ECLI:NL:GHDHA:2025:798

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
BK-24/875
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken recente schriftelijke machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep van [Y], die zich als gemachtigde van [X] heeft gepresenteerd. De zaak betreft een geschil over de WOZ-waarde van een onroerende zaak in Rotterdam, vastgesteld door de Heffingsambtenaar op € 276.000 voor het jaar 2022. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en de daaropvolgende aanslag, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door de Heffingsambtenaar. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank Rotterdam, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft [Y] hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft geconstateerd dat [Y] niet beschikte over een recente schriftelijke machtiging van de belanghebbende, zoals vereist op grond van artikel 8:24, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof heeft [Y] verzocht om een recente machtiging te overleggen, maar [Y] heeft geweigerd hieraan te voldoen, wat leidde tot gerede twijfel over de vertegenwoordigingsbevoegdheid. Het Hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de vereiste machtiging niet is overgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van een actuele machtiging voor gemachtigden die namens belanghebbenden optreden in rechtszaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/875

Uitspraak van 30 april 2025

in het geding tussen:
[Y] , als beweerdelijk gemachtigde van [X]te [Z] , belanghebbende,
(vertegenwoordiger: G. Gieben),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] ),
op het hoger beroep van [Y] dan wel belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 28 augustus 2024, nummer ROT 22/5891.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 276.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van deze gemeente (de aanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar tegen de beschikking en de aanslag bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
[Y] dan wel belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft geen verweerschrift ingediend. Bij brief van 2 oktober 2024 is [Y] verzocht om een machtiging die niet ouder is dan zes maanden teruggerekend vanaf de datum van indiening van het hogerberoepschrift uiterlijk op 30 oktober 2024 te verstrekken. [Y] heeft bij brief van 8 oktober 2024 verklaard niet tegemoet te zullen komen aan het verzoek om het opgevraagde stuk te verstrekken.
1.5.
Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. De griffier heeft partijen op 6 januari 2025 bericht dat het Hof voornemens is een zitting achterwege te laten, tenzij partijen uiterlijk binnen twee weken na de dagtekening van het bericht laten weten dat zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben niet verzocht om een mondelinge behandeling. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Feiten

2.1.
[Y] heeft bij het hogerberoepschrift, met dagtekening 1 oktober 2024, een machtiging gevoegd. De machtiging is op 19 februari 2022 ondertekend door belanghebbende en vermeldt, voor zover van belang, het volgende:

“Ondergetekende:

Naam *: [naam belanghebbende]
Adres: [adres belanghebbende]
Postcode: [postcode belanghebbende]
Plaats: [plaats woning belanghebbende]
Telefoon: [telefoonnummer]
E-mail: [e-mailadres]
De heer [naam] van [Y] en iedere (huidige en toekomstige) medewerker van [Y] , kantoorhoudende te [adres], om hem of haar te vertegenwoordigen in alle zaken betreffende de aanslag lokale belastingen en de daarop vermelde WOZ-beschikking(-en)

Deze volmacht houdt in hoofdzaak in:

- Het indienen en desgewenst intrekken van bezwaar, (hoger) beroep of cassatie en het nemen van besluiten in deze procedures;
- Het indienen van een verzoek tot het uitkeren van proceskostenvergoeding aan [Y]
- Het bijwonen van uw (hoor-)zitting en daarbij namens u het woord voeren
- Het in gebreke stellen van bestuursorganen en de eventuele dwangsom verbeuren
- Het in ontvangst nemen van besluiten, die in het kader van de procedure kunnen worden genomen
- Het indienen van een verzoek tot controle van eerder opgelegde WOZ-beschikkingen en daarmee samenhangende lokale heffingen
- Al datgene te doen wat gevolmachtigde nuttig of noodzakelijk acht voor volmachtgever
Dit alles met het recht van substitutie, wat wil zeggen dat onder meer samenwerkingspartners van [Y] ook namens volmachtgever op mogen treden.
(…)

