij de advisering door de tussenpersoon aan [geïntimeerde] betrokken is geweest. Deze laatste omstandigheid en de omstandigheid dat de producties van [geïntimeerde] geen bewijs zouden leveren voor zijn stellingen, brengen volgens Dexia mee dat van haar niet kan worden gevergd de betwisting van de stellingen van [geïntimeerde] nader te motiveren of te stellen hoe een en ander dan wel verlopen is. Verder stelt Dexia dat het nauwelijks toelichting behoeft dat destijds niet alle clientenremisiers altijd vergunningplichtig hebben geadviseerd. Er zijn juist veel gevallen bekend waarin dat niet het geval is. Uit het ontbreken van bewijs daarvoor in de producties, maakt Dexia op dat in dit geval niet is geadviseerd. Ter onderbouwing van die conclusie wijst Dexia mede op de verlopen tijdsduur, en dat [geïntimeerde] ook al geruime tijd juridische bijstand geniet, sinds de overeenkomst is afgesloten en de inname van de stelling dat er geadviseerd is. Tot slot betoogt Dexia dat uit de stellingen van de [geïntimeerde] niet volgt dat de tussenpersoon een aanbeveling heeft gedaan die zij als geschikt voor [geïntimeerde] heeft voorgesteld en die berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van [geïntimeerde] .
4.8.
Het hof overweegt als volgt. In de vele andere procedures die Dexia over de effectenleaseproblematiek heeft gevoerd, zijn stukken in het geding gebracht waaruit duidelijk is geworden dat Dexia voor de distributie van haar effectenleaseproducten op grote schaal tussenpersonen heeft ingezet. Ook in deze procedure heeft [geïntimeerde] deze stukken (deels) overgelegd. Dexia maakte gebruik van tussenpersonen juist omdat die hun cliënten zouden kunnen adviseren een effectenleaseproduct af te nemen. Zij wist, dan wel behoorde te begrijpen, dat de bij haar aangesloten tussenpersonen de afnemers niet slechts in algemene zin over deze producten pleegden te informeren. Zo volgt (onder meer) uit het jaarverslag van (de rechtsvoorgangster van) Dexia over 1997, een artikel uit Het Financieele Dagblad van 22 april 1998, de tekst op de website van Dexia op 11 mei 2000 en een interview met de directeur beleggingsproducten van Dexia in het tijdschrift ‘Het effect Spaar Select’ uit 2000 dat Dexia bewust gebruikmaakte van tussenpersonen als afzetkanaal, juist omdat zij belangstellenden van een persoonlijk advies konden voorzien. Door deze bedrijfsmatige opzet waarmee effectenleaseproducten door tussenpersonen werden verkocht aan personen heeft Dexia gefaciliteerd en bevorderd dat tussenpersonen (die doorgaans op commissiebasis werkten) een specifiek op de persoon toegesneden advies gaven aan (potentiële afnemers), terwijl het juist op de weg van Dexia heeft gelegen te controleren wat de aard van de betrokkenheid van de tussenpersoon was en of er al dan niet sprake was van (verboden) vergunningplichtige advisering door de tussenpersoon. Als dat het geval was, zou Dexia de overeenkomst met de potentiële afnemer hebben moeten weigeren. Dat Dexia de stellingen van [geïntimeerde] inmiddels slechts bij gebrek aan wetenschap kan betwisten, is het gevolg van haar eigen nalatigheid en komt daarom voor haar rekening en risico.
4.9.
De door [geïntimeerde] geschetste betrokkenheid van de tussenpersoon bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst, moet gezien de prejudiciële beslissing worden gekwalificeerd als vergunningplichtige advisering. Uit de stellingen van [geïntimeerde] volgt namelijk dat (i) de tussenpersoon heeft geïnformeerd naar de wensen en financiële situatie van [geïntimeerde] , (ii) [geïntimeerde] het financiële doel aan de tussenpersoon bekend heeft gemaakt, (iii) de tussenpersoon vervolgens steeds een specifiek effectenleaseproduct van een specifieke aanbieder heeft geadviseerd. Deze stellingen volstaan in ieder geval voor de conclusie dat de tussenpersoon het effectenleaseproduct aan [geïntimeerde] heeft voorgesteld als geschikt voor [geïntimeerde] , en dat op die grond sprake is van gepersonaliseerde aanbevelingen. Naar het oordeel van het hof bieden de door [geïntimeerde] overgelegde producties voldoende aanknopingspunten die de gang van zaken, zoals beschreven door [geïntimeerde] , bevestigen. Daarmee heeft [geïntimeerde] de stelling dat er is geadviseerd, voldoende gemotiveerd onderbouwd.
4.10.
