Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[woonplaats],
1.Ontstaan en loop van het geding
.
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
- dat de in dit verband in aanmerking te nemen termijn begint te lopen op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt.
- dat de in aanmerking te nemen termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet in de procedure aangaande het geschil dat de belastingplichtige en de inspecteur verdeeld houdt (de hoofdzaak). Deze termijn loopt derhalve niet door indien de rechter bij zijn uitspraak in de hoofdzaak het onderzoek heropent om een nadere uitspraak te doen over het recht op vergoeding van immateriële schade wegens de duur van het proces.
- dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de behandeling van de zaak in eerste aanleg (de duur van de bezwaarfase inbegrepen) als regel niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechter niet binnen twee jaar nadat de inspecteur het bezwaar heeft ontvangen uitspraak doet. Indien de bezwaar- en de beroepsfase samen meer dan twee jaar hebben geduurd, moet het tijdsverloop worden toegerekend aan de bezwaar- en aan de beroepsfase. Daardoor is te bepalen in hoeverre immateriële schade is toe te rekenen aan het bestuursorgaan respectievelijk de rechter. Bij deze toerekening heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. In gevallen waarin beroep wordt ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op een bezwaarschrift, wordt voor de toepassing van deze regel de duur van de beroepsfase niet in aanmerking genomen zolang de inspecteur nog geen uitspraak op bezwaar heeft gedaan.
- dat in de genoemde termijn van twee jaar de duur van een eventuele verzetsprocedure is inbegrepen.
- dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechter niet binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
- dat als bijzondere omstandigheid, waarvan de redelijkheid van de duur van de behandeling mede afhankelijk is, onder meer is aan te merken de ingewikkeldheid van de zaak, de omvang van het verrichte onderzoek, alsmede de verknochtheid van het belastbare en/of beboetbare feit met andere belastbare en/of beboetbare feiten betreffende dezelfde of andere belastingplichtige(n). Ook de invloed van de belanghebbende en/of diens gemachtigde op het procesverloop kan van betekenis zijn.
- dat voor de berechting van de zaak in cassatie heeft als uitgangspunt te gelden dat de Hoge Raad uitspraak doet binnen twee jaar nadat beroep in cassatie is ingesteld. Bij verwijzing van het geding naar een gerechtshof of een rechtbank heeft als uitgangspunt te gelden dat de verwijzingsrechter uitspraak doet binnen een jaar na het arrest van de Hoge Raad.
- dat bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden dient te worden gelet op de verschillende fasen van de procesgang afzonderlijk, maar ook op de duur van de totale procedure.
- dat bij overschrijding van de redelijke termijn als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief dient te worden gehanteerd van € 500 per halfjaar dat de termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Indien in twee of meer van de fasen van de procedure een termijnoverschrijding plaatsvindt, dient de afronding te worden toegepast op de totale overschrijding in al die fasen gezamenlijk.
- dat in gevallen waarin meerdere zaken van één belanghebbende gezamenlijk zijn behandeld, in dit verband dient te worden beoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Indien hiervan sprake is, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per half jaar gehanteerd. Indien de rechtsmiddelen waarmee die fase van de procedure in de betrokken zaken is ingeleid niet tegelijkertijd zijn aangewend, dient ter bepaling van de mate van termijnoverschrijding te worden gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel.
- dat de omstandigheid dat een aantal belanghebbenden samen een procedure voert of zaken van verschillende belanghebbenden gezamenlijk zijn behandeld een zodanig matigende invloed kan hebben op de spanning, het ongemak en de onzekerheid die ondervonden worden door een te lang durende procedure, dat dit een reden kan vormen om de wegens termijnoverschrijding toe te kennen schadevergoeding te matigen. Bij dit laatste blijft voorop staan dat iedere belanghebbende een zelfstandig recht op schadevergoeding heeft.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover daarin geen beslissing op de verzoeken om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn is genomen;
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige;
- wijst de door belanghebbende verzochte vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toe;
- veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de aan de bezwaarfase aangaande de teruggaafbeschikking toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op € 1.000;
- veroordeelt de Minister tot vergoeding van de aan de beroepsfase en de hoger beroepsfase aangaande de naheffingsaanslag toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op € 1.000;
- gelast dat de Inspecteur vergoedt de helft van het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van het hoger beroep zijnde € 246,50 en het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van het beroep aangaande de teruggaafbeschikking van € 318, tezamen € 564,50;
- gelast dat de Minister vergoedt de helft van het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van het hoger beroep zijnde € 246,50 en het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van het beroep aangaande de naheffingsaanslag van € 302, tezamen € 548,50;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende vastgesteld op € 93; en
- veroordeelt de Minister in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende vastgesteld op € 93