Aldus ondertekend te:

Plaats: [woonplaats]
Datum: 19-02-2022
Handtekening*: (…)
Let op: Zorg ervoor dat de naam overeenkomt met en wordt ondertekend door de persoon die staat vermeld op het aanslagbiljet”
2.2.
Op 2 oktober 2024 heeft het Hof het volgende bericht aan [Y] gestuurd:
“U heeft hoger beroep ingesteld. Dit beroep voldoet niet aan de hierna opgenomen vereisten. U heeft verzuimd:
- een op uw naam gestelde machtiging in te dienen, die
niet ouder is dan 6 maandengerekend vanaf het moment van indiening van het hogerberoepschrift;
Ik geef u de mogelijkheid het verzuim uiterlijk 30 oktober 2024 te herstellen.
Als u van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat het gerechtshof uw hoger beroep niet (inhoudelijk) in behandeling neemt. Er volgt dan een uitspraak, waartegen u bij het gerechtshof in verzet kunt komen.”
2.3.1.
Op 8 oktober 2024 heeft [Y] een brief aan het Hof verstuurd waarin, onder meer, het volgende is vermeld:
“(…)
Middels dit schrijven laat ik u weten dat ik niet tegemoet zal komen aan uw verzoek tot het overleggen van een recente machtiging. De door mij overgelegde machtiging volstaat. Er zijn door mij al talloze (hoger)beroepsprocedures gevoerd met inhoudelijk dezelfde machtiging. De door mij overgelegde machtiging betreft een doorlopende volmacht zoals bedoeld in artikel 3:72 BW. Er heeft zich geen in dat artikel genoemde situatie voorgedaan waardoor de volmacht geëindigd zou worden.
(…)
(…) Op de door mij overlegde machtiging staat het woonadres van gemachtigde vermeld, over dit adres ging ook de WOZ-procedure, wat voor iedereen geheel duidelijk was. De rechtbank heeft het beroep ook behandeld met deze machtiging.
Daarnaast zijn er geen aanwijzingen dat de machtiging door belanghebbende is herroepen. Bovendien is belanghebbende op 1 oktober 2024 op de hoogte gebracht van het door ons ingediende hoger beroep. Belanghebbende heeft kennis van de procedure.
Ik blijf van mening dat de door mij reeds overgelegde machtiging volstaat en dat u niet kunt verlangen in elke procedure steeds nieuwe machtigingen te verstrekken. Indien u nog steeds twijfels heeft bij de overgelegde machtiging dan verzoek ik u graag om kenbaar te maken wat er onjuist is aan de machtiging. Ingeval ik geen reactie van u ontvang, ga ik ervan uit dat de overgelegde machtiging correct is.”
2.3.2.
Bij voormelde brief heeft [Y] als bijlage de onder 2.1 vermelde volmacht nogmaals overgelegd.
2.4.
Bij brief van 27 januari 2025 van het Hof is [Y] , in alle door [Y] aangebrachte zaken, waaronder de onderhavige, het volgende bericht:
“(…) Naar aanleiding van eerdere correspondentie tussen [Y] (inclusief [naam] ) en het gerechtshof Den Haag (Hof) in een aantal recente WOZ-zaken deel ik u het volgende mee.
In een aantal recente dossiers heeft het Hof [Y] gevraagd een nieuwe, recente volmacht over te leggen. [Y] heeft het Hof bericht dat [Y] – ondanks het uitdrukkelijke verzoek daartoe van het Hof – geen nieuwe, recente volmacht zal overleggen.
In uw brieven waarin u het Hof meldt geen nieuwe volmacht over te zullen leggen, merkt u op dat het Hof niet concreet maakt waarom ineens een nieuwe volmacht wordt gevraagd en dat het voor u onduidelijk is op grond waarvan de oude volmacht niet voldoende is. In deze brief leg ik uit waarom het Hof heeft besloten om voortaan in alle zaken die [Y] aan het Hof voorlegt of waarin [Y] zich als gemachtigde stelt in een hoger beroep dat is ingesteld door de wederpartij een recente volmacht (niet ouder dan zes maanden) op te vragen:
Voorbeelden uit de jurisprudentie:
o de uitspraak van 18 juni 2024 van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2024:1648), waarin het gerechtshof heeft geoordeeld dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] als gemachtigde ten tijde van het instellen van het hoger beroep niet meer bestond;
o de uitspraak van 24 september 2024 van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2024:2670), waarin het gerechtshof als uitgangspunt heeft genomen dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] ten tijde van het instellen van het hoger beroep niet (langer) bestond hetgeen het gerechtshof Amsterdam ertoe heeft gebracht het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren;
