ECLI:NL:GHSHE:2021:25

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
8 januari 2021
Zaaknummer
20-000907-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor moord, doodslag en poging tot moord met terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Limburg was veroordeeld voor moord, doodslag, poging tot moord, gekwalificeerde poging tot doodslag, zware mishandeling en mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaren, met aftrek van voorarrest, en ter beschikking gesteld met dwangverpleging. De zaak betreft een reeks geweldsdelicten die plaatsvonden op 14 december 2017, waarbij de verdachte onder invloed van een psychose en drugs handelde. Het hof oordeelde dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat zijn daden niettemin ernstige gevolgen hebben gehad voor de slachtoffers en hun nabestaanden. De verdachte heeft meerdere slachtoffers gemaakt, waaronder [slachtoffer 4], die door hem is omgebracht, en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6], die hij ook aanviel. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en schadevergoedingen toegewezen voor de geleden schade, zowel materieel als immaterieel. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers en hun families.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000907-19
Uitspraak : 8 januari 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 maart 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, onder de parketnummers 03-700471-17 en 03-700033-17, 03-866048-18, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] (Syrië) op [geboortedatum 1] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder parketnummer 03-700033-17 onder primair tenlastegelegde, alle overige tenlastegelegde feiten bewezenverklaard en deze gekwalificeerd als:
  • doodslag (parketnummer 03-700471-17, feit 1);
  • moord (parketnummer 03-700471-17, feit 2);
  • poging tot doodslag (parketnummer 03-700471-17, feit 3 primair);
  • poging tot doodslag, gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren (parketnummer 03-700471-17, feit 4 primair);
  • mishandeling (parketnummer 03-700471-17, feit 5);
  • zware mishandeling (parketnummer 03-700033-17 subsidiair);
  • mishandeling (parketnummer 03-866048-18).
De rechtbank heeft de verdachte strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met verpleging van overheidswege.
Voorts heeft de rechtbank beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • de onder parketnummer 03-700471-17 onder 3 primair tenlastegelegde poging tot moord op [slachtoffer 6] bewezen zal verklaren;
  • ten aanzien van het onder parketnummer 03-700471-17 onder 4 primair impliciet primair tenlastegelegde, conform de in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging, bewezen zal verklaren dat de poging tot doodslag op [slachtoffer 7] is voorafgegaan van de moord op [slachtoffer 5] en van de poging tot moord op [slachtoffer 6] om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren;
  • de overige tenlastegelegde feiten bewezen zal verklaren conform de bewezenverklaring van de rechtbank;
  • de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 jaren;
  • de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege zal gelasten;
  • de gevorderde shockschade van de benadeelde partijen [benadeelde partij 10] , [benadeelde partij 9] en [benadeelde partij 8] zal toewijzen tot een bedrag van € 20.000,00;
  • ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 15 (slachtoffer 7)] een hoger bedrag aan shockschade zal toewijzen dan het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 15.000,00;
  • ten aanzien van de overige vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel conform de rechtbank zal beslissen;
  • de verdachte zal veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partijen.
De raadsman van de verdachte heeft:
  • ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-700033-17 primair tenlastegelegde (poging doodslag) en subsidiair tenlastegelegde (zware mishandeling) primair bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep toekomt op noodweer dan wel noodweerexces;
  • subsidiair vrijspraak bepleit van het onder parketnummer 03-700033-17 primair tenlastegelegde en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van het onder dat parketnummer subsidiair tenlastegelegde;
  • ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-866048-18 tenlastegelegde (mishandeling) bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep toekomt op (putatief) noodweer;
  • ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 1 tenlastegelegde (moord) bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep toekomt op noodweer dan wel noodweerexces;
  • vrijspraak bepleit van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair tenlastegelegde (moord) en zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 impliciet subsidiair tenlastegelegde (doodslag) bewezen kan worden verklaard;
  • vrijspraak bepleit van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 3 primair tenlastegelegde (poging tot moord) en van het onder 3 subsidiair impliciet primair tenlastegelegde (gekwalificeerde poging tot doodslag) en zich gerefereerd aan een bewezenverklaring van het onder 3 subsidiair impliciet subsidiair tenlastegelegde (poging tot doodslag);
  • vrijspraak bepleit van de in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 4 primair tenlastegelegde (gekwalificeerde) poging tot doodslag;
  • partiële vrijspraak bepleit van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 5 tenlastegelegde, met dien verstande dat niet kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] met een hard voorwerp in het gezicht heeft geslagen;
  • ten aanzien van de bewezenverklaarde en strafbaar geachte feiten onder de parketnummers 03-700471-17 en 03-866048-18 bepleit dat deze feiten verdachte niet kunnen worden toegerekend, zodat hij daarvoor niet strafbaar is en van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen;
  • ten aanzien van het onder parketnummer 03-700033-17 subsidiair tenlastegelegde subsidiair, indien het hof van oordeel is dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt, een strafmaatverweer gevoerd;
  • bepleit dat het hof geen maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal gelasten, maar in plaats daarvan een maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden zal gelasten;
  • bepleit dat het hof de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 2 (slachtoffer 2)] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding;
  • bepleit dat het hof het door de rechtbank toegewezen bedrag aan schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3 (slachtoffer 3)] ad € 650,00 zal matigen;
  • ten aanzien van de overige vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen zal beslissen conform de rechtbank;
  • verzocht dat het hof af zal zien van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel dan wel de vervangende gijzeling zal beperken tot één dag.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
Parketnummer 03-700471-17:1.
hij op of omstreeks 14 december 2017 in de gemeente Maastricht [slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachte raad, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, de keel heeft doorgesneden en/of (meermalen) in het hoofd en/of (meermalen) in het lichaam heeft gestoken, tengevolge waarvan die [slachtoffer 4] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 14 december 2017 in de gemeente Maastricht [slachtoffer 5] opzettelijk en met voorbedachte raad, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, heeft doodgestoken;
3. primair
hij op of omstreeks 14 december 2017 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 6] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg (meermalen) met een mes in het gezicht/hoofd van die [slachtoffer 6] heeft gestoken en/of gesneden en/of (meermalen) in de hals/schouder, althans in het lichaam van die [slachtoffer 6] heeft gestoken en/of gesneden en/of (nog) meermalen met dat mes in zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van die [slachtoffer 6] heeft gestoken en/of geslagen en/of met dat mes in zijn, verdachtes, hand(en) slaande en/of hakkende bewegingen heeft gemaakt in de richting van (het hoofd en/of het lichaam van) die [slachtoffer 6] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. subsidiair
hij op of omstreeks 14 december 2017 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 6] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet (meermalen) met een mes in het gezicht/hoofd van die [slachtoffer 6] heeft gestoken en/of gesneden en/of (meermalen) in de hals/schouder, althans in het lichaam van die [slachtoffer 6] heeft gestoken en/of gesneden en/of (nog) meermalen met dat mes in zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van die [slachtoffer 6] heeft gestoken en/of geslagen en/of met dat mes in zijn, verdachtes, hand(en) slaande en/of hakkende bewegingen heeft gemaakt in de richting van (het hoofd en/of het lichaam van) die [slachtoffer 6] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten de moord/doodslag op [slachtoffer 5] , en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren;
3. meer subsidiair
hij op of omstreeks 14 december 2017 in de gemeente Maastricht aan [slachtoffer 6]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten ernstig en blijvend letsel in
en/of aan het gezicht) heeft toegebracht door deze [slachtoffer 6] (meermalen) met een
mes in het gezicht/hoofd te steken en/of te snijden en/of door deze [slachtoffer 6]
(meermalen) met een mes in de hals/schouder, althans in het lichaam te steken
en/of te snijden;
4. primair
hij op of omstreeks 14 december 2017 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 7] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in het gezicht/hoofd van deze [slachtoffer 7] heeft gestoken en/of gesneden en/of (nog) meermalen met dat mes in zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van die [slachtoffer 7] heeft gestoken en/of geslagen en/of met dat mes in zijn, verdachtes, hand(en) slaande en/of hakkende bewegingen heeft gemaakt in de richting van (het hoofd en/of het lichaam van) die [slachtoffer 7] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten de moord/doodslag op [slachtoffer 5] en/of de poging tot moord dan wel de poging tot (gekwalificeerde) doodslag dan wel de zware mishandeling op [slachtoffer 6] , en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren;
4. subsidiair
hij op of omstreeks 14 december 2017 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 7] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in het gezicht/hoofd van deze [slachtoffer 7] heeft gestoken en/of gesneden en/of (nog) meermalen met dat mes in zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van die [slachtoffer 7] heeft gestoken en/of geslagen en/of met dat mes in zijn, verdachtes, hand(en) slaande en/of hakkende bewegingen heeft gemaakt in de richting van (het hoofd en/of het lichaam van) die [slachtoffer 7] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij op of omstreeks 14 december 2017 in de gemeente Maastricht [slachtoffer 3] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal, met kracht (met een vuist/hand met daarin een blikje, althans een hard voorwerp) in/tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of stompen;
Parketnummer 03-700033-17:
primair.
hij op of omstreeks 20 januari 2017 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes (in diens been) heeft gestoken en/of met een mes meerdere, althans een, stekende beweging(en) in de richting van (het lichaam van) die [slachtoffer 1] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair.
hij op of omstreeks 20 januari 2017 in de gemeente Maastricht aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (blijvend en/of langdurig letsel in en aan (spieren en/of pezen in) een been), heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] met een mes (in diens been) te steken;
meer subsidiair.
hij op of omstreeks 20 januari 2017 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes (in diens been) heeft gestoken en/of met een mes meerdere, althans een, stekende beweging(en) in de richting van (het lichaam van) die [slachtoffer 1] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair.
hij op of omstreeks 20 januari 2017 in de gemeente Maastricht [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem met een mes (in diens been) te steken;
Parketnummer 03-866048-18:hij op of omstreeks 12 december 2017 in de gemeente Maastricht [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem (met kracht) op het hoofd te slaan en/of stompen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraken
Parketnummer 03-700033-17 primair:
Het hof is, met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman, van oordeel dat uit het onderzoek onvoldoende is gebleken dat er door het op [slachtoffer 1] uitgeoefende geweld (het met een mes in het bovenbeen steken) een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel heeft bestaan. Om die reden kan naar het oordeel van het hof niet worden bewezen dat verdachte de onder parketnummer 03-700033-17 primair tenlastegelegde poging tot doodslag heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Parketnummer 03-700471-17 onder 1 impliciet primair:
Het hof is, met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman, van oordeel dat aan het dossier onvoldoende aanknopingspunten zijn te ontlenen op grond waarvan kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachte raad [slachtoffer 4] van het leven heeft beroofd. De verdachte dient derhalve van de onder parketnummer 03-700471-17 impliciet primair tenlastegelegde moord te worden vrijgesproken.
Parketnummer 03-700471-17 onder 5:
Het hof is – met de raadsman – van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] met een hard voorwerp heeft geslagen. Het hof zal verdachte derhalve van dat onderdeel van het onder parketnummer 03-700471-17 onder 5 tenlastegelegde vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 1 impliciet subsidiair, 2 impliciet primair, 3 primair, 4 primair impliciet primair en 5 en in de zaak met parketnummer 03-700033-17 subsidiair en in de zaak met parketnummer 03-866048-18 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Parketnummer 03-700471-17:
1.
hij op 14 december 2017 in de gemeente Maastricht [slachtoffer 4] opzettelijk de keel heeft doorgesneden en meermalen in het hoofd en in het lichaam heeft gestoken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 4] is overleden;
2.
hij op 14 december 2017 in de gemeente Maastricht [slachtoffer 5] opzettelijk en met voorbedachte raad, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, heeft doodgestoken;
3. primair
hij op 14 december 2017 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 6] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen met een mes in het gezicht/hoofd van die [slachtoffer 6] heeft gestoken en gesneden en meermalen in de hals van die [slachtoffer 6] heeft gestoken en/of gesneden en/of (nog) meermalen met dat mes in zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van die [slachtoffer 6] heeft gestoken en/of geslagen en/of met dat mes in zijn, verdachtes, hand(en) slaande en/of hakkende bewegingen heeft gemaakt in de richting van (het hoofd en/of het lichaam van) die [slachtoffer 6] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4. primair
hij op 14 december 2017 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 7] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in het hoofd van deze [slachtoffer 7] heeft gestoken en/of (nog) meermalen met dat mes in zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van die [slachtoffer 7] heeft gestoken en/of geslagen en/of met dat mes in zijn, verdachtes, hand(en) hakkende bewegingen heeft gemaakt in de richting van (het hoofd en/of het lichaam van) die [slachtoffer 7] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten de moord op [slachtoffer 5] en de poging tot moord op [slachtoffer 6] , en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren;
5.
hij op 14 december 2017 in de gemeente Maastricht [slachtoffer 3] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 3] met kracht met een vuist in het gezicht te slaan;
Parketnummer 03-700033-17:Subsidiair:
hij op of omstreeks 20 januari 2017 in de gemeente Maastricht aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten langdurig letsel in en aan een been, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] met een mes in diens been te steken;
Parketnummer 03-866048-18:hij op 12 december 2017 in de gemeente Maastricht [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem met kracht op het hoofd te slaan;
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Parketnummer 03-700033-17 (zware mishandeling op [slachtoffer 1] ):
1.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 januari 2017, dossierpagina’s 1062-1063, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1062)
Op 20 januari 2017 omstreeks 13.30 uur hoorden wij portofonisch dat er meerdere noodhulppatrouilles werden aangestuurd om naar de [straatnaam 1] te Maastricht te gaan, alwaar een persoon zou zijn neergestoken.
Omstreeks 13.35 uur kwamen wij ter plaatse. Wij zagen dat het slachtoffer [slachtoffer 1] op de grond lag. Wij zagen dat er onder en rondom het slachtoffer een grote bloedvlek lag. Wij zagen dat de jeansbroek van de verdachte doordrenkt was met bloed. Ik, [verbalisant 2] , knipte de broekspijp open van het gewonde been. Ik zag dat het been helemaal rood was van het bloed en ik zag bloed uit het been stromen. Hierop duwde ik de wond dicht, in afwachting van de ambulance.
Ik, [verbalisant 1] , werd aangesproken door een omstander, de nader te noemen getuige [getuige 1] . Deze persoon deelde mij mede dat hij had gezien dat het slachtoffer werd neergestoken. Ik hoorde dat de getuige mededeelde dat hij de dader kende. Hij zou [voornaam verdachte] heten en op de [straatnaam 2] in Maastricht zou wonen.
Wij brachten omstreeks 14.05 uur de getuige [getuige 1] over naar het politiebureau teneinde een getuigenverklaring van hem op te nemen. Ik, [verbalisant 1] , vroeg in welke richting de verdachte was gevlucht. Wij zagen dat de getuige in de richting van de [straatnaam 3] wees. Wij reden in de richting van het politiebureau. Hierbij reed ik via de vluchtrichting van de verdachte zodat wij deze mogelijk nog konden traceren.
