Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond, en
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een aanslag in het recht van successie die aan belanghebbende was opgelegd. De zaak betreft de vraag of belanghebbende recht heeft op toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) met betrekking tot de in 2009 geërfde aandelen in Beheer BV. Het Hof oordeelt, net als de rechtbank, dat de BOR niet van toepassing is omdat Beheer BV ten tijde van het overlijden van de erflaatster geen materiële onderneming dreef. De rechtbank had eerder vastgesteld dat het houden van aandelen en het beheren van leningen niet kwalificeert als ondernemingsvermogen. Belanghebbende had de aandelen in Beheer BV geërfd na het overlijden van zijn moeder, die de enige erflaatster was. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag opgelegd op basis van een belaste verkrijging van € 6.134.114, die na bezwaar was verminderd. De rechtbank had de aanslag verder verlaagd, maar belanghebbende ging in hoger beroep omdat hij meende recht te hebben op de toepassing van de BOR. Het Hof bevestigt de eerdere oordelen en concludeert dat de activiteiten van Beheer BV niet als een materiële onderneming kunnen worden gekwalificeerd, waardoor de BOR niet kan worden toegepast. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.