o de uitspraken van 26 september 2024 van het Hof (ECLI:NL:GHDHA:2024:1915, ECLI:NL:GHDHA:2024:1916 en ECLI:NL:GHDHA:2024:1917), waaruit volgt (eerstgenoemde uitspraak) dat [Y] – ondanks het ontbreken en niet overleggen van een recente machtiging – zich ten onrechte als gemachtigde heeft gesteld in hoger beroep, waarop het Hof heeft geoordeeld dat [Y] geen gemachtigde is en (laatstgenoemde twee uitspraken) dat het Hof [Y] heeft verzocht een op naam van [Y] gestelde machtiging in te dienen (niet ouder dan 3 maanden) en – omdat [Y] niet aan dit verzoek heeft voldaan – [Y] niet als gemachtigde heeft aangemerkt in deze hoger beroepen;
o de uitspraken van 10 oktober 2024 van het Hof (ECLI:NL:GHDHA:2024:1985 tot en met ECLI:NL:GHDHA:2024:1989) waarin de door [Y] ingestelde hoger beroepen niet-ontvankelijk zijn verklaard na de weigering om een recente volmacht over te leggen ter vervanging van een oude, doorlopende en in algemene bewoordingen opgestelde volmacht;
o het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1441) waarin de Hoge Raad het cassatieberoep dat door [Y] was ingesteld, niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het niet overleggen van een recente machtiging of verklaring van instemming.
U heeft in de hoger beroepen waarin het Hof op 10 oktober 2024 uitspraak heeft gedaan, gemeld dat de belanghebbende op de hoogte is (gebracht) van het ingestelde hoger beroep. Blijkens die uitspraken is niet gebleken dat dit daadwerkelijk is gebeurd; u heeft uw stelling niet dan wel niet overtuigend onderbouwd. Hierdoor valt naar het oordeel van het Hof – mede gelet op het voorgaande – niet uit te sluiten dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid door herroeping van de volmacht door de belanghebbende is geëindigd.
Voorts wijs ik u op de volgende omstandigheden. Het Hof ontvangt steeds meer zaken waarin de WOZ-waarde niet meer wordt bestreden en de belanghebbende geen enkel belang meer heeft om door te procederen. Het Hof twijfelt aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] ten tijde van het instellen van het hoger beroep, omdat enerzijds de vraag rijst of het doel waarvoor de oude volmacht is verleend (verlaging van de WOZ-waarde) nog wordt gediend, gelet op het beperkte geschil in hoger beroep, en anderzijds niet valt uit te sluiten dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid door herroeping van de volmacht door de belanghebbende is geëindigd.
Tot slot wijs ik u erop dat het niet vermelden (in de volmacht) van het nummer of het kenmerk van de beschikking en/of aanslag waarvoor [Y] gemachtigd is tot problemen kan leiden, bijvoorbeeld in geval van een intrekking van het hoger beroep dan wel (het sluiten van) compromissen voor, tijdens of na zitting. Ook hierdoor kan bij het Hof twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] ten tijde van het instellen van het hoger beroep ontstaan. Het Hof wil voorkomen dat meerdere gemachtigden over hetzelfde besluit procederen of dat de belanghebbende door de wederpartij met de gevolgen wordt geconfronteerd van een handeling van [Y] , waarvan de belanghebbende niet op de hoogte is.
Het Hof zal voortaan in alle hoger beroepen die u instelt of in hoger beroepen waarin u zich namens de verwerende partij meldt, een recente volmacht (niet ouder dan zes maanden voor de datum van instellen van het hoger beroep) en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de volmachtgever opvragen. Dit geldt ook voor alle aanhangige zaken. Als het Hof op de in het desbetreffende verzoek genoemde uiterste datum geen recente volmacht heeft ontvangen, kan dat ertoe leiden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard of dat u wordt geweigerd als gemachtigde in een hoger beroep dat door de wederpartij is ingesteld.
(…)”
2.5.
[Y] heeft geen recente volmacht en kopie van een geldig identiteitsbewijs van belanghebbende overgelegd.