Toen wij omstreeks 14.10 uur via de [straatnaam 4] de [straatnaam 5] in reden, hoorden wij dat de getuige zei dat hij de verdachte van de steekpartij zag lopen en hierbij wees hij naar een aldaar lopend persoon. Ik, [verbalisant 1] , bracht ons dienstvoertuig tot stilstand en wij zagen dat de verdachte wegrende. Wij renden achter de verdachte aan. Wij zagen dat de verdachte net na de [straatnaam 6] op de [straatnaam 7] bij struiken stil bleef staan. Wij zagen dat de verdachte zich naar
(dossierpagina 1063)ons omdraaide en ons met een verwilderde blik aankeek.
Wij zagen dat de verdachte een hand in zijn jaszak hield. Hierop sommeerde ik, [verbalisant 1] , op een niet mis te verstane wijze aan de verdachte zijn handen te tonen.
Wij zagen dat de verdachte hier niet direct aan voldeed. Ik, [verbalisant 1] , had een vermoeden dat de verdachte mogelijk een wapen in zijn jaszak vasthield en pakte mijn dienstpistool vast dat in het holster zat. Hierop riep ik nogmaals luid: 'politie, laat je handen zien'. Wij zagen dat de verdachte zijn hand uit zijn jaszak haalde en dat hij een mes vasthield. Wij zagen dat de verdachte een stap in onze richting zette terwijl hij het mes nog in zijn hand vasthield. Wij stonden op het punt om ons pistool uit het holster te trekken. Vervolgens zagen wij dat de verdachte het mes toch op de grond liet vallen. Hierna konden wij de verdachte vastpakken en naar de grond brengen.
Wij bleven ter plaatse in afwachting van de medewerker van de forensische opsporing. Het mes werd door een medewerker van de forensische opsporing gefotografeerd en veiliggesteld.
2.
Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 20 januari 2017 te 14.10 uur, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , dossierpagina’s 1146-1147, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1146)
Op 20 januari 2017 omstreeks 14.10 uur hielden wij op de [straatnaam 6] te Maastricht als verdachte aan: [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats 1] (Syrië).
3.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 januari 2017, dossierpagina 1137, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , voor zover inhoudende:
Naar aanleiding van een steekpartij nabij de moskee aan de Nobellaan, waarvan het slachtoffer was overgebracht, naar het AZM te Maastricht, kregen wij van de dienstdoende operationeel expert de opdracht te rijden naar de spoedeisende hulp van het AZM, met het verzoek het slachtoffer kort te horen omtrent het gebeuren.
Bij de eerste hulp hoorden wij een persoon die ons opgaf te zijn [slachtoffer 1] , geboren te [geboortedatum 2] . Van deze persoon namen wij een aangifte op.
4.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 20 januari 2017 te 14.50 uur, dossierpagina’s 1134-1136, betreffende de verklaring van [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1134)
Op 20 januari 2017 ging ik naar de moskee. Daar kwam [voornaam verdachte] bij mij. Ik ging samen met hem naar buiten. We liepen verder naar een grasveld. Plotseling pakte [voornaam verdachte] een mes, voor uit zijn broeksband. Het was een mes van ongeveer 25 centimeter lang.
(dossierpagina 1135)
Hij had het mes vast in zijn rechterhand. Er ontstond een worsteling waarbij ik [voornaam verdachte] bij zijn nek probeerde vast te pakken. Toen ik [voornaam verdachte] bij zijn nek in een verwurging had, lag ik op de grond. Hierbij lag [voornaam verdachte] met zijn rug naar mij. Terwijl ik op de grond lag met [voornaam verdachte] , zag ik zijn rechterarm een paar maal in mijn richting bewegen. Ik zag op een gegeven moment bloed. Ik realiseerde mij toen dat ik gestoken was door [voornaam verdachte] . Op dat moment zag ik [getuige 1]
(het hof begrijpt: getuige [getuige 1] )staan. Ik riep [getuige 1] om hulp. Ik zei tegen [getuige 1] dat [voornaam verdachte] een mes had. [getuige 1] kwam toen en greep [voornaam verdachte] vast. Ik ben toen weggerend.
5.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 januari 2017 te 14.45 uur, dossierpagina’s 1184-1186, betreffende de verklaring van [getuige 1] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1185)
Wij hadden net de moskee verlaten en ik zag die twee personen samen lopen. Ik liep achter hen. Ze liepen richting het parkje, daar waar de auto stond. Ik zag dat ze begonnen te vechten. [slachtoffer 1] riep naar mij: “Kom snel, kom snel, hij heeft een mes en probeert mij te steken.”. Toen ik bij hem aan kwam zag ik dat [slachtoffer 1] gestoken was. Ik zag dat ze beiden op de grond lagen. Ik zag het mes in de hand van de andere persoon. Ik pakte het mes uit zijn handen. Ik zei dat hij het mes moest loslaten en ik gaf hem een klap op zijn hand en op een gegeven moment liet hij het mes los. Het was een normaal keukenmes. Daarna stond hij op, pakte het mes en liep weg. Die persoon heet [voornaam verdachte] .
6.
Een proces-verbaal van bevindingen mes d.d. 21 januari 2017, met bijlagen, dossierpagina’s 1194-1196, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 5] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1194)
Door verbalisanten van de afdeling Forensische Opsporing van de politie, Eenheid Limburg, werd een mes veiliggesteld dat de verdachte [verdachte] bij zich had ten tijde van zijn aanhouding. Hier zijn fotografische opnames van gemaakt, welke als bijlagen bij dit proces-verbaal zijn gevoegd
(hof: dossierpagina’s 1195-1196).
7.
Een fotoprint van het veiliggestelde mes, behorende bij voornoemd proces-verbaal van bevindingen mes, dossierpagina 1195, waarop het hof waarneemt dat het een soortgelijk mes betreft als genoemd in bewijsmiddel 8, met een totale lengte van ongeveer 20 centimeter, dat het mes is voorzien van een groen handvat en dat op het lemmet – wit van kleur en met een lengte van ongeveer 8 centimeter – het opschrift “Paring” in zwarte letters staat vermeld.
8.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2017 met fotobijlagen, dossierpagina’s 1197-1199, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 5] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1197)
Op 22 januari 2017 werd er een doorzoeking verricht in de woning van de verdachte [verdachte] aan de [adres 4] te Maastricht.
Tijdens de doorzoeking werd in de keuken een keramisch mes aangetroffen, voorzien van een grijs handvat. Op het lemmet, wit van kleur, was het opschrift “Utility” zichtbaar. Dit mes toont qua uiterlijk en vormgeving veel gelijkenis met het mes welke was achtergebleven op de plaats delict
(het hof begrijpt: (…) met het mes dat verdachte bij zijn aanhouding op de grond heeft laten vallen.).Van beide messen zijn fotografische opnames gemaakt en deze zijn als bijlagen bij dit proces-verbaal gevoegd
(het hof: dossierpagina 1198).
9.
Een proces-verbaal van bevindingen doorzoeking d.d. 24 januari 2017, dossierpagina 1206, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , voor zover inhoudende:
Op 24 januari 2017 hebben wij een onderzoek verricht in de woning gelegen aan de [adres 1] te Maastricht. Dit betreft de woning van [slachtoffer 1] . In de woning werden geen ter zake dienende goederen aangetroffen.
10.
Een proces-verbaal van bevindingen inzake keramisch mes d.d. 8 februari 2019, los opgenomen in het dossier, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] , voor zover inhoudende:
Op verzoek van officier van justitie mr. [officier van justitie] zijn wij naar het adres [adres 2] Maastricht gegaan.
Op 8 februari 2019 waren wij ter plaatse. We werden te woord gestaan door [partner benadeelde partij 1] , de partner van [slachtoffer 1] .
Door ons werd een onderzoek ingesteld naar de in de woning aanwezige keukenmessen. Er werden alleen roestvrij stalen keukenmessen aangetroffen. We hebben [partner benadeelde partij 1] gevraagd of zij in het verleden andere messen had gehad. Ze antwoordde dat zij nooit andere messen had gehad. Op de vraag of ze ooit keramische messen in huis had gehad, antwoordde ze dat ze deze nooit in haar woning had gehad.
11.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 januari 2017, dossierpagina’s 1161-1168, betreffende de verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1164)
Ik zag de verwonding aan zijn been.
(dossierpagina 1165)
Ik zag het bloed uit het been van [slachtoffer 1] komen. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] [getuige 1]
(het hof begrijpt: [getuige 1] )riep voor hulp. Ik zag dat [getuige 1] met versnelde pas onze kant uit kwam lopen.
(…)
Ik stond op en liep naar de plek waar het mes lag. Ik kon het mes oprapen. Vervolgens liep ik weg van hen.
V: Waar was het mes toen je wegrende?
A: In mijn rechterhand.
(dossierpagina 1166)
V: Heb jij soortgelijke messen in jouw woning?
A: Ik heb een groter en een iets kleiner mes zoals deze. Deze messen kun je bij de Action kopen. Ik weet dat een wit is en de andere grijs. Het is van hetzelfde merk en dezelfde vorm.
12.
Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring met medische informatie betreffende [slachtoffer 1] , opgesteld en ondertekend door een arts op 1 februari 2017, dossierpagina 1145, voor zover inhoudende:
A. Omschrijving van het letsel:
2x steekverwonding linker been met vaat- en zenuwletsel.
Is er sprake van uitwendig bloedverlies?
Ja, ernstig en shock.
B.
Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel?
Ja.
Is er vermoeden van inwendig bloedverlies?
Ja.
D. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht:
20 januari 2017.
E. Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel):
Angiografie, exploratie vaat- zenuwletsel
F. Geschatte duur van de genezing:
Onbekend.
13.
Een geschrift, te weten een brief d.d. 24 januari 2017 van Gezp Heelkunde drs. [persoon 7] , welke brief als bijlage 2A is gevoegd bij het schadeonderbouwingsformulier van [slachtoffer 1] , los opgenomen in het dossier, voor zover inhoudende:
De heer [slachtoffer 1] is van 20 januari 2017 tot 25 januari 2017 opgenomen geweest.
Reden opname:
Twee steekverwondingen aan linker bovenbeen en knieholte met vaat- en zenuwletsel.
Operaties:
20 januari 2017 Overhechten v poplitea en hechten n. tibialis links
21 januari 2017 Uitruimen hematoom linker bovenbeen letsel m. vastus lateralis, hemostase en sluiten fascie vastus lateralis.
14.
Een geschrift, te weten een brief d.d. 8 februari 2017 van consulterend arts [naam arts] gericht aan dr. [arts] , welke brief als bijlage 2A is gevoegd bij het schadeonderbouwingsformulier van [slachtoffer 1] , los opgenomen in het dossier, voor zover inhoudende:
Uw patiënt werd op 8 februari 2017 op de SEH gezien.
Patiënt is op 20 januari 2017 opgenomen in verband met 2 steekverwondingen in het linker bovenbeen. Op de OK werden de wonden geëxploreerd en was er een bloeding in het diepe veneuze systeem welke overhecht is en het perineurineum is geapproximeerd en gehecht. Nadien had patiënt hypoesthesie van de voet links. Nu is hij hier omdat hij ter plekke van de hypoesthesie stekende pijnen heeft. Hij kan hier niet door slapen.
- Naar huis
- Oxycodon 10 mg lang + 5 mg kort mee voor 5 dagen
- Indien geen effect hiervan, poli traumatologie voor opstart gabapentine
- Uitgebreid uitleg gegeven over dat herstel lang zal gaan duren.
15.
Een geschrift, te weten de decursusgegevens van [slachtoffer 1] van het AZM Maastricht, als bijlage 2A gevoegd bij het schadeonderbouwingsformulier van [slachtoffer 1] , los opgenomen in het dossier, voor zover inhoudende:
(…)
Datum
Anamnese en onderzoek
Aangelegd door
18-04-2017
Anamnese: Heeft nog steeds pijnklachten. Als hij langer dan 20 meter loopt, bemerkt hij dat de pijnklachten toenemen, heeft dan ook het idee minder kracht te kunnen zetten met de linkervoet. Heeft hier veel last van. Pijn is gelokaliseerd ter plaatse van de laterale zijde van de linkervoet en de enkel. Gebruikt nog tweemaal daags 600 mg gabapentine.
Drs. A.F. Wolters (neurologie)
01-06-2017
C: Pt werd afgelopen nacht wederom wakker van heftige kramp in li onderbeen (…)
Drs. B.M.M. Lousberg (Anaesthesiologie)
14-06-2017
Behandeling dagcentrum chronische pijn:
Interventionele behandeling (…)
Toegediende medicatie: 1 ml chiro 0,75 met 40 mg kenakort (…)
Drs. A.L. Liem (anaesthesiologie)
27-11-2017
Uitslag MRI knie li besproken: groot posttraumatische (excentrisch) neuroom van de n. tibialis (…)
Drs. B.M.M. Lousberg (Anaesthesiologie)
05-07-2018
Blijft met name bij belasten been bij lopen last houden van uitstralende pijn in tibialisgebied tot in de suralis (li voetrand)
Ziet weinig vooruitgang in vermindering pijnklacht. Wil zijn leven weer oppakken, pijn zuigt echter energie uit hem (…
Drs. B.M.M. Lousberg
(Anaesthesiologie)
24-07-2018
Samenvatting: Pt is bij ons bekend met een posttraumatische tibialisneuroom li na steekwond met tibialisletsel in januari 2017.
Verrichte interventies:
14-06-2017 prognostisch suralisblok li, tijdelijk 60% minder pijn in li onderbeen.
12-10-2017: PRF n. suralis li. Weinig effect.
07-12-2017: PRF n. tibialis li. 20% pijnreductie.
17-04-2018: PRF n. tibialis li (…) 20 % pijn reductie.
Medicamenteus:
- gabapentine als dagelijkse pijnmedicatie opgehoogd naar 3 dd 600 mg
- tramadol/paracetamol (…)
Drs. B.M.M. Lousberg
(Anaesthesiologie)
16.
Een geschrift, te weten een brief d.d. 23 januari 2019 van [manueel therapeut] (manueel therapeut MSc.) aan [slachtoffer 1] , welke brief als bijlage 2B is gevoegd bij het schadeonderbouwingsformulier van [slachtoffer 1] , los opgenomen in het dossier, voor zover inhoudende:
(…)
Anamnese:
20 januari 2017 steekincident, partiële leasie n. tibialis en veneus letsel in knie li;
middels meerdere operatieve ingrepen is letsel hersteld;
5 dagen opgenomen geweest in het ziekenhuis;
veel pijn aan de enkel en been, gecombineerd;
sensibiliteitsstoornis onder de hak en laterale zijde van de voet;
zeer zwaar/pijnlijk gevoel in de li kuit/knieholte;
kracht in het linkerbeen is volledig verzwakt zegt hij;
lopen is zeer lastig, knie buigen en strekken is lastig.
(Manueel) therapeutisch onderzoek
- arthrogeen: art. genus flexie 100g/sterk beperkt;
- myogeen: verminderde spierkracht en stabiliteit onderste extremiteit re;
- neurogeen: partieel n. tibialis leasie en veneuze leasie li;
- VAS 90.
Conclusie:
Verminderde arthrogene- myogene mobiliteit en spierkracht na steekincident waardoor pijn VAS 90 en verstoord gangbeeld.
Therapie
Sinds 9 februari 2017 is meneer 13x behandeld. In onderling overleg hebben we de fysiotherapeutische behandeling per 27 maart 2017 beëindigd.
