Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
Momenteel zijn er geen woningen beschikbaar die aan het gewenste criterium voldoen. Eveneens is er geen zicht op het gegeven of er een dergelijke woning binnen redelijke termijn, dan wel op langere termijn, beschikbaar komt. Dit zowel binnen het bestaande bestand, als ook binnen de op langere termijn te realiseren nieuwbouwprojecten.’
Op 20 september 2002 werd de woning opnieuw bezocht en aan belanghebbende medegedeeld dat een gelijkvloerse woning noodzakelijk is.
In uw geval was al een aanbouw van 40m² aanwezig. Om op begane grond niveau de door u noodzakelijke voorzieningen te kunnen realiseren, zou deze aanbouw over een breedte van ± 4m¹ en met een diepte van 9,25m¹ moeten worden uitgebreid waardoor de aanbouw in zijn totaliteit een diepte zou krijgen van 14,25m¹ zodat er tussen deze aanbouw en de garage nog slechts een strook grond van 2m¹ zou overblijven.
Inleiding
€ 1.990 -/-
€ 9.175
€ 2.944 -/-
€ 3.630 -/-
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
4.1. Van een bron van inkomen is slechts sprake indien aan een drietal (cumulatieve) voorwaarden is voldaan: (i) deelname aan het economische verkeer, (ii) het (subjectieve) oogmerk om een voordeel te behalen en (iii) het voordeel moet redelijkerwijs te verwachten zijn. Dit laatste vereiste houdt in dat aan een bron van inkomen eigen is dat zij een positieve opbrengst in de regel kan en ook zal geven. De exploitatiewijze dient zodanig te zijn dat voldoende opbrengsten kunnen worden behaald die de kosten overtreffen. Pas indien sprake is van een bron van inkomen, komt de vraag aan de orde of sprake is van een onderneming.
4.5. Voor het geval de rechtbank beslist dat er met ingang van 1 januari 2008 geen bron van inkomen meer aanwezig is, heeft belanghebbende gesteld dat de in 2008 aanwezige fiscale oudedagsreserve (for) in 2007 is vrijgevallen en ten onrechte door de inspecteur in 2008 is belast.
Tot de andere hulpmiddelen, bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a, van de wet worden gerekend:
5.Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot de aanslag IB/PVV voor het jaar 2008,
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2008, behoudens de beslissing omtrent de vergoeding van de kosten van het bezwaar,
- vermindert de aanslag IB/PVV voor het jaar 2008 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil,
- bepaalt dat de Inspecteur het resterende bedrag aan persoonsgebonden aftrek vaststelt op een bedrag van € 57.430,
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank met nummer AWB 14/202 betaalde griffierecht ten bedrage van € 44 vergoedt, en
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten aan de zijde van belanghebbende van het geding bij de Rechtbank met nummer AWB 14/202 en het Hof met kenmerk 15/00675, vastgesteld op in totaal € 1.116.