3.3.In het bestreden eindvonnis van 16 december 2016 heeft de voorzieningenrechter de door [appellant] gevorderde staking van de executie afgewezen en voorts, Rotate verboden om de dwangsommen wegens overtreding van het vonnis van 6 januari 2011 (verder) te executeren, voor zover het meer betreft dan het bedrag van € 50.000,--. Verder heeft de voorzieningenrechter de kosten gecompenseerd, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
De voorzieningenrechter oordeelde daartoe, samengevat, dat de oprichting van [B.V. i.o.] en daarbij horende handelingen als het versturen van uitnodigingen naar verschillende trainers/franchisenemers van Rotate, zonder meer concurrerend is. Volgens de voorzieningenrechter is het verdienmodel van [appellant] vergelijkbaar met het hem bekende concept van Rotate. Dat [appellant] iets andere faciliteiten aanbiedt doet daar niet aan af. De voorzieningenrechter concludeert dat [B.V. i.o.] een met Rotate concurrerende onderneming is, waarin [appellant] deelneemt en die vergelijkbare activiteiten verricht als Rotate (4.4).
Daaruit volgt dat in redelijkheid niet kan worden betwijfeld dat [appellant] in strijd heeft gehandeld met het aan hem bij vonnis van 6 januari 2011 opgelegde verbod, zodat hij dwangsommen heeft verbeurd, aldus de voorzieningenrechter (4.5).
Volgens de voorzieningenrechter mag Rotate in beginsel tot tenuitvoerlegging van die dwangsommen overgaan, tenzij zij daarbij haar bevoegdheid tot tenuitvoerlegging zou misbruiken, maar [appellant] heeft niets gesteld omtrent een feitelijke of juridische misslag in het vonnis van 6 januari 2011 of dat tenuitvoerlegging van dat vonnis voor [appellant] tot een noodtoestand zal leiden. De vordering tot staking van de executie is daarom afgewezen (4.6 en 4.7).
De voorzieningenrechter verwierp de stelling van Rotate dat [appellant] vier keer het in het vonnis van 6 januari 2011 aan hem opgelegde verbod heeft overtreden (Rotate beperkte het volgens haar verbeurde bedrag aan dwangsommen overigens op € 150.000,--). Volgens de voorzieningenrechter komt het aan [appellant] verweten gedrag er in wezen op neer dat de concurrentie gelegen is in de oprichting van [B.V. i.o.] en de in dat verband aan de trainers/franchisenemers van Rotate gedane propositie. Gelet op het in een executiegeschil toe te passen criterium, verlaagde de voorzieningenrechter het totaalbedrag van de te executeren dwangsommen tot een bedrag van € 50.000,--, zijnde één overtreding van de eerder uitgesproken veroordeling, aldus de voorzieningenrechter (4.8).
3.4.1.[appellant] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en gevorderd:
1. Rotate te verbieden om de dwangsommen wegens overtreding van het vonnis van 6 januari 2011 (verder) te executeren;
2. Rotate te veroordelen tot (terug)betaling van € 50.000,-- wegens reeds door [appellant] betaalde dwangsommen;
3. Rotate te gebieden om de executie van verbeurde dwangsommen op te schorten totdat is bepaald in een bodemprocedure;
4. Rotate te veroordelen in de proceskosten van beide instanties, vermeerderd met wettelijke rente.
Ten opzichte van de vorderingen in eerste aanleg betreft dit strikt genomen een wijziging van eis. Hoewel die wijziging niet uitdrukkelijk in (de kop van) het inleidende processtuk is vermeld, is de wijziging ook voor Rotate voldoende kenbaar geweest. Zij heeft tegen de wijziging geen bezwaar gemaakt en het hof ziet evenmin aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
3.4.2.De eerste grief is gericht tegen de overweging van de voorzieningenrechter in 4.4 dat de aldaar genoemde handelingen van [appellant] zonder meer concurrerend zijn.
Met de tweede grief maakt [appellant] bezwaar tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het verdienmodel van [appellant] vergelijkbaar is met het hem bekende concept van Rotate.
De derde grief is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat in redelijkheid niet kan worden betwijfeld dat [appellant] in strijd heeft gehandeld met het aan hem bij vonnis van 6 januari 2011 opgelegde verbod.
Met zijn vierde grief voert [appellant] aan dat hij niet in strijd met genoemd verbod heeft gehandeld en dat hij geen dwangsommen heeft verbeurd.
3.4.3.Rotate heeft gemotiveerd verweer gevoerd en op haar beurt (incidenteel) hoger beroep tegen het bestreden vonnis ingesteld. Rotate heeft geconcludeerd tot ontzegging van de vorderingen van [appellant] in het principaal appel, en, in het incidenteel appel, tot vernietiging van dat vonnis met ontzegging aan [appellant] van al zijn vorderingen en met veroordeling van hem in de kosten van beide instanties.
3.4.4.Rotate heeft vier incidentele grieven aangevoerd, waarbij de eerste in vier subgrieven is onderverdeeld.
Met haar eerste grief voert Rotate aan dat de feiten aangevuld moeten worden.
Met haar tweede grief betoogt Rotate dat de voorzieningenrechter ten onrechte niet van afzonderlijke overtredingen van het verbod is uitgegaan.
De derde grief is tegen ditzelfde oordeel van de voorzieningenrechter gericht.
Met haar vierde grief maakt Rotate bezwaar tegen de door de voorzieningenrechter uitgesproken compensatie van de proceskosten.
Eerste incidentele grief (1a tot en met 1d).