Parketnummer 03-866048-18 (mishandeling van [slachtoffer 2] ):
17.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 12 december 2017, dossierpagina’s 1032-1033, betreffende de verklaring van [slachtoffer 2] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1032)
Op 12 december 2017 omstreeks 22.00 uur bevond ik mij in de sportschool [naam sportschool] aan de [adres 3] te Maastricht. Ik zag dat een man, die ik wel eens eerder heb gezien, genaamd [verdachte] , langdurig naar mij staarde. Ik vroeg de man vervolgens wat er aan de hand was, waarom hij naar me staarde. Hierop ontstond een woordenwisseling en liep hij in een agressieve houding naar mij toe. Hierna ontstond een opstootje tussen ons tweeën. Ik zag en voelde dat de man mij eenmaal op mijn hoofd sloeg met een tot vuist gebalde rechterhand. Ik voelde direct pijn op de plaats waar hij mij raakte.
18.
Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 12 december 2017, dossierpagina’s 1013-1014, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1013)
Op 12 december 2017 omstreeks 22.15 uur werden wij door het operationeel centrum naar de [adres 3] te Maastricht gestuurd, waar sportschool [naam sportschool] gevestigd zou zijn en waar zojuist een mishandeling zou hebben plaatsgevonden.
Eenmaal ter plaatse spraken wij [slachtoffer 2] , die aangaf door een andere klant mishandeld te zijn. Clubmanager [achternaam getuige 2] en een andere getuige, ook [achternaam getuige 2] genaamd, hebben het incident gezien. Ook had men camerabeelden beschikbaar die men aan ons liet zien. Op de beelden zagen wij dat een manspersoon een schoppende beweging maakte naar de aangever en vervolgens een slaande beweging maakte in de richting van de aangever. Wij kregen van de clubmanager de persoonsgegevens van de verdachte die [verdachte] bleek te zijn genaamd.
Wij zijn naar de [adres 4] te Maastricht gereden. Omstreeks 23.30 uur traden wij de woning op bovengenoemd adres binnen met toestemming van de verdachte die zich legitimeerde als [verdachte] . Hierop hebben wij [verdachte] aangehouden ter zake van mishandeling.
Bij het binnentreden viel ons op dat verdachte [verdachte] een behoorlijk bult op de zijkant van zijn rechter hand had zitten. Toen wij [verdachte] bij binnenkomst een hand wilden geven gaf [verdachte] ook aan dat zijn hand pijn deed.
19.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 december 2017, dossierpagina’s 1030-1031, betreffende de verklaring van [getuige 2] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1030)
Ik ben getuige geweest van een mishandeling. Ik ben werkzaam als clubmanager bij sportschool [naam sportschool] te Maastricht. Op 12 december 2017 omstreeks 21.45 uur was ik aan het werk. Er waren meerdere klanten aan het sporten waaronder [slachtoffer 2] en [verdachte] .
Op de zojuist genoemde datum en tijd riep mijn broertje, die hier ook werkt, mij. Hij attendeerde mij op iets wat op het podium gaande was. Ik zag [voornaam verdachte] en [slachtoffer 2] staan. [voornaam verdachte] kwam opgefokt over op mij. Ik zag dit aan zijn hele gedrag. Ik hoorde [voornaam verdachte] iets zeggen over Syrië, oorlog en vermoorden. Op een gegeven moment zag ik dat [voornaam verdachte] een schoppende beweging maakte in de richting van [slachtoffer 2] en vervolgens [slachtoffer 2] een vuistslag gaf op zijn hoofd. Ik zag dat [voornaam verdachte] dit deed met kracht met een tot vuist gebalde rechterhand.
20.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 december 2017, dossierpagina’s 1028-1029, betreffende de verklaring van [getuige 3] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1028)
Op 12 december 2017 was ik aan het sporten in de sportschool [naam sportschool] te Maastricht. Omstreeks 21.45 uur hoorde ik een woordenwisseling op het altaar. Ik hoorde de uiteindelijke dader in een voor mij onbekende taal schreeuwen in de richting van het slachtoffer en zijn vriend. Ik zag dat het slachtoffer zich hierop omdraaide en in de richting van de dader rende. Ik zag dat zijn vriend en [naam 1] het slachtoffer probeerden tegen te houden, wat ook lukte. Ik zag dat de dader een trapbeweging richting het lichaam van slachtoffer maakte. Ik zag dat de dader met zijn rechterbeen/voet het slachtoffer ter hoogte van zijn buik raakte. Vervolgens zag ik dat de dader een van zijn armen met kracht naar achteren bewoog en hierna uithaalde naar het slachtoffer.
(dossierpagina 1029)
Ik zag dat de dader het slachtoffer behoorlijk hard op zijn hoofd sloeg. Ik zag dat de dader hierna wegliep.
21.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 december 2017, dossierpagina’s 1024-1027, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 12] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1024)
Op 19 december 2017 werden de camerabeelden van beveiligingscamera’s, geplaatst binnen [naam sportschool] sportschool te Maastricht, door mij uitgelezen. Daarbij werd door mij onder meer het navolgende bevonden.
Signalement aangever A1
(het hof begrijpt: [slachtoffer 2] ): man, middelbare leeftijd, kort zwart haar, geheel in zwart gekleed.
Signalement dader D1
(het hof begrijpt: verdachte): man, kort zwart haar, grijs T-shirt.
(dossierpagina 1025)
Het betreffen camerabeelden die onder meer zicht bieden op het oude altaar, het podium, en het lagere gedeelte van de vloer.
21:46:14 uur
Er ontstaat een schermutseling met duwen tussen D1 en A1 achter het toestel, niet zichtbaar voor de camera.
21:46:28 uur
Een bezoeker 2 houdt zijn beide armen tegen de armen van D1 aan.
(dossierpagina 1026)
21:46:36 uur
A1 draait zich om en loopt richting de trap. Bezoeker 2 staat voor D1.
21:46:42 uur
A1 is weer zichtbaar rechts naast de pilaar op de benedenvloer.
21:46:49 uur
D1 loopt richting A1, D1 staat boven en A1 beneden. Bezoeker 2 staat midden op het podium, bezoeker 1 staat met zijn handen op zijn heupen bij toestel 1.
21:46:52 uur
D1 staat op het podium, A1 staat lager naast D1.
21:47:00 uur
Bezoeker 3 komt in looppas aan gelopen richting D1. A1 loopt weg uit de discussie, bezoeker 4 staat rechts op benedenvloer.
21:47:03 uur
D1 maakt een beweging met zijn linkerarm richting A1, die bijna achter de pilaar staat.
21:47:10 uur
Bezoeker 3 loopt, rechts van de pilaar de trap naar beneden.
21:47:12 uur
A1 komt met versnelde looppas richting D1 gelopen. D1 reageert door vanaf het podium een trap met zijn linkerbeen richting A1 te geven. Bezoeker 2 houdt D1 met een hand op zijn rug tegen. Bezoeker 4 staat rechts naast A1 en trekt aan A1 met zijn beide handen.
D1 wordt naar achteren geduwd in het handgemeen. Bezoeker 2 probeert ertussen te komen.
21:47:14 uur:
D1 maakt een vuist met zijn rechterhand en maakt een beweging naar achteren met zijn arm om vervolgens een voorwaartse slaande beweging te maken richting A1.
22.
De eigen waarneming van dit hof, gedaan ter terechtzitting van 2 december 2020, inhoudende dat op de camerabeelden die betrekking hebben op het tenlastegelegde feit is te zien dat op het moment dat [slachtoffer 2] op verdachte kwam afgerend, verdachte een stap naar voren deed en direct reageerde met een trappende beweging in de richting van [slachtoffer 2] en dat hij kort daarna een slaande beweging in de richting van [slachtoffer 2] heeft gemaakt.
Parketnummer 03-700471-17, feit 5 (mishandeling van [slachtoffer 3] ):
Met betrekking tot het onder parketnummer 03-700471-17 onder 5 bewezenverklaarde feit volstaat het hof, gelet op de omstandigheid dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en dienaangaande geen vrijspraak is bepleit, met de volgende opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
23.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 15 december 2017, dossierpagina 903, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] .
23.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 december 2017, dossierpagina’s 547-553, in het bijzonder dossierpagina’s 548-549, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 13] .
23.
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 11 februari 2019.
Parketnummer 03-700471-17, feit 1 (doodslag op [slachtoffer 4] ):
26.
Een proces-verbaal van bevindingen inzake de meldingen 112-ambulancedienst d.d. 2 maart 2018, dossierpagina’s 737-744, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 8] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 737)
Melding 20171214-205836(het hof begrijpt: 14 december 2017 te 20:58:36 uur)
NNV = medewerkster meldkamer ambulancezorg
NNM1 = melder
NNM2 = zoon melder/getuige
NNV2 = buurvrouw van NNM1 en NNM2
NNV: Ambulancezorg goedenavond
NNM1: (…) Er moet ook politie komen. Er is een man neergestoken naast ons.
NNV: In welke plaats?
NNM1: Maastricht
NNV: Welk adres?
NNM1: (hard schreeuwend) [straatnaam 8] 32 hier loopt iemand rond met een heel groot mes. (…) Hij loopt buiten.
NNM1: Hij heeft de buurman naar buiten gehaald en neergestoken. Mijn zoon heeft het allemaal gezien.
(dossierpagina 738)
NNV: Waar is hij neergestoken?
NNM1: Weet ik niet, die man ligt voor dood in de struik. Hij heeft hem buiten in de struik gegooid.
(…)
NNM2: (op de achtergrond bij NNM1) laat mij even.
(…)
NNM2: Ik had de deur opengedaan. Ik kijk naar buiten. In één keer zag ik hem, wou die bijna mij neersteken, een groot mes.
Hij heeft mijn buurman neergestoken. En met de benen in de lucht gesleept en zo achter de struiken gegooid.
(…)
NNM2: Ik heb het gezien. Hij zat te schelden, te schreeuwen die man.
Ik heb het zien gebeuren hoe die op hem bleef insteken. Hij bleef steken met het mes.
NNV: Heeft hij meerdere keren gestoken?
NNM2: Ja.
(…)
NNM2: Ik liep van het pad af naar mijn buren om te kijken wat er aan de hand was en toen kwam die man in het Arabisch zei die, en toen stak die, wou die met een mes achter mij aan komen. Toen ben ik naar binnen gevlucht.
(dossierpagina 739)
NNM2: Buitenlandse afkomst. Getinte kleur eh eh eh Arabisch.
(dossierpagina 741)
NNV: Wat is de naam van de buurjongen die het gezien heeft?
NNV2: [getuige 4] . Hij woont op nummer 30.
27.
Een proces-verbaal van bevindingen verhoor getuige [getuige 4] d.d. 15 december 2017, dossierpagina’s 671-672, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 44] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 671)
Naar aanleiding van de doodslag/moord gepleegd op 14 december 2017 in de woning [straatnaam 8] 32 te Maastricht heb ik het volgende onderzoek ingesteld.
Ter plaatse bij de plaats delict werd mij verteld dat de buurjongen van het slachtoffer getuige zou zijn geweest van de moord/doodslag.
De buurjongen bleek te zijn: [getuige 4] , wonende aan de [straatnaam 8] 30 te Maastricht.
Op 14 december 2017 heb ik [getuige 4] in zijn woning gehoord.
Getuige [getuige 4] verklaarde onder andere dat:
 hij binnen tv zat te kijken op de bank en [slachtoffer 4] plotseling hoorde schreeuwen;
 hij lawaai hoorde en het leek alsof er met meubels werd geschoven;
 hij alleen [slachtoffer 4] hoorde schreeuwen;
 het een pijn, lijdend schreeuwen was;
 hij de voordeur open had gemaakt;
 nadat hij de voordeur had geopend hij naar de brievenbus was gelopen bij hem in de tuin;
 hij toen zag dat [slachtoffer 4] aan zijn benen door de dader naar buiten werd gesleept;
(dossierpagina 672)
 de dader [slachtoffer 4] bij de voeten vasthield en vooruit liep en daarbij [slachtoffer 4] achter zich aan sleepte;
 de dader toen een bepaalde draai maakte op het pad;
 de dader [slachtoffer 4] toen achter de struik in de tuin duwde;
 dat [slachtoffer 4] met zijn knieën omhoog lag;
 toen hij dat zag vroeg: “Wat is hier aan de hand?”;
 de dader zich omdraaide en iets schreeuwde in het Arabisch;
 de dader toen naar hem toekwam met het mes in zijn hand (getuige hief zijn rechtervuist helemaal omhoog);
 het best een groot mes was, een keukenmes of vleesmes;
 de dader toen achter hem aan kwam en stopte halverwege de lengte van de struik;
 de dader zich toen omdraaide en wegrende in de richting van de [straatnaam 9] ;
 [slachtoffer 4] niks meer kon doen en hij, [getuige 4] , zag dat [slachtoffer 4] al dood was, omdat [slachtoffer 4] niet meer bewoog;
 de dader het mes nog in zijn rechterhand vasthield toen hij [slachtoffer 4] naar buiten sleepte;
 de dader het mes en het been tegelijkertijd vasthield.
28.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2017, dossierpagina’s 658-660, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 14] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 658)
Op 14 december 2017 om 21.02 uur kregen wij, [verbalisant 15] en [verbalisant 14] , de melding om te gaan naar de [straatnaam 8] 32 in verband met een steekpartij.
Op donderdag 14 december 2017 om 21.07 uur waren wij ter plaatse.
Op donderdag 14 december 2017 om 21.09 uur werd het slachtoffer gevonden in de voortuin. Er werd meteen een FO arts ter plaatse gevraagd.
Op donderdag 14 december 2017 om 21.10 uur was ambulance ter plaatse.
Op donderdag 14 december 2017 om 21.12 uur werd er een ECG gemaakt, hierop was geen hartslag meer te zien.
29.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2017, dossierpagina’s 661-662, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 15] en [verbalisant 14] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 661)
Op donderdag 14 december 2017 hoorden wij omstreeks 21.02 uur dat wij van de medewerker van de politiemeldkamer de mobilofonische opdracht kregen om met spoed te gaan naar adres [straatnaam 8] 32 te Maastricht.
Aldaar zou zojuist een steekpartij hebben plaatsgevonden waarbij het slachtoffer in de struiken zou liggen en de dader zou zijn weggevlucht. Wij hoorden dat ook een signalement van de mogelijke dader werd doorgegeven.
Hierop zijn wij onmiddellijk naar de opgegeven locatie gegaan alwaar wij om 21.07 uur aankwamen.
Wij zagen dat het perceel [straatnaam 8] 32 te Maastricht een rijtjeswoning betrof. Wij zagen dat voor deze woningen, vanaf de straat gezien, een kleine voortuin lag.
Wij zagen dat in de voortuin van het perceel, staande op de erfafscheiding van die voortuin met het trottoir en de tuin van perceel [straatnaam 8] 34, vanaf de weg links van die woning gelegen, een hoge L-vormige struik stond. We zagen dat de voordeur van die woning helemaal open stond.
Wij zagen dat een man uit die woning gelopen kwam. We zagen dag hij een kleine zaklamp vasthield.
Wij zagen dat op het trottoir voor die woning nog een man en een vrouw stonden.
Wij hoorden dat hij gelijk naar ons riep: "Daar ligt ie". We zagen dat hij met zijn lampje op het een lichaam van een persoon scheen, dat daar achter de L-vormige struik op de grond lag.