Dexia heeft de door [geïntimeerde] geschetste gang van zaken niet voldoende gemotiveerd betwist. Zij heeft ook onvoldoende aanknopingspunten verschaft om te kunnen concluderen dat de herinneringen van [geïntimeerde] over de gang van zaken niet (in grote lijnen) stroken met de werkelijkheid. Het hof zal Dexia daarom niet toelaten tot het leveren van tegenbewijs. Daarbij betrekt het hof dat uit het betoog van Dexia niet blijkt dat zij de medewerker van [naam] Advies, met wie [geïntimeerde] ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst heeft gesproken, op enig moment heeft bevraagd over de gang van zaken in de concrete situatie van [geïntimeerde] om aldus haar (blote) betwisting nader te kunnen onderbouwen.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat het ervoor moet worden gehouden dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies heeft gegeven aan [geïntimeerde] in de zin van de prejudiciële beslissing.
Wetenschap Dexia
4.12.
Ter zake van de wetenschap van Dexia heeft [geïntimeerde] gesteld dat Dexia een bedrijfsmatige werkwijze had voor de verkoop van effectenleaseproducten, waarvan onderdeel was dat door de tussenpersonen die effectenleaseproducten voor haar verkochten, financieel advies werd gegeven gericht op de aanschaf van een effectenleaseproduct van Dexia. Volgens [geïntimeerde] was Dexia op de hoogte van de werkwijze van de door haar ingeschakelde tussenpersonen. Zij wist dat deze tussenpersonen standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaven aan de cliënten die zij als cliëntenremisier vervolgens bij Dexia aanbrachten als afnemers van effectenleaseproducten. [geïntimeerde] is dan ook van mening dat Dexia bekend heeft moeten zijn met de advisering aan [geïntimeerde] .
4.13.
Het hof overweegt als volgt. Uit de door [geïntimeerde] en Dexia overgelegde producties, die deels ook in vele andere procedures zijn overgelegd, volgt dat Dexia haar producten aanbood via tussenpersonen. Dexia heeft deze tussenpersonen destijds zelf omschreven als onafhankelijke, gespecialiseerde adviseurs met kwaliteit en kennis van zaken, zodat een met zorg omkleed persoonlijk advies gegarandeerd was. Dat terwijl zij deze tussenpersonen aan zich had gebonden als cliëntenremisier (op commissiebasis) en wist dat deze tussenpersonen niet beschikten over een vergunning om te adviseren. Uit de overgelegde producties blijkt ook dat het voor Dexia kenbaar was dat deze tussenpersoon zich voorafgaand aan de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst tegenover [geïntimeerde] als financieel adviseur had gepresenteerd. Gezien deze gang van zaken had Dexia behoren te waarborgen dat [naam] Advies aan de eisen van artikel 41 NR 1999 voldeed. Dexia heeft onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat zij ook bij nader onderzoek niet had kunnen weten dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies had gegeven. Tegen deze achtergrond had het op de weg van Dexia gelegen nader te onderbouwen waarom zij in dit concrete geval niet wist en ook niet kon weten dat [geïntimeerde] door [naam] Advies werd geadviseerd. Kortom, er is voldaan aan het vereiste dat Dexia wist of behoorde te weten dat [naam] Advies [geïntimeerde] advies heeft gegeven.
4.14.
Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van Dexia, omdat zij de hiervoor geschetste gang van zaken met betrekking tot haar ‘wetenschap’ onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Bovendien heeft Dexia onvoldoende concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
Verklaring voor recht
4.15.
Dexia komt met haar voorwaardelijke grief III op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door haar gevorderde verklaring voor recht moet worden afgewezen. Omdat de voorgaande grieven niet slagen, is de voorwaarde waaronder deze grief is aangevoerd niet vervuld. Deze grief behoeft daarom geen behandeling.
Conclusie
4.16.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter terecht voor recht heeft verklaard dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en terecht de vordering van Dexia heeft afgewezen.
4.17.
Partijen zijn nu, met verwijzing naar rov. 4.13 van het bestreden vonnis, in staat zelf de door Dexia aan [geïntimeerde] verschuldigde schadevergoeding te berekenen.
Slotsom en proceskosten
4.18.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van Dexia niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Wat verder nog is aangevoerd door partijen, kan niet tot een andere beslissing leiden. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
4.19.
Dexia is aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij. Zij is daarom in eerste aanleg terecht in de proceskosten veroordeeld, zodat de daartegen gerichte grief van Dexia faalt. Dexia dient ook in hoger beroep te worden veroordeeld in de proceskosten. Gelet op de in hoge mate gestandaardiseerde processtukken in deze procedure, zal het hof voor het bepalen van het salaris van de advocaat aansluiten bij appeltarief II.

5.De uitspraak

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 349,00 aan griffierecht en op € 1.821,00 (1,5 punt × appeltarief II) voor salaris advocaat, en op € 178,00 voor nakosten. Als Dexia niet binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, worden de proceskosten vermeerderd met € 92,00 en de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na het verschuldigd worden daarvan zijn voldaan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, J.W. Frieling en R.F. Groos en is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862 (hierna: de prejudiciële beslissing).