3.5.1.Het hof bespreekt eerst de eerste incidentele grief. Rotate heeft met deze grief aangevoerd dat de feitenvaststelling van de voorzieningenrechter niet volledig is en dat die feitenvaststelling met de feiten zoals vermeld in randnummers 48 tot en met 57 van haar memorie van grieven (in incidenteel appel) moeten worden aangevuld.
Het hof oordeelt als volgt. De rechter is niet gehouden om alle feiten die (volgens partijen) vaststaan, in zijn uitspraak op te nemen; hij neemt slechts die feiten op die naar zijn oordeel noodzakelijk en relevant zijn voor zijn beslissing en de motivering daarvan.
Deze eerste incidentele grief (waaronder het hof ook de grieven 1a tot en met 1d verstaat) is met het opnieuw vaststellen van de feiten door het hof (meer in het bijzonder in rov. 3.1.2 en 3.1.9) behandeld en kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
Heeft [appellant] het bij vonnis van 6 januari 2011 aan hem opgelegde verbod overtreden? Zijn de “ [B.V. i.o.] -activiteiten” concurrerend? Principale grieven 1 tot en met 4.
3.5.2.Het hof zal de vier principale grieven gezamenlijk behandelen. Door middel van deze grieven betoogt [appellant] dat de door hem ontplooide activiteiten, die volgens Rotate en de voorzieningenrechter als schendingen zijn aan te merken van het aan [appellant] opgelegde verbod om, kort gezegd, met Rotate te concurreren, niet als concurrerend zijn aan te merken. Volgens [appellant] voorziet hij trainers van een platform waardoor de trainers klanten kunnen voorzien van online tools. In tegenstelling tot Rotate biedt [B.V. i.o.] zelf geen trainingen aan. Bij [B.V. i.o.] aangesloten trainers kunnen mogelijk wel offline trainingen aanbieden aan hun klanten, maar dat zijn geen trainingen van [B.V. i.o.] , aldus [appellant] .
3.5.3.Rotate heeft, samengevat, betoogd dat de activiteiten van [B.V. i.o.] in ieder geval vergelijkbaar zijn met de activiteiten van Rotate. Rotate richt zich op trainers, evenals [B.V. i.o.] , wat al blijkt uit het feit dat [B.V. i.o.] franchisenemers van Rotate heeft uitgenodigd voor de bijeenkomst op 4 november 2016. Zowel Rotate als [B.V. i.o.] faciliteren de bij hen aangesloten trainers. Daarvoor brengen [B.V. i.o.] en Rotate de aangesloten trainers een jaarlijkse vergoeding van € 3.000,-- respectievelijk een franchisevergoeding in rekening. Het is onjuist en misleidend dat [B.V. i.o.] geen trainingen zou leveren. [B.V. i.o.] biedt immers blijkens de bijeenkomst van 4 november 2016 een methodiek aan, een online-leerplatform en webinars. Of de trainingen offline of online worden gefaciliteerd doet er niet toe, aldus Rotate.
3.5.4.Het hof oordeelt als volgt.
Dit geschil betreft een executiegeschil. De executierechter moet het dictum van het te executeren vonnis uitleggen in het licht van en met inachtneming van de overwegingen welke tot dat dictum hebben geleid (HR 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:369). Bij de uitleg van een veroordeling (zoals een bevel om iets te doen), dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (HR 23 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3085). Daarnaast geldt bij een in algemene bewoordingen geformuleerd verbod met dwangsomsanctie dat dit verbod beperkt is te achten tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op de gronden waarop het werd gegeven, daaronder begrepen zijn (HR 15 april 2005, ECLI:NL:HR:2007:AZ0431). 3.5.5.In het te executeren vonnis van 6 januari 2011 overwoog de voorzieningenrechter onder meer:
“
6.2. Het bepaalde in artikel 6 lid 1, 3, 4 en 5(hof: van de managementovereenkomst)
ziet op de eerste tien jaar na de beëindiging van de overeenkomst en komt er – kort gezegd – op neer dat [appellant] en [Groep] Groep na beëindiging van de onderhavige managementovereenkomst gedurende tien jaar geen activiteiten mogen verrichten of ondernemingen mogen opstarten die vergelijkbaar zijn met de activiteiten en de onderneming van Rotate. Voorts mogen zij in een dergelijke onderneming niet financieel deelnemen of werkzaam zijn.”
Vervolgens overwoog de voorzieningenrechter naar aanleiding van een e-mailbericht dat de vennootschap Out of Area, waarin [appellant] (al dan niet via [Groep] Groep) een financieel belang had, aan een franchisenemer van Rotate had gestuurd met daarin een uitnodiging om omtrent de verdere professionalisering van Out of Area te sparren:
“
6.6. (…) In het licht van de (ook in conventie) genoemde omstandigheden geeft dit e-mailbericht aan dat [appellant] weinig gevoel heeft voor verhoudingen. Gezien de (vertrouwens)breuk met Rotate had het op de weg van [appellant] gelegen om zich rustig te houden en ieder geval niet actief werknemers en franchisenemers van Rotate te benaderen. Het hiervoor geciteerde e-mailbericht kan dan ook niet anders worden opgevat dan als een schending van (het doel en de strekking van) het non-concurrentiebeding.”
Op grond daarvan veroordeelde de voorzieningenrechter [appellant] (en [Groep] Groep) tot:
“
7.4 (…) nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van het bepaalde in artikel 6 lid 2 tot en met 5 van de managementovereenkomst van 9 april 2004 en verbiedt hen aldus zowel direct als indirect met Rotate in concurrentie te treden (…)