Ik, [verbalisant 14] , ben naar deze persoon toe gelopen en heb deze persoon bekeken. Ik zag dat deze geen tekenen van leven meer gaf. Ik, [verbalisant 14] , zag dat die persoon een grote gapende bloedende wond in zijn hals had.
30.
Een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict 1 d.d. 30 januari 2018, dossierpagina’s 1242-1249, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 16] , [verbalisant 17] en [verbalisant 18] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1243)
Op 14 december 2017 om 21.45 uur kwam ik, [verbalisant 16] , aan op de locatie [straatnaam 8] 32 te Maastricht. De woning was afgezet met lint en werd bewaakt door personeel van de basispolitiezorg.
(dossierpagina 1244)
Ik zag dat de voordeur open stond. In de gang, de woonkamer, de keuken en op de onderste trede van de trap naar de eerste verdieping werden bloedsporen aangetroffen.
De aangetroffen situatie en de aangetroffen bloedsporen passen bij een gevecht of ander geweld.
(dossierpagina 1245)
Wij zagen dat op de grond achter de taxusstruik een overleden persoon lag. Ik zag dat rechts naast deze persoon een schaar met grijze/blauwe ogen lag.
(dossierpagina 1246)
De schaar die naast het lichaam lag werd veiliggesteld SIN [SIN 1] .
Nadat het lichaam werd ontkleed werd het voorzien van SIN [SIN 2] . Het slachtoffer werd in een lijkenzak verpakt.
(dossierpagina 1247)
Het lichaam werd overgebracht naar het mortuarium van het ziekenhuis te Maastricht.
31.
Een proces-verbaal bemonstering verdachte [verdachte] en veiligstellen kleding en schoeisel d.d. 19 december 2017, dossierpagina’s 1330-1333, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 19] en [verbalisant 20] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1331)
Aan ons werd een aantal papieren zakken overhandigd, met daarin de inbeslaggenomen kleding en het schoeisel die [verdachte] droeg tijdens zijn aanhouding.
(dossierpagina 1332)
SIN: [SIN 3]
Merk/type: Paar schoenen.
32.
Een proces-verbaal van bevindingen identificatie [slachtoffer 4] d.d. 19 december 2017, dossierpagina 667, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 21] en [verbalisant 22] , voor zover inhoudende:
Op dinsdag 19 december 2017 uur waren wij in het mortuarium van het ziekenhuis te Maastricht voor de identificatie van het slachtoffer van de steekpartij, gepleegd op donderdag 14 december 2017.
Omstreeks 11.40 uur werd door twee vrienden van het slachtoffer de herkenning gedaan.
Ik, [verbalisant 22] , hoorde dat [vriend 1] vertelde dat de persoon, die in de rouwkamer lag, [slachtoffer 4] betrof.
Vervolgens hoorde ik dat [vriend 2] zei dat de persoon [slachtoffer 4] was.

Overledene: [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 2] (Egypte).

33.
Een proces-verbaal lijkschouw [slachtoffer 4] d.d. 9 februari 2018, met als bijlagen een foto-map en een verslag van de lijkschouw, dossierpagina’s 1409-1423, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 23] en [verbalisant 24] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1409)
Op 15 december 2017 te 19:00 uur verrichtte B. Berkhout, forensisch arts, in ons bijzijn in het MUMC (Maastricht Universitair Medisch Centrum) lijkschouw op het lichaam van: [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 2] Egypte.
Het lichaam was ondergebracht in een verzegelde, afgesloten en bij justitie in gebruik zijnde koelcel, van het MUMC. Het lichaam was verpakt in een verzegelde en gewaarmerkte transportzak. Het lijk was voorzien van het SIN: [SIN 2] .
De schouw werd uitgevoerd voorafgaand aan een forensisch radiologisch onderzoek in het MUMC in een van de onderzoeksruimten van de afdeling radiologie.
Tijdens de schouw maakte ik, [verbalisant 23] , foto's, waar in dit proces-verbaal steeds naar wordt verwezen. Die foto's, genummerd FO-10-01 tot en met FO-10-18, zijn opgenomen in een foto-map, die als bijlage bij dit proces-verbaal is gevoegd en deel uitmaakt van dit proces-verbaal.
Het was het lichaam van een volwassen man. Aan het lichaam waren diverse steek- en snijverwondingen. In de hals, direct onder de kaak, was een gapende wond, boven het strottenhoofd, doorlopend in diepere structuren. In de buikstreek, rechts onder de navel was een wond met uitpuilende, dunne, darm.
34.
Een geschrift, inhoudende een definitief sturingsverslag van het Maastricht UMC+, Unit Forensische Radiologie, d.d. 15 december 2017, dossierpagina’s 1982-1984, opgemaakt door [radioloog] (radioloog MUMC), [forensisch radiologisch consulent 1] en [forensisch radiologisch consulent 2] (forensisch radiologisch consulenten), voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1982)
Definitief sturingsverslag
Datum: 15 december 2017
SIN: [SIN 2]
CT-total body en MRI hals en buik
(dossierpagina 1984)
Conclusie/bevindingen:
Meerdere letsels in het hoofdhalsgebied met:
het diepste letsel verlopend over de rechts-links-as in de hals met een breedte van ruim 7 cm welk door de huid, onderhuidse weefsels, en strottenhoofd gaat tot op de vierde halswervel en diep huiddefect ter hoogte van het linker sleutelbeen met uitgebreid lucht en induratie in de onderliggende weke delen en ook links ter plaatse van de onderkaak een diep letsel waarbij de tandenrij is aangedaan.
Ook laag op de buik meerdere letsels met:
het diepste letsel rechts boven de lies, waarbij de darmen uitpuilen door het defect van ongeveer 3 cm.
De darmen zijn waarschijnlijk aangedaan en er is vrij vocht/bloed en lucht in de buikholte zichtbaar.
Diep letsel linker hand (tussen duim en wijsvinger) en tweetal meer oppervlakkige letsel buitenzijde rechter bovenbeen.
35.
Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut “Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood”, opgesteld door dr. J. Fronczek d.d. 23 juni 2018, met bijlage 1, dossierpagina’s 2074-2090, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 2077)
A. Postmortaal radiologisch en sectie (uitwendig en inwendig)
4. Letsels
Hoofd/hals: Er waren aan de hals en de kin 2 snijletsels (letsels A en V)
(opmerking hof: de letters waarnaar in dit rapport wordt verwezen, zijn weergegeven in de bijlage op dossierpagina 2090)en aan de hoofd en de hals 6 steekletsels (letsels B t/m G).
Buik: Er waren aan de buik 5 steekletsels (H t/m L), die alle de buikholte bereikten. In relatie met de letsels was er perforatie van de vetweefsels in de buikholte en de dikke darm en waren er circa 100 ml bloed en bloedstolsels in de buiholte. De letsels I en K hadden een rechtlijnig aspect en 1 stomp en 1 puntig uiteinde.
Ledematen: Er waren aan de ledematen circa 16 snijletsels (M t/m S, waarbij onder letsel S meerdere (circa 10) letsels zijn beschreven) en 2 steekletsels (M t/m S).
(dossierpagina 2078)
7. Interpretatie van de resultaten
Bij sectie werden verspreid aan het lichaam 13 steekletsels en circa 18 snijletsels (sub A4) vastgesteld, die bij leven waren ontstaan door ingewerkt uitwendig mechanisch scherprandig snijdend en perforerend geweld, zoals opgeleverd kan worden door 1 of meerdere messen.
In relatie met het snijletsel aan de hals (letsel A) en het steekletsel (letsel G) laag aan de hals waren er perforaties van onder andere de linker halsader, de linker halsslagader (letsel A) en perforatie van een aftakking van de linker sleutelbeenader (letsel G). Hierdoor is fors bloedverlies ontstaan, waarmee het overlijden wordt verklaard. Er waren bij sectie tekenen van ernstig bloedverlies (sub A7). De overige steek- en snijletsels hebben tezamen middels bloedverlies bijgedragen aan het overlijden.
Een aantal steekletsels had een rechtlijnig aspect met één stomp en één puntig uiteinde (letsels B, F, I en K). Het aantreffen van deze bevindingen is waarschijnlijker onder de hypothese dat deze letsels zijn veroorzaakt met een
(dossierpagina 2079)
eenzijdig scherprandig voorwerp, dan onder de hypothese dat deze zijn veroorzaakt met een tweezijdig scherprandig voorwerp.
Letsels F, I en K waren betrouwbaar op te meten en tussen 2,7 en 3,5 cm lang. Het diepst gemeten steekkanaal was in relatie met letsel G aan de hals links en deze bedroeg circa 6 cm.
De snijletsels aan de handen (M t/m S, sub A4) passen bij afweerletsels.
De letsels sub A5 (krasvormige letsels) waren bij leven ontstaan door ingewerkt uitwendig mechanisch scherppuntig/scherprandig geweld zoals door stoten tegen scherppuntige voorwerpen of de scherpe zijde van een scherprandig voorwerp kan worden opgeleverd.
De letsels A6 waren bij leven ontstaan door ingewerkt uitwendig mechanisch stomp geweld zoals door (zich) stoten, vallen en slaan kan zijn ontstaan.
8. Conclusie
Bij sectie op het lichaam van de heer [slachtoffer 4] , 46 jaren oud geworden, wordt het intreden van de dood verklaard door verbloeding als gevolg van één snijletsel en één steekletsel aan de hals. De overige steek- en snijletsels hebben tezamen een bijdrage geleverd aan het overlijden middels bloedverlies.
36.
Een proces-verbaal sporenonderzoek binnenzijde woning [straatnaam 8] 32 Maastricht d.d. 9 februari 2018, dossierpagina’s 1353-1357, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 23] en [verbalisant 25] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1353)
Op vrijdag 15 december 2017 om 13.30 uur stelden wij sporenonderzoek in op het adres [straatnaam 8] 32 te Maastricht.
Tijdens het ingestelde onderzoek maakte ik, [verbalisant 25] foto’s waarin dit proces-verbaal steeds naar wordt verwezen. Die foto’s (foto FO-08-01 t/m FO-08-64) zijn opgenomen in een fotomap, die als bijlage bij dit proces-verbaal is gevoegd.
Via de voordeur betraden wij de gang [foto FO-08-06]. Op de vloer lagen bloedspatten. Dit was rechtstandig gevallen bloed.
Enkele sporen waren door vegen verstoord. Op de vloer, nabij de deur naar de keuken, was een fragment van een schoenspoor met een streepmotief zichtbaar.
De voordeur was aan de binnenzijde voorzien van een extra deurkruk op een hoogte van ongeveer 20 centimeter. Aan deze kruk hing een sjaal die gedeeltelijk op de vloer lag. Deze sjaal was bebloed [foto FO-08-11 en FO-08-12]. Op de muur, gezien vanaf de binnenzijde, links van de voordeur zagen wij een veegspoor van bloed. Waarschijnlijk geplaatst door iemand met bebloede vingers [foto FO-08-13 en FO-08-14]. Op de linker muur, gezien vanaf de binnenzijde, bevonden zich op een hoogte van ongeveer 60 cm bloedspatten. Dit was mogelijk afgeworpen bloed [foto FO-08-15 en FO-08-18]. De voordeur was aan de binnenzijde voorzien van een opdekslot met een dag- en nachtschoot. De slotkast was aan de buitenzijde bebloed. Waarschijnlijk heeft overdracht plaatsgevonden van bebloede handen of kleding [foto FO-08-16]. Op de vloer lagen meerdere bloedspatten.
Dit was vrijwel alleen rechtstandig gevallen bloed. Enkele spatten waren verstoord
(dossierpagina 1354)
door vegen. Bij de eerder omschreven sjaal was op de vloer geveegd bloed zichtbaar. Gelet op de manier waarop de sjaal op de deurkruk hing, is het veegspoor waarschijnlijk ontstaan doordat de voordeur werd geopend op het moment dat de sjaal op de kruk hing [foto FO-08-15, FO-08-17 en FO-08-18]. Op de trap naar de eerste verdieping lag rechtstandig gevallen bloed op de onderste trede.
Van het bloed nam ik, [verbalisant 25] , op enkele plaatsen monsters. De plaatsen van bemonstering staan vermeld in de onderstaande lijst van sporen.
Bijzonderheden en sporenonderzoek in de keuken
Van het aanrecht stonden twee keukenlades open [foto FO-08-24 tot en met FO-08-26]. De linker lade was nagenoeg geheel geopend. In deze la lagen keukenartikelen waaronder snijplanken, folies en plastic zakken. Op het ladefront en een plastic zak in de lade bevond zich geveegd bloed [foto FO-08-27 en met FO-08-28].
De rechterlade stond ongeveer 10 centimeter open. Deze lade bevatte bestek en ander keukengerei. Op het ladefront bevonden zich bloedvegen. Gelet op de verschijningsvorm en de plaats van aantreffen is het waarschijnlijk dat dit bloed op en in de lades is terechtgekomen doordat iemand met bebloede handen contact met deze lades had.
(dossierpagina 1356)
Veiliggestelde sporen:
SIN: [SIN 4]
Spooromschrijving: Bloed
Tijdstip veiligstellen: 15 december 2017 te 15.28 uur
Plaats veiligstellen: Bloed op keukenlade links
Bijzonderheden: Pd1-13
SIN: [SIN 5]
Spooromschrijving: Bloed
Tijdstip veiligstellen: 15 december 2017 te 15.30 uur
Plaats veiligstellen: Bloed op keukenlade rechts
Bijzonderheden: Pd1-14
37.
Een proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Turks Cultureel Centrum d.d. 17 december 2017, dossierpagina’s 921-927, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 13] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina’s 921-922)
Op de camerabeelden van de bewakingscamera’s in het Turks Cultureel Centrum is het volgende zichtbaar.
(dossierpagina 924)
Op 14 december 2017 te 21.10 uur komt een man gekleed in een grijze broek, grijze sportschoenen en een grijs T-shirt het Turks Cultureel Centrum binnengelopen. Op de beelden is zichtbaar dat de handen en het gezicht van deze man besmeurd zijn met een rood zwart kleurige substantie.
In zijn rechterhand houdt de man een op een mes gelijkend voorwerp vast met het lemmet langs zijn onderarm.
Op deze beelden lijkt het lemmet ongeveer even lang als de onderarm van de man.
De man loopt de cafetaria van het TCC binnen en legt het op het mes gelijkend voorwerp rechts, buiten het beeld van de camera, neer.
38.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 15 december 2017, dossierpagina’s 944-948, betreffende de verklaring van [getuige 5] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 945)
Gisterenavond was ik in het Turks Cultureel Centrum. Ik zag dat [voornaam verdachte] binnenkwam. [voornaam verdachte] zat helemaal onder het bloed. Ook het hoofd, zijn kleding en zijn handen zaten onder het bloed. In zijn rechterhand had hij een groot mes.
(dossierpagina 946)
Hij liep voor de televisie langs en legde het mes zelf op het tafeltje, waar de televisie boven hangt, neer. Hij liep naar een tafel en ging zitten op een stoel. Ik heb tegen mijn zoon [naam 2] gezegd dat hij het mes moest wegpakken. Dat heeft hij ook gedaan. De politie heeft het mes later gepakt uit de keuken.
