ECLI:NL:GHDHA:2025:677
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de vastgestelde waarde van een onroerende zaak onder de Wet WOZ
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van een parterre-portiekwoning in Den Haag, had bezwaar gemaakt tegen de door de Heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 506.000 voor het kalenderjaar 2022. De Heffingsambtenaar had deze waarde vastgesteld op basis van een waardematrix waarin vergelijkingsobjecten waren opgenomen. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 februari 2025 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld en dat de Heffingsambtenaar niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken had overgelegd. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank op goede gronden had geoordeeld en dat de Heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de Heffingsambtenaar de waarde van de woning op een juiste wijze had bepaald, rekening houdend met de vergelijkingsobjecten en de specifieke kenmerken van de woning van de belanghebbende.
Het Hof concludeerde dat de stellingen van de belanghebbende niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen en dat de uitspraak van de Rechtbank diende te worden bevestigd. De proceskosten werden niet toegewezen, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.