In deze zaak gaat het om de belastingheffing van stakingswinst van een belanghebbende die in 2008 zijn onderneming heeft gestaakt. De Inspecteur heeft op basis van de foutenleer een voordeel berekend dat voortvloeit uit het verschil tussen de waarde in vrije staat en de aankoopprijs van landbouwgrond die de belanghebbende in 1990 heeft verworven. De belanghebbende heeft in hoger beroep de uitspraak van de Rechtbank aangevochten, die zijn beroep ongegrond had verklaard. Het Hof heeft vastgesteld dat de Inspecteur de stakingswinst terecht heeft belast, omdat de aankoop van de landbouwgrond als een eerste ondernemingshandeling van de belanghebbende kan worden beschouwd. De belanghebbende had de grond gekocht in verpachte staat en de Inspecteur heeft het voordeel berekend op basis van de waarde in vrije staat. Het Hof heeft geoordeeld dat de landbouwvrijstelling niet van toepassing is, omdat het voordeel voortvloeit uit de mogelijkheid om de pacht over te nemen van zijn vader. De belanghebbende heeft geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat de aankoop in privé als belegging was gedaan. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.