39.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2017, dossierpagina’s 929-930, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 26] , [verbalisant 27] , [verbalisant 28] , [verbalisant 29] en [verbalisant 30] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 929)
Op 14 december 2017 omstreeks 21.15 uur hoorden wij via de regionale meldkamer te Maastricht dat er op verschillende plaatsen in Maastricht steekpartijen waren geweest. Wij kregen informatie dat binnen de moskee aan de [straatnaam 10] 24 te Maastricht een persoon met een mes aanwezig was, deze persoon zou helemaal bebloed zijn.
Omstreeks 21.28 uur kwamen waren wij ter plaatse. Bij binnenkomst in de moskee zagen wij dat in de grote zaal meerdere personen aanwezig waren. Wij zagen dat aan het hoofd van de tafel, recht tegenover de ingang van de moskee, een zichtbaar gewonde man op een stoel zat.
Bevindingen [verbalisant 28] , [verbalisant 27] en [verbalisant 26] :
Omstanders verklaarden ten overstaan van ons dat de gewonde man een mes bij zich had en dat dit mes elders lag. Wij hebben de omstanders gevolgd naar de keuken van de moskee. In de ijzeren wastafel van de keuken troffen wij een koksmes aan. Ik, [verbalisant 26] , zag dat er aan het handvat wit papier van een torkrol aanwezig was. Ik zag dat er rode sporen (vermoedelijk bloed) aan het lemmet zichtbaar waren. Ik heb het mes, met handschoenen aan, bij het uiteinde van het handvat gepakt en het in een schoon plastic zakje gestopt.
Omstreeks 22.30 uur is het mes overgedragen aan de collega van de forensische opsporing. Het mes is inbeslaggenomen.
Bevindingen [verbalisant 29] en [verbalisant 30] :
Wij zagen bij binnenkomst in de moskee, recht tegenover de ingang, een tafel staan en aan het einde van voornoemde tafel een man op een stoel zitten. Wij zagen dat van deze man zijn gezicht en zijn handen onder het bloed zaten en dat er bloed op zijn shirt en broek zat.
(dossierpagina 930)
Wij zagen dat deze persoon zwart kort opgeschoren haar had, een licht getinte tot bleke huid en tenger postuur had, en dat deze persoon een grijs T-shirt, een grijze trainingsbroek en grijze sportschoenen van het merk Puma droeg.
Wij zagen dat om voornoemde man een hoop andere mannen stonden welke zich over de bebloede man ontfermden.
Een persoon genaamd [naam 3] vertelde mij, [verbalisant 29] , dat de bebloede man enkele momenten eerder de moskee binnen kwam gelopen met een mes in zijn rechter hand en helemaal onder het bloed zat. De man zou vervolgens het mes bij de tv in de moskee hebben neergelegd. De tv staat bij binnenkomst in de moskee gelijk rechts. Vervolgens zou de man hebben in de Arabische taal hebben gezegd dat hij moe was en is vervolgens op een stoel aan voornoemde tafel gaan zitten.
40.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2017, dossierpagina’s 919-920, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 31] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 919)
Ik heb de gewonde man aangehouden als verdachte van doodslag. De man bleek te zijn genaamd [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] .
41.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 december 2017, dossierpagina 928, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 31] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 928)
Op 17 december 2017 werden aan mij de camerabeelden getoond die waren opgenomen door camera's in het perceel aan de [straatnaam 10] 24 te Maastricht op donderdag 14 december 2017 tussen 21.00 uur en 22.00 uur.
Ik zag op deze beelden een persoon eerder genoemd perceel betreden. Ik zag dat dit dezelfde persoon was als de persoon die door mij op donderdag 14 december 2017 te 21.30 uur werd aangehouden ter zake van artikel 287 Wetboek van Strafrecht, de nader te noemen [verdachte] .
Ik zag verder op deze beelden dat die persoon plaatsnam op een stoel in eerder genoemde ruimte. Ik zag op het beeld dat dit dezelfde plaats was, als waar ik [verdachte] had aangetroffen en aangehouden.
42.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 december 2017, dossierpagina’s 673-680, betreffende de verklaring van [getuige 4] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 675, )
V: Je zei dat je de man op de foto, die op het nieuws was, herkende. Waar herkende je hem aan?
A: Aan zijn uiterlijk. Ik heb hem zelf in het echt gezien. Ik herkende hem aan zijn haren en zijn gezicht.
V: Wat zag je nog meer op die foto?
A: Die foto was verspreid op het nieuws en op Facebook
(het hof: deze foto is weergegeven op dossierpagina 55). Ik wist gewoon dat het dezelfde man was.
43.
Een proces-verbaal onderzoek aan kleding verdachte [verdachte] d.d. 12 februari 2018, dossierpagina’s 1803-1804, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 23] en [verbalisant 25] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1803)
Op 17 december 2017 stelden wij een onderzoek in aan de kleding die de verdachte [verdachte] droeg op het moment van zijn aanhouding. Deze kleding werd veiliggesteld in het Zuyderlandziekenhuis te Heerlen, waar verdachte na zijn aanhouding werd behandeld aan zijn verwondingen.
(…)
SIN [SIN 3]
Een paar sportschoenen, merk Puma, maat 43, kleur grijs/blauw. Bijzonderheden: bebloed aan de bovenzijde en aan de onderzijde.
44.
Een rapport van het NFI d.d. 3 januari 2018, betreffende ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van twee steekincidenten met dodelijke afloop in Maastricht op 14 december 2017’, opgemaakt door ing. M.J.W. Pouwels, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, dossierpagina’s 1940-1943, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1940)
In deze zaak is een onderzoek naar biologische sporen en een DNA-onderzoek uitgevoerd.

Onderzoek naar biologische sporen

Schoenen [SIN 3]
De schoenen zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Verspreid over beide schoenen zijn bloedsporen aanwezig. Van elke schoen zijn twee bloedsporen bemonsterd. De bemonsteringen zijn als [SIN 3] #01 tot en met #04 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
(dossierpagina 1941)
Schaar [SIN 1]
De schaar is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Verspreid over de gehele schaar zijn bloedsporen aanwezig. Drie bloedsporen zijn bemonsterd. De bemonsteringen zijn als [SIN 1] #01 tot en met #03 veiliggesteld voor DNA-onderzoek.
Van de referentiemonsters bloed [SIN 6] van het slachtoffer [slachtoffer 4] is een DNA-profiel verkregen dat is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
(dossierpagina 1942)
Tabel 1: Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Beschrijving DNA-profiel
Matchkans DNA-profiel
[SIN 3] #02
DNA-profiel van een man
- Slachtoffer [slachtoffer 4]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
[SIN 1] #01 en #02
DNA-profiel van een man
- Slachtoffer [slachtoffer 4]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
45.
Een aanvullend rapport van het NFI d.d. 16 april 2018, betreffende ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van twee steekincidenten met dodelijke afloop in Maastricht op 14 december 2017’, opgemaakt door ing. M.J.W. Pouwels, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, dossierpagina’s 1973-1977, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1973)
De politie, Eenheid Limburg, heeft verzocht (…) onderzoeksmateriaal [SIN 1] (schaar) aanvullend te onderzoeken op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA.
(dossierpagina 1974)
De schaar is eerder onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn drie bloedsporen [SIN 1] #01 tot en met #03 veiliggesteld en onderworpen aan een DNA-onderzoek. Bij het aanvullend onderzoek is het handvat van de schaar bemonsterd.
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
(…)
[SIN 1] #04 bemonstering met bloed van de buitenzijden van beide handvatten van de schaar
[SIN 1] #05 bemonstering met bloed aan de binnenzijde van het oog in het kleine handvat van de schaar
[SIN 1] #06 bemonstering met bloed van de binnenzijde van het oog in het grote handvat van de schaar.
(dossierpagina 1976)
Tabel 1: Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
(…)
SIN
Beschrijving DNA-profiel
Matchkans DNA-profiel
[SIN 1] #04
DNA-profiel van een man
- Slachtoffer [slachtoffer 4]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
[SIN 1] #05
DNA-profiel van een man
- Slachtoffer [slachtoffer 4]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
[SIN 1] #06
DNA-profiel van een man
- Slachtoffer [slachtoffer 4]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
46.
Een rapport van het NFI d.d. 5 maart 2018, betreffende ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van twee steekincidenten met dodelijke afloop in Maastricht op 14 december 2017’, opgemaakt door ing. M.J.W. Pouwels, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, dossierpagina’s 1952-1955, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1952)
Politie Eenheid Limburg heeft verzocht de bemonsteringen [SIN 4] en [SIN 5] te onderzoeken op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA. Het doel van dit onderzoek is het vaststellen van wie het DNA op dit onderzoeksmateriaal afkomstig kan zijn.
(dossierpagina 1953)
(…)
Bemonsteringen [SIN 4] (bloed op keukenlade links Pd1-13) en [SIN 5] (bloed op keukenlade rechts Pd1-14)
Deze bemonsteringen zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. In deze bemonsteringen is bloed aangetroffen. De bemonsteringen zijn als [SIN 4] #01 en [SIN 5] #01 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Resultaten, interpretatie en conclusie
De DNA-profielen die zijn vergeleken met de DNA-profielen van de bemonsteringen zijn:
[SIN 7] verdachte [verdachte]
[SIN 6] overleden slachtoffer [slachtoffer 4]
(dossierpagina 1954)
Tabel 1: Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Beschrijving DNA-profiel
Matchkans DNA-profiel
[SIN 4] #01 en [SIN 5] #01
DNA-profiel van een man
- Slachtoffer [slachtoffer 4]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
47.
Een kennisgeving van inbeslagneming, dossierpagina’s 126-127, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur [verbalisant 32] :
(dossierpagina 128)
Inbeslagname:
Adres: [straatnaam 8] 32 te Maastricht.
Datum en tijd: 15 december 2017 te 18.00 uur.
Omstandigheden: aangetroffen op tafel in woonkamer.
Volgnummer:
SIN: [SIN 8]
Merk/type: Apple iPhone GSM, wit.
48.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 maart 2018, dossierpagina’s 136-138, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 33] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 136)
In verband met een dodelijke steekpartij in Maastricht op 14 december 2017, waarbij het slachtoffer [slachtoffer 4] kwam te overlijden, werd zijn mobiele telefoon, een Apple iPhone 6 plus, in beslag genomen.
(dossierpagina 137)
Op 13 maart 2018 werden in samenwerking met de tolk alle chatberichten beluisterd van [slachtoffer 4] , ook wel [bijnaam slachtoffer 4] genoemd.
[bijnaam slachtoffer 4] zegt dat [voornaam verdachte] bij hem is en dit wilde hij aan hem laten weten en verder geen probleem. Hij zegt tegen [naam 4] niet te bellen omdat [voornaam verdachte] daar is. [slachtoffer 4] laat dit weten zodat [naam 4] niet met zijn vriend naar hem komt (14-12-2017 tussen 19.53 en 20.07 uur).
49.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 januari 2018, dossierpagina’s 608-626, betreffende de verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende:
V: vraag verhoorder
A: antwoord verdachte
(dossierpagina 609)
V: (…)
A: Ik ben bij [slachtoffer 4] thuis gekomen. Ik was bij [slachtoffer 4] thuis.
(dossierpagina 610)
Wij hebben gevochten. Ik heb het mes gepakt.
V: Je zei net dat je buiten was met [slachtoffer 4] . Wat gebeurde daar?
A: Ik heb hem weer gestoken met het mes.
(dossierpagina 611)
Het was meer dan één keer steken. (…) Het was steken met het mes, ging naar alle kanten. Zo en zo naar alle kanten (verbalisanten: verdachte maakt zwaaiende bewegingen).
(dossierpagina 614)
We waren aan het vechten. En ik ben toen hysterisch geworden.
Parketnummer 03-700471-17, feiten 2 (moord op [slachtoffer 5] ), 3 (poging tot moord op [slachtoffer 6] ) en 4 (gekwalificeerde poging tot doodslag op [slachtoffer 7] ):
50.
Een proces-verbaal van bevindingen inzake de meldingen 112-ambulancedienst d.d. 2 maart 2018, dossierpagina’s 737-744, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 8] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 741)
Melding 20171214-211112(het hof begrijpt: 14 december 2017 te 21:11:12 uur)
NNV = medewerkster ambulancedienst
NNM = melder
NNV: Met de ambulancedienst goedenavond
NNM: Goedenavond kunt u naar de [straatnaam 11] 10 komen? (…) Ik heb hier drie gewonden. (…) Er zijn er neergestoken.
NNV: Kunt u iets zeggen over de toestand van die mensen?
NNM: Die moeder die is denk ik overleden, het meisje heeft haar hele gezicht open gescheurd, de overbuurman heeft de kop gescheurd.
(dossierpagina 742)
NNV: U denkt dat de vrouw al overleden is?
NNM: Ik denk het wel, ik voel geen hartslag.
51.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 december 2017, dossierpagina’s 815-819, betreffende de verklaring van [benadeelde partij 18] , wonende aan de [straatnaam 11] 20, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 816)
V: Wat is er die avond 14 december 2017 gebeurd?
A: Mijn vrouw en ik waren die avond televisie aan het kijken. Het exacte tijdstip is mij onbekend. Ik schat ongeveer 21.00 uur. Op dat moment werd er op de voordeur van onze woning gebonkt door [naam benadeelde partij 16] . Ik hoorde dat zij riep: “ [slachtoffer 7] is neergestoken, [slachtoffer 7] is neergestoken.”
Ik ben direct naar buiten gerend. [naam benadeelde partij 16] had op dat moment 112 aan de lijn. Ik hoorde dat zij aan de telefoon riep: “Er zijn mensen neergestoken en die zijn aan het doodgaan.”
Ik ben naar de overkant naar [slachtoffer 7] gerend. Op dat moment zag ik dat er meerdere mensen uit de woning kwamen gelopen. Ik zag dat [slachtoffer 7] voor zijn eigen woning stond in de voortuin. Ik zag dat [slachtoffer 7] een theedoek tegen zijn voorhoofd hield om een bloedende wond te stelpen.
Ik ben hierop naar de overkant van de straat gerend, naar de Syrische familie. (…) Ik ben de woning van de Syrische familie binnen gelopen. Ik zag dat er een vrouw op haar buik in de woning lag. Ik zag dat de benen in de gang lagen en het bovenlichaam in de woonkamer. Ik herkende haar als de bewoonster van deze woning. Ik zag veel bloed bij deze vrouw. Op het moment dat ik bij de vrouw op de grond wilde kijken, hoorde ik een persoon op de grond vallen. Ik zag dat de dochter van het slachtoffer, [fon. naam slachtoffer 6]
(het hof begrijpt telkens: [slachtoffer 6] )op de grond was gevallen.
Ik zag dat zij een snijwond in haar gezicht had, van boven haar linkeroog tot aan haar mond. Ik zag dat deze snijwond hevig bloedde.