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

3.1.
Het Hof beoordeelt allereerst ambtshalve of het door [Y] (beweerdelijk namens belanghebbende) ingestelde hoger beroep ontvankelijk is. Specifiek is aan de orde de vraag of (een medewerker van) [Y] deugdelijk gemachtigd is om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen.
3.2.
Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, is vervolgens in geschil of de Heffingsambtenaar de informatieverplichting in de zin van artikel 40, lid 2, Wet WOZ heeft geschonden en of de Rechtbank heeft miskent dat belanghebbende beroep heeft moeten instellen om over een deugdelijke onderbouwing van de waarde te kunnen beschikken.

Beoordeling van het hoger beroep

4.1.1.
Op grond van artikel 8:24, lid 2, Algemene wet bestuursrecht kan de rechter een schriftelijke machtiging verlangen van een gemachtigde die geen advocaat is, om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe (nog) werkelijk bevoegd is.
4.1.2.
Als reeds een machtiging is overgelegd, maar aanleiding bestaat om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid ten tijde van het instellen van het (hoger) beroep, kan op die grond een nieuwe machtiging worden verlangd (vgl. HR 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:840, BNB 2013/244).
4.2.1.
[Y] heeft bij het hogerberoepschrift van 1 oktober 2024 een schriftelijke machtiging gevoegd, gedateerd 19 februari 2022. Gelet op het tijdsverloop tussen het moment waarop belanghebbende de machtiging heeft verleend en het moment waarop [Y] het rechtsmiddel van hoger beroep heeft aangewend, dat het een doorlopende en in algemene termen geformuleerde volmacht betreft en de omstandigheden zoals nader uiteengezet in de brief van 27 januari 2025 (2.4) is [Y] bij brief van 2 oktober 2024 verzocht om een op naam van belanghebbende gestelde machtiging te verstrekken, die niet ouder is dan zes maanden teruggerekend vanaf de datum van het hogerberoepschrift. Bij brief van 27 januari 2025 is [Y] eveneens verzocht om een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de persoon die de machtiging heeft ondertekend te verstrekken.
4.2.2.
[Y] stelt zich op het standpunt dat uit de al overgelegde machtiging volgt dat zij bevoegd is om belanghebbende in de onderhavige procedure te vertegenwoordigen. Daartoe voert zij aan dat door [Y] meerdere (hoger)beroepsprocedures zijn gevoerd met inhoudelijk dezelfde machtiging, dat zich geen omstandigheid heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 3:72 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en in het bijzonder dat zij nooit een verklaring heeft ontvangen waaruit zou blijken dat de machtiging is ingetrokken. Voorts wijst [Y] erop dat belanghebbende op 1 oktober 2024 op de hoogte is gebracht van de hogerberoepsprocedure. Het Hof had daarom geen recente machtiging en een kopie van een identiteitsbewijs van belanghebbende mogen verlangen.
4.3.
Gelet op de onder 4.2.1 vermelde omstandigheden heeft het Hof gerede twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] in hoger beroep en acht zich daarom bevoegd om een recente machtiging te verlangen. Nu geen gevolg is gegeven aan het verzoek en [Y] is gewezen op het mogelijke gevolg van het niet verstrekken van een recente machtiging en een kopie van het paspoort of een ander geldig identiteitsbewijs van belanghebbende, namelijk niet-ontvankelijkheid, wordt aan het uitblijven van een recente machtiging en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van belanghebbende de gevolgtrekking verbonden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is (zie HR 28 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1558, BNB 2022/148).