52.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 januari 2018, dossierpagina’s 833-835, betreffende de verklaring van [benadeelde partij 19] , wonende aan de [straatnaam 11] 20, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 834)
Mijn vader is eerst naar [slachtoffer 7] gerend. Ik zag het meisje en de vrouw liggen. Ik zag buiten op de grond een meisje liggen, bij de voordeur waar zij woont. Het meisje was bij bewustzijn. Dit meisje schreeuwde dat ik naar haar, moeder moest gaan. Ik zag een vrouw in de gang van de woning liggen. De vrouw lag met haar benen naar de voordeur en in de gang en met haar romp en hoofd in de woonkamer. De vrouw lag er levenloos bij. Ik heb aan de pols gevoeld of er nog ademhaling was. Dit bleek niet zo te zijn. Er was geen ademhaling meer bij deze vrouw. (…) Ik ben naar buiten gerend. Toen was mijn vader al bij het meisje. Ik zag het meisje op de grond liggen en zag dat zij veel bloed in haar gezicht had. Ik zag dat ze een flinke kras in haar gezicht had van ongeveer 15-20 centimeter. Ze schreeuwde het uit van de pijn en dat we haar moeder moesten checken of we haar nog konden redden.
53.
Een proces-verbaal omschrijving plaats delict PD2 en bergen slachtoffer SO2 d.d. 11 januari 2018, dossierpagina’s 1300-1303, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 34] en [verbalisant 35] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1300)
Op 14 december 2017 omstreeks 22.00 uur kwam ik, [verbalisant 34] ter plaatse op het adres [straatnaam 11] 10 te Maastricht. Ter plaatse waren veel burgers en politiemensen aanwezig en er heerste een onrustige sfeer.
De voordeur stond geheel open. Het licht in de gang, woonkamer, keuken en bovenverdieping was aan. In de gang lagen dekens op de vloer waarmee het slachtoffer was afgedekt (FO-02-03 t/m FO-02-05)
(dossierpagina’s 1307-1309). In de gang was veel bloed zichtbaar aan deuren en muren (FO-02-05).
(dossierpagina 1301)
Voorafgaande aan het onderzoek aan het slachtoffer werd aan mij een moersleutel overgedragen. Met deze moersleutel was de verdachte op het hoofd geslagen door de overbuurman van [straatnaam 11] 9.
Omstreeks 23.50 uur werd door ons een onderzoek ingesteld aan het slachtoffer. Het slachtoffer lag op de rug in de gang van de woning met het hoofd ter hoogte van de trap en de voeten in de richting van de voordeur. De neus was bebloed. Aan de achterzijde van het lichaam zagen wij meerdere verwondingen ter hoogte van de linkerschouder, hals en halverwege de rug aan de rechterzijde (FO-02-20 en FO-02-21)
(dossierpagina’s 1316-1317).
(dossierpagina 1302)
Besloten werd een uitgebreide lijkschouw te verrichten in het Maastricht Universitair Medisch Centrum (MUMC).
Het lichaam werd verpakt in een lijkenzak en overgebracht naar het mortuarium van het ziekenhuis te Maastricht.
De volgende sporen/stukken van overtuiging werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
(dossierpagina 1303)
(…)
Goednummer: PL2300-2017198657-1020350
SIN: [SIN 9]
Object: Humaan
Bijzonderheden: So-02 ( [slachtoffer 5] , 01-01-1961)
54.
Een proces-verbaal van bevindingen identificatie [slachtoffer 5] d.d. 19 december 2017, dossierpagina 711, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 21] en [verbalisant 22] , voor zover inhoudende:
Op 19 december 2017, omstreeks 09.00 uur waren wij verbalisanten in het Mortuarium van het ziekenhuis te Maastricht. Omstreeks 09.45 uur werd door een dochter van het slachtoffer, [naam van benadeelde partij 12] , en door een vriendin van de familie, [naam 5] , de herkenning gedaan.
Wij hoorden dat [naam 5] vertelde dat de persoon, die in de rouwkamer lag, [slachtoffer 5] betrof. Even hierna hoorden wij dat [naam van benadeelde partij 12] zei dat het haar moeder [slachtoffer 5] was.
Overledene: [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum 4] te [geboorteplaats 3] (Syrië).
55.
Een proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 15 december 2017, dossierpagina’s 745-746, betreffende de verklaring van [slachtoffer 6] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 745)
Op 14 december 2017 om 23.30 uur hoorde ik als slachtoffer [slachtoffer 6] . Zij verklaarde:
Ik was vanavond bij mijn ouders aan de [straatnaam 11] 10 te Maastricht. Ik zat met mijn moeder in de woonkamer. De deurbel ging twee keer en mijn moeder opende de deur. Mijn moeder dacht dat mijn vader of broer thuis zou komen. Ik hoorde mijn moeder schreeuwen. Ze riep twee keer mijn naam. Ik zag dat er een man voor mijn moeder stond met een groot mes. Ik zag dat hij drie of vier keer een slaande beweging maakte in de richting van mijn moeder. Ik ging ertussen staan. De voordeur was op dat moment dicht. Ik schreeuwde heel hard om hulp. Ik probeerde de deur open te maken en dat lukte maar hij maakte de deur weer dicht. De man heeft me wel drie keer gestoken in mijn arm, schouder en gezicht. Ik zag dat [slachtoffer 7] kwam en ons hielp. Als [slachtoffer 7] niet was gekomen was ik dood geweest. De man rende weg en ik viel buiten op de grond.
56.
Een proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 19 december 2017, dossierpagina’s 747-748, betreffende de verklaring van [slachtoffer 6] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 747)
Op 15 december 2017 om 04.05 uur hoorden wij, verbalisanten [verbalisant 36] en [verbalisant 37] , in het AZM ziekenhuis te Maastricht [slachtoffer 6] . Zij verklaarde:
(dossierpagina 748)
Ik hoorde mijn moeder gillen. Ik ben haar te hulp geschoten en zag dat de man mijn moeder met een mes stak. Vervolgens stak de man mij ook. En verder sloeg de man mij. Tijdens het steken riep de man: “Ik vermoord jullie.” Opeens kwam onze buurman [fon. naam slachtoffer 7] (fon)
(het hof begrijpt: [slachtoffer 7] )ons helpen. Hij kwam in gevecht met de man. Hierop vluchtte de man onze woning uit.
Opmerking verbalisanten: De broer van aangeefster liet ons twee foto’s op zijn gsm zien van de aanvaller met het mes. Aangeefster verklaarde dat de man op de foto’s de aanvaller was die haar en haar moeder met het mes had gestoken. De broer verklaarde dat hij de foto’s van Facebook-site had gedownload. Aangeefster verklaarde dat de man die haar had gestoken dezelfde kleding droeg als de man op de foto. Een grijze broek en een licht T-shirt.
57.
Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 15 december 2017, dossierpagina’s 749-754, betreffende de verklaring van [slachtoffer 6] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 748)
Op 15 december 2017 om 13.40 uur hoorden wij, verbalisanten [verbalisant 39] en [verbalisant 38] , in het AZM ziekenhuis te Maastricht [slachtoffer 6] . Zij verklaarde:
(dossierpagina 750)
De man is naar binnen gekomen en heeft de deur dichtgedaan.
(dossierpagina 751)
V: (…)
A: (…) Hij is een Syriër.
V: Hoe weet jij dat hij een Syriër is?
A: Door zijn manier van praten.
V: Wat zei hij?
A: “Ik wil jullie doodmaken.”
(…) En mijn vader ook.
V: Waarom zegt die man dat? Waarom zou hij dat willen doen?
A: Ik heb gezegd: “Waarom?” Hij zei: “Jij gaat als eerste dood.”
(…) Ik was mijn moeder aan het beschermen. Toen heeft hij mij ook geslagen met het mes.
Hij heeft mijn moeder eerst geslagen met het mes. Mijn moeder had mij geroepen en toen kwam ik. Ze riep “ [slachtoffer 6] ”. Ik wilde naar de buren en hij liet mij niet. Hij heeft mij geslagen op mijn schouder.
V: Je wilt de deur openmaken voor de buren te halen voor hulp. Hij wilde dit niet en toen heeft hij jou geslagen op de schouder?
A: Ja.
V: Was dit nog in de gang?
A: Ja.
(…)
Toen ben ik de deur gaan openen en gaan schreeuwen. Ik heb hem geduwd zodat ik de deur kon openen. (…) Toen is [fon. naam slachtoffer 7] (fon)
(het hof begrijpt telkens: [slachtoffer 7] )gekomen. Als hij niet was gekomen, was ik nu dood. [fon. naam slachtoffer 7] heeft hem geslagen. En die dader heeft [fon. naam slachtoffer 7] ook geslagen op zijn hoofd. Toen is hij weggerend.
(dossierpagina 752)
V: Toen de man naar je vader vroeg, noemde hij toen zijn naam?
A: Nee, hij zei “Waar is hij, waar is hij”. En hij zei: “Jullie gaan ook dood. Iedereen gaat dood.”
58.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 15 december 2017, dossierpagina’s 773-774, betreffende de verklaring van [slachtoffer 7] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 773)
Op vrijdag 14 december 2017 omstreeks 21.00 uur/21.15 uur zat ik in mijn woonkamer. Ik kan vanaf mijn woonkamer door het woonkamerraam naar buiten kijken. Ik kijk dan tegen de woning van mijn overburen aan, zijnde de [straatnaam 11] 10 te Maastricht.
Ik weet dat hier een Syrisch gezin woont.
Ik zag dat vader [fon. naam benadeelde partij 8]
(het hof begrijpt: [benadeelde partij 8] )samen met zijn zoon [voornaam benadeelde partij 10]
(het hof begrijpt: [benadeelde partij 10] )uit zijn woning kwam gelopen, zij zijn samen weggegaan. Niet veel later kwam de andere zoon genaamd [voornaam benadeelde partij 9]
(het hof begrijpt: [benadeelde partij 9] )uit de woning.
Ongeveer drie minuten later stond een voor mij onbekende man aan de deur van mijn overburen op huisnummer 10. Ik zag dat de man bij hen aanbelde. Ik zag dat de moeder van het gezin de voordeur van de woning opende. Ik zag dat de man naar binnen stapte en ik zag dat hij met zijn rechterhand slaande en hakkende bewegingen maakte richting de moeder. Ik zag op dat moment dat de man een mes in zijn rechterhand hand had. Ik zag dat zowel de man en moeder in de hal stonden.
(dossierpagina 774)
Ik ben toen naar buiten gegaan.
Op het moment dat ik naar de overkant keek, keek ik bovengenoemde woning van mijn overburen binnen. De man die ik eerder met de moeder zag vechten, zag ik nu met dochter [fon. naam slachtoffer 6]
(het hof begrijpt: [slachtoffer 6] )vechten. Ik zag dat de man slaande bewegingen maakte met het mes richting de dochter en ik zag de dochter zich met haar armen afweren. Ik zag dat de dochter helemaal onder het bloed zat.
Ik zag de moeder op de grond in de gang liggen en ik zag deze vrouw niet meer bewegen. Gedurende het incident tussen de man en de dochter, heeft de moeder achter hun op de grond gelegen, waarbij zij geen enkele keer bewogen heeft.
Ik ben toen naar huis gelopen en heb een wielsleutel gepakt. Ik ben naar de overkant toegelopen, naar de woning van mijn overburen, om de dochter te helpen.
59.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 18 december 2017, dossierpagina’s 776-779, betreffende de verklaring van [slachtoffer 7] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 776)
Op 17 december 2017 te 13.30 kwamen wij, verbalisanten [verbalisant 38] en [verbalisant 39] , bij de [straatnaam 11] 9 te Maastricht bij [slachtoffer 7] . Hij deed aangifte en verklaarde het volgende.
(dossierpagina 777)
(…)
Ik zag een persoon aan de overzijde bij perceel 10 aan de voordeur bellen.
Het duurde even voordat de deur werd geopend. Toen dit eenmaal gebeurde, zag ik dat de persoon die had aangebeld, de voordeur verder openduwde. Ik herkende de overbuurvrouw [slachtoffer 5] . [slachtoffer 5] probeerde de deur dicht te duwen.
(…)
Op het moment dat de deur van perceel 10 dicht was, heb ik vanuit de gang van mijn woning een wiel moersleutel gepakt.
(…)
Toen ik bij de deur kwam van perceel 10, ging deze open. Ik zag door de geopende deur dat [slachtoffer 5] in de gang bij de voordeur op de grond lag.
Ik zag dat de man vocht met de dochter, [slachtoffer 6] . Ik zag dat de man stekende bewegingen maakte in de richting van het lichaam van [slachtoffer 6] . Ik zag dat [slachtoffer 6] met haar armen in de lucht, trachtte een en ander af te weren.
Ik sloeg de man met de moersleutel voor op zijn hoofd. Ik zag dat de man achterover viel.
Ik dacht dat de man door mijn slag wel even weg was, hij stond echter op en kwam met zwaaiende en stekende bewegingen mijn kant uit. Ik voelde het mes van de man aan mijn voorhoofd. Ik voelde en ik zag dat ik werd geraakt, ik voelde meteen bloeddruppels over mijn gezicht lopen.
Ik had nog steeds de moersleutel vast en riep dat hij zijn mes moest laten vallen. Dat deed de man niet. Hij kon niet weg want ik blokkeerde zijn vluchtweg. De man kwam weer op me af en ik raakte hem weer met de wielsleutel. Mijn eigen hoofdwond begon harder te bloeden en daarom liep ik terug naar mijn eigen woning aan de overkant. Hierdoor kon de man dus vluchten.
60.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 december 2017, met bijlage, dossierpagina’s 780-782, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 38] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 780)
Op 19 december 2017 vertelde [slachtoffer 7] dat hij kort na het feit op Facebook een foto heeft gezien. Dit betrof een foto van een man met een bebloed gezicht en bebloede kleding. De man zit op een stoel en de politie staat naast hem.
(dossierpagina 781)
Door mij werd aan [slachtoffer 7] gevraagd: Wie is deze man?
Door [slachtoffer 7] werd geantwoord: De man op de foto is de man die [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en mij gestoken heeft.
Op 20 december 2017 werd bijgevoegde foto door aangever [slachtoffer 7] aan de politie verstrekt
(hof: dit betreft dezelfde foto als de foto weergegeven op pagina 55 van het dossier).
61.
Een proces-verbaal schouw slachtoffer [slachtoffer 5] , met als bijlage een foto-map inhoudende 34 foto’s, dossierpagina’s 1428-1455, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 23] en [verbalisant 24] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1428)
Op 15 december 2017 te 19.30 uur verrichtte B. Berkhout, forensisch arts, in ons bijzijn in het MUMC (Maastricht Universitair Medisch Centrum) lijkschouw op het lichaam van [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum 4] te [geboorteplaats 3] , Syrië.
Het lijk was voorzien van het SIN [SIN 9] .
De schouw werd uitgevoerd voorafgaand aan een forensisch radiologisch onderzoek in het MUMC in een van de onderzoeksruimten van de afdeling radiologie.
Tijdens de schouw maakte ik, [verbalisant 23] , foto's, waar in dit proces-verbaal steeds naar wordt verwezen. Die foto's [genummerd FO-12-01 tot en met FO-12-34] zijn opgenomen in een foto-map, die als bijlage bij dit proces-verbaal is gevoegd en deel uitmaakt van dit proces-verbaal.
Het was het lichaam van een volwassen vrouw. Aan het lichaam waren diverse steek- en snijverwondingen.
62.
Een proces-verbaal forensisch radiologisch onderzoek [slachtoffer 5] d.d. 17 februari 2018, dossierpagina 1456, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 23] en [verbalisant 24] , voor zover inhoudende:
Op 15 december 2017 te 21.00 uur werd aan het lichaam van [slachtoffer 5] een forensisch radiologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek vond direct na de lijkschouw in ons bijzijn plaats.
Na afloop van het onderzoek werd een voorlopig sturingsverslag verstrekt.
63.
Een geschrift, inhoudende een voorlopig sturingsverslag van het Maastricht UMC+, Unit Forensische Radiologie, d.d. 15 december 2017, dossierpagina’s 1457-1459, opgemaakt door [radioloog] (radioloog MUMC), [forensisch radiologisch consulent 1] en [forensisch radiologisch consulent 2] (forensisch radiologisch consulenten), voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1459)
Conclusie/bevindingen:
Meerdere letsels met name laag in de nek en aan de rugzijde, de belangrijkste:
ter hoogte van de schouder links, waarbij het diepste letsel meer dan 8 cm diep is door de huid, onderhuidse weefsels en spieren met klieving van de achterzijde van de 2e rib links, tot in de borstholte
en
rechts op de rug, tot op/met klieving van de achterzijde van de 9e rib.
Klaplong beiderzijds en vocht in de borstholte rechts.
64.
Een proces-verbaal sectie slachtoffer [slachtoffer 5] , dossierpagina 1623, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 24] , met bijbehorende foto-map, dossierpagina’s 1632-1775, voor zover inhoudende:
Op 18 december 2017 werd op het lichaam van [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum 4] te [geboorteplaats 3] (Syrië), sectie verricht. Deze sectie werd verricht bij het NFI (Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag), door H. de Boer, arts en forensisch patholoog in opleiding, onder supervisie van arts en forensisch patholoog M. Buiskool.
Tijdens de sectie werd door een fotograaf van het NFI foto's gemaakt. Deze foto's, genummerd van sectie 2017-297 001 tot en met 2017-297 287, zijn in een foto-map als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd
(hof: dossierpagina’s 1632-1775).
65.
Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut “Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood”, opgesteld door dr. H.H. de Boer d.d. 14 juni 2018, met bijlagen, dossierpagina’s 2050-2070, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 2053)
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer 5] is het volgende gebleken.
3.
Er waren in totaal 5 snijletsels (A, B, D, H en L)
(opmerking hof: de letters waarnaar in dit rapport wordt verwezen, zijn weergegeven in de bijlage op dossierpagina 2070)en 19 steekletsels (C, E-G, I-K, M-X).
Letsels Q, X, T, P en/of S reikten tot in de linker- of rechterborstholte.
Letsel Q reikte tot in de linker borstholte, met onder andere klieving van de 2e rib links achterwaarts en perforatie van de bovenkwab van de linkerlong.
Letsels P en/of S reikte(n) tot in de linker borstholte, met onder andere beschadiging van de 8ste rib links achterwaarts en perforatie van de onderkwab van de linkerlong.
Letsel X reikte tot in de rechter borstholte, met onder andere klieving van de 9e rib rechts achterwaarts, perforatie van de onderkwab van de rechterlong en perforatie van een grote aftakking van de rechter longslagader.
Letsels E en F vormden een doorsteek van de rechter bovenarm. Letsel G lag in het verlengde van deze doorsteek.
In relatie met letsels H en D was er beschadiging van het schedelbot. In relatie met letsel N was er een breuk van de linker schouderkop.
4.
Steekletsels I, J, M, O, P, Q, S, T, V, W en X toonden één scherp en één stomp wonduiteinde. De wonduiteinden van de overige letsels waren suboptimaal te beoordelen. De maximaal gemeten steekkanaaldiepte bedroeg circa 10,5 cm (doorsteek tussen letsels E en F). De lengte van de
(dossierpagina 2054)steekwonden die betrouwbaar te beoordelen waren, bedroeg circa 3,1 – 3,4 cm (letsels X en Q). Enkele letsels (letsels O, P en S) toonden aan de rand parallel gelegen stipvormige tot streepvormige oppervlakkige huid beschadigingen.
5.
In de rechter borstholte waren circa 325 ml bloed en bloedstolsels.
6. Interpretatie van resultaten
De sectie betrof een vrouw met aan de romp, de rechterarm en het hoofd in totaal 5 snijletsels en 19 steekletsels (sub 3). Deze letsels zijn alle bij leven ontstaan door de inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig snijdend en/of perforerend geweld, zoals opgeleverd kan worden door steken/snijden met één of meerdere messen.
Drie of vier van de letsels sub 3 (letsels P en/of S, X en Q) reikten tot in de linker-of rechterborstholte, met onder andere perforatie van de linker- en rechterlong en een grote aftakking van de rechter longslagader. Perforatie van beide borstholten en beide longen leidt tot ernstige longfunctiestoornissen met zuurstof gebrek van belangrijke organen tot gevolg. De perforatie van een grote aftakking van de rechter longslagader gaat doorgaans gepaard met ernstig bloedverlies, met algehele weefselschade en functieverlies van belangrijke organen tot gevolg. De bevindingen van sub 5 passen bij ernstig bloedverlies. De longfunctiestoornissen en het bloedverlies verklaren het overlijden zonder meer.
In relatie met de overige steek- en snijletsels waren er geen grote bloedvaten of belangrijke organen geraakt. Deze letsels kunnen op zich de dood van het slachtoffer niet
(dossierpagina 2055)
verklaren. Wel kunnen zij een bijdrage hebben geleverd aan het overlijden middels bloedverlies.
Ten aanzien van het identificeren van een oorzakelijk steek-/snijwapen wordt opgemerkt dat meerdere steekletsels één stomp en één puntig uiteinde hadden (sub 4). Het aantreffen van deze bevindingen is waarschijnlijker onder de hypothese dat zij zijn ontstaan door steken met een eenzijdig scherprandig voorwerp dan onder de hypothese dat zij zijn ontstaan door steken met een tweezijdig scherprandig voorwerp.
De stip- tot streepvormige oppervlakkige huidbeschadigingen aan de wondranden van letsels O, P en S kunnen zijn veroorzaakt door een getand of gekarteld (deel) van een scherprandig voorwerp (bijv. een kartelmes) of door impressie van een structuur aan het heft van het gebruikte steekwapen.
(dossierpagina 2056)
7. Conclusie
Het overlijden van [slachtoffer 5] , 56 jaren oud, wordt verklaard door algehele weefselschade door longfunctiestoornissen en bloedverlies, veroorzaakt door drie of vier steekverwondingen aan de borstkas. De overige snij- en steekletsels kunnen op zich het overlijden van de dood niet verklaren, maar hebben mogelijk een bijdrage geleverd aan het overlijden middels bloedverlies.
66.
Een geschrift, inhoudende een rapport van een forensisch medisch onderzoek d.d. 26 april 2018 opgesteld door M.W.G. Govaerts, forensisch geneeskundige, dossierpagina’s 2014-2024, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 2015)
Zaakgegevens:
Slachtoffer: [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum 5] te [geboorteplaats 4] (Syrië).
Vraagstelling:
Het verzoek luidt een rapport op te stellen betreffende de letsels van slachtoffer.
(dossierpagina 2016)
Lichamelijk onderzoek:
Bij inspectie van het slachtoffer valt meteen de asymmetrie in het gelaat wat betreft de ooglidspleetopening en een litteken in de linkerhelft van het gelaat op (foto 1 en 2)
(hof: de foto’s zijn weergegeven op dossierpagina’s 2018-2024).
-Vanaf het voorhoofd is via het bovenste ooglid, het onderste ooglid, het jukbeen en de wang tot en met de bovenlip een litteken zichtbaar (foto 3, 4 en 5).
-Links in de nek en op de achterzijde van de linkerschouder bevinden zich in totaal drie, rode, ovaalvormige huidafwijkingen van ongeveer 0,5 bij 0,5-1 cm. lengte (foto's 7, 8 en 9).
-Aan de voorzijde van de linker bovenarm is een streepvormige, wit-roze huidafwijking zichtbaar van ca. 1 cm lengte (foto 10 en 11).
-Aan de binnenzijde van de linker onderarm, aan de pinkzijde is een ca. 1,5 cm lange rood-roze huidafwijking zichtbaar (foto 12 en 13).
Alle beschreven huidafwijkingen hebben het aspect van een litteken: het restant na genezing van een de huid penetrerende wond.
Medisch dossier:
Uit verkregen kopieën van het medisch dossier van slachtoffer blijkt dat slachtoffer op 14 december 2017 om 21.59 uur werd binnengebracht door de ambulance op de spoedeisende hulp afdeling van het MUMC+. Er was sprake van bloedverlies uit een wond in het aangezicht, die van net boven het linkeroog tot en met de bovenlip en tot in de spierlaag verliep. Ook werden enkele kleine, oppervlakkige steekverwondingen geconstateerd links in de hals, aan de bovenarm en bij de pols.
Slachtoffer werd opgenomen in het ziekenhuis om een operatief herstel van het aangezichtsletsel te ondergaan.
(dossierpagina 2017)
Uit de brieven van de oogarts blijkt dat er ten gevolge van het aangezichtsletsel een situatie is ontstaan waarbij het linkeroog niet volledig gesloten kan worden ten gevolge van littekenweefsel rond het oog. Het onderooglid is iets naar buiten gedraaid. Ten gevolge van het niet volledig kunnen sluiten van het oog ontstaat, door uitdroging, een ontsteking van het hoornvlies en het bindweefsel van het oog. De behandeling bestaat uit het druppelen en afplakken van het oog.
Beschouwing van de bevindingen:
Bij slachtoffer zijn littekens geconstateerd in het gelaat, in de nek en aan de linkerarm.
Het betreffen littekens ten gevolge van steek-snijverwondingen. Snij-en steekverwondingen zijn wonden die ontstaan doordat een scherp voorwerp de huid penetreert. Elk voorwerp met hetzij een scherpe rand, hetzij een of meer scherpe punten kan een snij- of steekwond veroorzaken.
De door het slachtoffer beschreven toedracht, namelijk het meermaals steken met een mes ter hoogte van het gelaat, de hals en bovenarm kan potentieel fataal letsel veroorzaken: in de hals zijn diverse grote bloedvaten aanwezig. Bij doorsnijden van deze bloedvaten is het risico op bloedverlies met de dood tot gevolg aanzienlijk.
Bij slachtoffer is sprake van blijvend letsel: vanuit cosmetisch oogpunt is een litteken in het gelaat ernstig letsel. Daarnaast is er ook functioneel letsel: ten gevolge van littekenweefsel kan het linkeroog niet volledig gesloten worden. Het is nu nog niet duidelijk hoe het herstel zal zijn: in elk geval zal een tweede operatie noodzakelijk zijn om herstel te bewerkstelligen.
67.
Een geschrift, inhoudende een rapport van een forensisch medisch onderzoek d.d. 9 april 2018 opgesteld door M.W.G. Govaerts, forensisch geneeskundige, dossierpagina’s 2025-2030, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 2026)
Slachtoffer: [slachtoffer 7] .
Slachtoffer was op 14 december 2017 betrokken bij een steekincident. Slachtoffer werd behandeld in het Maastricht Universitair Medisch Centrum (MUMC+).
Vraagstelling:
De aanvraag betreft een verzoek het geconstateerde letsel te beschrijven en forensisch te duiden.
(dossierpagina 2027)
Lichamelijk onderzoek:
Bij inspectie van het hoofd is er een verticaal verlopende, 2,5 cm lange, streepvormige huidafwijking zichtbaar, midden op het voorhoofd, (foto's 1 t/m 3)
(hof: deze foto’s zijn weergegeven op dossierpagina’s 2029-2030).
Onder de huidafwijking is een lichte verharding voelbaar, en profiel is zichtbaar dat er een lichte zwelling onder de huidafwijking aanwezig is. (foto 4).
De huidafwijking heeft het aspect van een litteken.
Medisch dossier:
Uit verkregen kopieën van het medisch dossier van slachtoffer blijkt dat slachtoffer op 14 december 2017 om 22.06 uur werd binnengebracht door de ambulance op de spoedeisende hulp afdeling van het MUMC+.
Er werd een ca. 3 cm lange en 0,5 cm diepe wond in het gelaat, midden op het voorhoofd geconstateerd, met iets wijkende niet-rafelige wondranden.
De wond werd gehecht, slachtoffer kreeg een tetanusinjectie en werd naar huis ontslagen.
Beschouwingen, bevindingen en conclusie:
Op 14 december 2017 werd een huidletsel op het voorhoofd met het aspect van een snijwond gehecht door de spoedeisende hulp arts van het MUMC+. Snij-en steekverwondingen zijn wonden die ontstaan doordat een scherp voorwerp de huid penetreert. Elk voorwerp met hetzij een scherpe rand, hetzij een of meer scherpe punten kan een snij- of steekwond veroorzaken.
Bij slachtoffer werd tijdens een FMO een litteken op het voorhoofd geconstateerd, passend bij een genezen snijverwonding.
68.
Een proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 8 januari 2018, met als bijlage een foto-map, dossierpagina’s 1326-1329, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 34] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1324)
Op donderdag 14 december 2017 om 22.44 uur, voorafgaande aan het sporenonderzoek, werd aan mij uit handen van [verbalisant 26] een mes overgedragen.
Dit mes was aangetroffen in het multicultureel centrum, gelegen aan de [straatnaam 10] 24 te Maastricht. In dit multicultureel centrum werd de verdachte aangehouden. Het mes was door medewerkers van het multicultureel centrum van de verdachte afgenomen
(hof: zie bewijsmiddelen 37, 38, 39, 40 en 41).
Ik zag dat het een vleesmes betrof met een totale lengte van ongeveer 32 cm. Om het heft was een papieren doek gewikkeld. De papieren doek, het heft en het lemmet waren deels bebloed [foto: FO-05-01 t/m FO-05-04]
(hof: dossierpagina’s 1328-1329).
Door mij werden de papieren doek en het mes afzonderlijk verpakt en veiliggesteld.
SIN: [SIN 10]
Object: Mes
SIN: [SIN 11]
Object: Doekje.
69.
Een proces-verbaal afname DNA-celmateriaal door opsporingsambtenaar d.d. 5 januari 2018, dossierpagina 1857, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 40] , voor zover inhoudende:
Op vrijdag 5 januari 2018 is door mij op de door de Minister van Veiligheid en Justitie voorgeschreven wijze en met de voorgeschreven hulpmiddelen
wangslijmvlies afgenomen van [slachtoffer 6] . Tot het verrichten van dit onderzoek heeft zij schriftelijk toestemming verleend. Het afgenomen celmateriaal werd op de voorgeschreven wijze verpakt, gewaarmerkt en verzegeld.
70.
Een proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige (referentiemonster [slachtoffer 6] ) d.d. 10 januari 2018, dossierpagina’s 1850-1851, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 41] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1850)
Persoonsgebonden spoor
Persoonsgebonden spoornr : PL236E-2017198657-468039
SIN : [SIN 12]
DNA afkomstig van : [slachtoffer 6]
Soort DNA : Wangslijmvlies
Referentie : [SIN 12]
Datum afname DNA : 5 januari 2018
71.
Een rapport van het NFI d.d. 3 januari 2018, betreffende ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van twee steekincidenten met dodelijke afloop in Maastricht op 14 december 2017’, opgemaakt door ing. M.J.W. Pouwels, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, dossierpagina’s 1940-1943, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1942)
DNA-databank
Het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer 5] [SIN 13] is op 2 januari 2018 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen.
72.