4.4.
Bij het voorgaande wordt in aanmerking genomen dat een bestaande, doorlopende volmacht ingevolge artikel 3:72 BW weliswaar pas eindigt door herroeping door de volmachtgever, door de dood, de ondercuratelestelling, het faillissement van de volmachtgever of het ten aanzien van hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, maar dat een verleende, doorlopende volmacht op een van de in voormeld artikel bepaalde gronden beëindigd kan zijn zonder dat het Hof daarvan in kennis wordt gesteld. Aldus is het mogelijk dat een verleende bevoegdheid tot vertegenwoordiging op het moment van het aanwenden van een rechtsmiddel niet langer bestaat. Het periodieke karakter van de hier aan de orde zijnde waardebeschikking en aanslag lokale heffingen, in combinatie met de vaste datum van bekendmaking daarvan, de openbare raadpleegbaarheid van WOZ-waarden van woningen en de mogelijkheid om op basis van artikel 40 Wet WOZ gegevens op te vragen, vergroot de kans dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon die door een algemene, doorlopende volmacht is gemachtigd, rechtsmiddelen kan aanwenden zonder dat de volmachtgevende belastingplichtige daarvan kennis draagt en instemt met het aanwenden van het rechtsmiddel. In de brief van 27 januari 2025 zijn een aantal van dergelijke gevallen waarbij [Y] betrokken was genoemd.
4.5.
Hetgeen [Y] hiertegen inbrengt leidt niet tot een ander oordeel. De twijfel omtrent de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] in de onderhavige zaak wordt niet weggenomen doordat [Y] , zoals zij stelt, talloze (hoger)beroepsprocedures heeft gevoerd met inhoudelijk dezelfde machtiging. Wat telt is dat de omstandigheden van het onderhavige geval en de omstandigheden zoals geschetst in de brief van 27 januari 2025 de aanleiding zijn voor de twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid. [Y] stelt dat geen aanwijzingen bestaan dat de machtiging door belanghebbende zou zijn herroepen. Dit is nu juist waarover bij het Hof twijfel is ontstaan. De stelling van [Y] dat belanghebbende op 1 oktober 2024 ervan op de hoogte is gesteld dat namens hem hoger beroep (zie 4.2.2) is ingesteld, voor zover hiervan kan worden uitgegaan nu deze stelling niet met stukken is onderbouwd, neemt deze twijfel niet weg. Het betreft een eenzijdig bericht waaruit niet kan worden afgeleid dat belanghebbende heeft ingestemd met de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] om namens hem hoger beroep in te stellen. Evenmin is hieruit af te leiden dat de volmacht van 19 februari 2022 nog geldig is.
4.6.
Aangezien [Y] niet bevoegd was om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen, is het door [Y] beweerdelijk namens belanghebbende ingestelde hoger beroep in deze procedure niet-ontvankelijk (zie 4.3). Indien het hoger beroep geacht moet worden te zijn ingesteld door [Y] zelf, leidt dat ook tot een niet-ontvankelijk hoger beroep. [Y] kan immers geen hoger beroep voor zichzelf instellen, reeds omdat [Y] niet de bezwaar- en beroepsprocedure heeft doorlopen en omdat de aanslag niet aan haar is opgelegd en de beschikking niet tot haar is gericht (artikel 26a, lid 1, onderdeel a en c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verbinding met artikel 30, lid 1, Wet WOZ en artikel 236, lid 1 van de Gemeentewet).
Slotsom
4.7.
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door P.J.J. Vonk, T.A. de Hek en W. de Wit, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler.
De griffier, de voorzitter,
A.T.J. Schnitzeler P.J.J. Vonk
De beslissing is op 30 april 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.