Een rapport van het NFI d.d. 11 april 2018, betreffende ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van twee steekincidenten met dodelijke afloop in Maastricht op 14 december 2017’, opgemaakt door ing. M.J.W. Pouwels, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, dossierpagina’s 1958-1962, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1958)
Het mes [SIN 10] is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij is verspreid over het gehele mes bloed aangetroffen.
(dossierpagina 1959)
Onderstaand onderzoeksmateriaal is veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
[SIN 10] #01 bemonstering met bloed van het heft van het mes
[SIN 10] #02 en #03 bloed vanaf het heft van het mes
[SIN 10] #04 t/m #08 bloed vanaf het lemmet van het mes

Resultaten, interpretatie en conclusie

De DNA-profielen die zijn vergeleken met de DNA-profielen van de bemonsteringen zijn:
[SIN 7] verdachte [verdachte]
[SIN 14] slachtoffer [slachtoffer 7]
[SIN 12] slachtoffer [slachtoffer 6]
[SIN 6] overleden slachtoffer [slachtoffer 4]
[SIN 13] overleden slachtoffer [slachtoffer 5]
Tabel 1: Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Beschrijving DNA-profiel
DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
[SIN 10] #01
DNA-profiel van een man
[verdachte]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
[SIN 10] #02
DNA-profiel van een man
[verdachte]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
[SIN 10] #03
DNA-profiel van een man
[verdachte]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
(dossierpagina 1960)
Tabel 1: Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Beschrijving DNA-profiel
DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
[SIN 10] #04
DNA-mengprofiel van minimaal twee personen
[verdachte]
[slachtoffer 6]
Niet berekend vanwege overige resultaten
[SIN 10] #05
DNA-mengprofiel van minimaal twee personen
[verdachte]
[slachtoffer 5]
Niet berekend vanwege overige resultaten
[SIN 10] #06
DNA-mengprofiel van minimaal twee personen
DNA-hoofdprofiel van een man
Zwak aanwezige DNA-kenmerken
[verdachte]
[slachtoffer 6]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
Niet berekend vanwege resultaat [SIN 10] #04
[SIN 10] #07
DNA-mengprofiel van minimaal twee personen
DNA-hoofdprofiel van een vrouw
Zwak aanwezige DNA-kenmerken
[slachtoffer 5]
[slachtoffer 6]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
Niet berekend vanwege resultaat [SIN 10] #04
(dossierpagina 1961)
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht (zie ook het kader 'Bewijskracht van het resultaat van vergelijkend DNA-onderzoek') van de match tussen het DNA-profiel van slachtoffer [slachtoffer 6] en DNA-mengprofiel [SIN 10] #04 zijn de volgende aannames gedaan:
• bemonstering [SIN 10] #04 bevat DNA van twee personen;
• verdachte [verdachte] is donor van een deel van het DNA in de bemonstering
[SIN 10] #04
• de donoren van DNA in de bemonstering [SIN 10] #04 zijn onderling niet
verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van verdachte [verdachte] en slachtoffer
[slachtoffer 6] .
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van verdachte [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon.
Het verkregen DNA-mengprofiel [SIN 10] #04 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
73.
Een aanvullend rapport van het NFI d.d. 16 april 2018, betreffende ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van twee steekincidenten met dodelijke afloop in Maastricht op 14 december 2017’, opgemaakt door ing. M.J.W. Pouwels, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, dossierpagina’s 1973-1977, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1973)
Politie Eenheid Limburg heeft verzocht (…) onderzoeksmateriaal [SIN 3] (schoenen) aanvullend te onderzoeken op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA.
De schoenen zijn eerder onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn vier bloedsporen [SIN 3] #01 tot en met #04 veiliggesteld en onderworpen aan een DNA-onderzoek.
(dossierpagina 1974)
Bij het aanvullend onderzoek zijn van elke schoen nog vier bloedsporen bemonsterd. De bemonsteringen zijn als [SIN 3] #05 tot en met #08 (linkerschoen) en [SIN 3] #09 tot en met #12 (rechterschoen) veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. Op beide schoenen is nog bloed aanwezig.
(dossierpagina 1975)
Tabel 1: Resultaten, interpretatie en conclusie
(…)
SIN
Beschrijving DNA-profiel
Matchkans DNA-profiel
[SIN 3] #06 (linkerschoen)
DNA-profiel van een vrouw
- Slachtoffer [slachtoffer 6]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
[SIN 1] #08 (linkerschoen)
DNA-profiel van een vrouw
- Slachtoffer [slachtoffer 6]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
(…)
74.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2017, dossierpagina’s 712-713, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 42] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 712)
Op 14 december 2017 omstreeks 21.00 uur (…) kreeg ik de opdracht te gaan naar de [straatnaam 11] te Maastricht.
Ter plaatse kreeg ik de opdracht van een gewonde man, getuige [slachtoffer 7] , zijn verwondingen te bekijken. [slachtoffer 7] was woonachtig op het adres [straatnaam 11] 9 te Maastricht. Toen ik naar de voordeur van de woning liep, werd ik aangesproken door getuige [naam benadeelde partij 16] .
Ik hoorde dat ze me vertelde dat haar man [slachtoffer 7] de dader met een stuk gereedschap had geslagen. Getuige wees mij op de grond in de hal van de woning op een stuk gereedschap dat op de grond lag. Ik herkende het gereedschap als een steel van een momentsleutel. Ik zag dat er bloed op de momentsleutel zat. Ik besloot het stuk gereedschap in beslag te nemen en veilig te stellen voor onderzoek.
75.
Een proces-verbaal overdracht moersleutel d.d. 2 januari 2018, met als bijlage een foto-map, dossierpagina’s 1320-1323, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 34] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1320)
Op donderdag 14 december 2017 om 22:30 uur, voorafgaande aan het sporenonderzoek, werd aan mij uit handen van [verbalisant 42] een moersleutel overgedragen.
De moersleutel was afkomstig van de bewoner van perceel [straatnaam 11] 9 te Maastricht. Deze bewoner is gedurende het steekincident op de verdachte afgelopen. Hierbij heeft de bewoner van perceel nummer 9 de verdachte met de moersleutel op het hoofd geslagen.
De moersleutel was verpakt in een papieren zak en in deze toestand door mij overgenomen en veiliggesteld.
Het betrof een moersleutel met een totale lengte van ongeveer 50 centimeter. De moersleutel is voorzien van een zwart rubberen handvat. Het metalen gedeelte van de moersleutel was over de gehele lengte bebloed [FO-04-01 t/m FO-04-04]
(hof: deze foto’s zijn weergegeven op dossierpagina’s 1322-1323).
SIN : [SIN 15]
Merk/type : Moersleutel
76.
Een proces-verbaal afname DNA-celmateriaal door opsporingsambtenaar d.d. 5 januari 2018, dossierpagina 1848, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 40] , voor zover inhoudende:
Op vrijdag 5 januari 2018 is door mij op de door de Minister van Veiligheid en Justitie voorgeschreven wijze en met de voorgeschreven hulpmiddelen
wangslijmvlies afgenomen van [slachtoffer 7] . Tot het verrichten van dit onderzoek heeft hij schriftelijk toestemming verleend. Het afgenomen celmateriaal werd op de voorgeschreven wijze verpakt, gewaarmerkt en verzegeld.
77.
Een proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige (referentiemonster [slachtoffer 7] ) d.d. 10 januari 2018, dossierpagina’s 1841-1842, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 41] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1850)
Persoonsgebonden spoornr : PL236E-2017198657-752718
SIN : [SIN 14]
DNA afkomstig van: [slachtoffer 7]
Soort DNA: Wangslijmvlies
Datum afname DNA: 5 januari 2018.
78.
Een rapport van het NFI d.d. 5 maart 2018, betreffende ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van twee steekincidenten met dodelijke afloop in Maastricht op 14 december 2017’, opgemaakt door ing. M.J.W. Pouwels, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, dossierpagina’s 1952-1955, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 1952)
Politie Eenheid Limburg heeft verzocht de moersleutel [SIN 15] (…) te onderzoeken op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA. Het doel van dit onderzoek is het vaststellen van wie het DNA op dit onderzoeksmateriaal afkomstig kan zijn.
(dossierpagina 1953)
(…)
Moersleutel [SIN 15]
De moersleutel is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Verspreid over de moersleutel zijn meerdere bloedsporen aangetroffen. Zes bloedsporen zijn bemonsterd. Deze bemonsteringen zijn als [SIN 15] #01 tot en met #07 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Resultaten, interpretatie en conclusie
De DNA-profielen die zijn vergeleken met de DNA-profielen van de bemonsteringen zijn:
[SIN 7] verdachte [verdachte]
[SIN 14] [slachtoffer 7]
(dossierpagina 1954)
Tabel 1: Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Beschrijving DNA-profiel
DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
[SIN 15] #01
DNA-mengprofiel
Afgeleid DNA-hoofdprofiel van een man
(…)
Slachtoffer [slachtoffer 7]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
[SIN 15] #02
DNA-mengprofiel
Afgeleid DNA-hoofdprofiel van een man
(…)
[verdachte]
Kleiner dan één op één miljard
[SIN 15] #03 tot en met #07
DNA-profiel van een man
[slachtoffer 7]
Kleiner dan één op één miljard
79.
Een proces-verbaal van bevindingen eerste verhoor [verdachte] d.d. 18 december 2017, dossierpagina’s 579-580, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 43] en [verbalisant 22] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 579)
Op zondag 17 december 2017 omstreeks 14.45 uur hoorden wij in de PI te Vught [verdachte] als verdachte ter zake dubbele moord en poging doodslag. In aanwezigheid van de tolk [tolk] .
(dossierpagina 580)
[voornaam verdachte] gaf toe dat hij op de [straatnaam 11] te zijn geweest. Op woensdagavond en meerdere malen op de donderdag. Op de donderdag was hij meerdere keren bij [bijnaam benadeelde partij 8]
(het hof begrijpt: [benadeelde partij 8] , die ook wel [bijnaam benadeelde partij 8] werd genoemd)geweest. Hij verklaarde dat dit verraders waren en dat zij in een complot zaten van hetgeen in Syrië gebeurd was. Dat die erachter zat dat ze hem achtervolgden.
Hij verklaarde dat hij donderdag daar geweest was. Hij verklaarde dat een van de zonen aanwezig was bij een van die bezoeken. Dat was ook een rat, net als zijn vader. Dit waren zij die de kinderen vermoordden. Hij zei dat ze naar de hel kon gaan.
Op de vraag waarom hij de dochter [slachtoffer 6] die verwondingen had toegebracht, antwoordde hij dat hij hier geen antwoord op wilde geven. Hij viel diverse keren terug op het verhaal van Syrië.
80.
Een geschrift, inhoudende een verbatim uitwerking van het in bewijsmiddel 79 opgenomen proces-verbaal van bevindingen eerste verhoor [verdachte] en welke als bijlage bij dit proces-verbaal is gevoegd, dossierpagina’s, 583-592, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 587)
Verhoorder: Op de [straatnaam 11] is mevrouw [slachtoffer 5] doodgestoken. Wat heeft hij daarop te zeggen?
Verdachte: Dat zijn ze. Degenen die de kinderen van mijn broer hebben vermoord. Dat zijn de moordenaren. (…) Ze zijn gestuurd om mij te vermoorden en om mijn familie te vermoorden.
(…)
Verhoorder: Dat is waar mevrouw [slachtoffer 5] is doodgestoken?
Verdachte: Ze kan naar de hel gaan. Naar de hel gaan. Naar de hel als god het wil.
Verhoorder: Heeft hij
(het hof begrijpt dat de vraag via de tolk aan verdachte werd gesteld)gesproken met [naam benadeelde partij 8] ?
Verdachte: Ja. (…) Ik dacht dat hij mij kon helpen. Later heb ik ontdekt dat hij achter de operatie zit. Dat hij mensen achter mij stuurt. Dat ze mij in de gaten houden.
(dossierpagina 588)
Er zijn ook nog andere vijf personen. Die lijken op ratten. Als u ze ziet dan ga je meteen aan een rat denken. Dat moet u ook opschrijven.
(…)
Verhoorder: Heeft hij de 14e mevrouw [slachtoffer 5] neergestoken?
Verdachte: (…) Onder de (ntv) en één haar van de kinderen is zijn hele familie, die hele familie verhaart.
Verdachte: Ik ben bij [bijnaam benadeelde partij 8] geweest op de [straatnaam 11] 10. Toen heb ik binnen gezeten met hem. En een andere keer heb ik met hem gesproken bij de deur en zijn zoon was ook daar.
(dossierpagina 589)Hij lijkt ook op een rat, net als zijn vader.
81.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte en getuige ex artikel 189, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (‘confrontatie’) bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, d.d. 4 februari 2019, los opgenomen in het dossier, voor zover inhoudende:
(pagina 6)
G: [slachtoffer 6]
V: Verdachte
RC: Mevrouw [slachtoffer 6] , kent u hem, [verdachte] ?
G: Ja ik ken hem.
(pagina 7)
G: Vertel mij maar. Je kwam op donderdag 14 december om 21.00 uur naar ons huis, je hield een mes en je vermoordde mijn moeder. Ik kwam naar beneden en je hebt geprobeerd om mij te vermoorden. Waarom kwam je naar ons?
(pagina 10)
RC: Kent u de kinderen van [bijnaam benadeelde partij 8]
(het hof begrijpt: [benadeelde partij 8] )?
V: Van gezicht wel.
Bewijsoverwegingen
Parketnummer 03-700033-17
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer 1] en verdachte op 20 januari 2017 in een gevecht zijn geraakt, waarbij [slachtoffer 1] twee steekverwondingen in zijn linkerbeen heeft opgelopen: zowel aan de achterzijde van zijn linker bovenbeen als in de knieholte daarvan.
Aangever heeft verklaard dat hij met verdachte op de grond lag en dat hij de rechterarm van verdachte een paar maal in zijn richting zag bewegen en hierna bloed zag.
Aangever heeft hierop getuige [getuige 1] om hulp geroepen en gezegd dat [voornaam verdachte] , verdachte, een mes bij zich had. Dit wordt bevestigd door [getuige 1] , die heeft verklaard dat [slachtoffer 1] tegen hem riep: “Kom snel, hij heeft een mes en probeert mij te steken.” Naar het oordeel van het hof vormt deze uitlating, in combinatie met de verklaring van aangever, een belangrijke aanwijzing dat verdachte dit mes bij zich had en dat hij [slachtoffer 1] hiermee heeft gestoken. Het hof acht voorts het volgende van belang.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij, toen hij bij het gevecht aankwam, zag dat verdachte een mes in zijn handen had, dat hij de arm waarmee verdachte het mes vasthield vastpakte, en dat verdachte het mes uiteindelijk losliet. Verdachte stond hierna op, pakte het mes op en is toen weggelopen, zo verklaarde [getuige 1] . Verdachte is kort na het feit door de politie aangehouden en droeg op dat moment een mes bij zich. Dit mes vertoonde qua uiterlijk en vormgeving veel gelijkenis met een mes dat in de woning van verdachte is aangetroffen. Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij dit soort keramische messen had en dat hij deze bij de Action had gekocht. In de woning van [slachtoffer 1] zijn dergelijke messen niet aangetroffen en zijn partner heeft verklaard dat zij dergelijke messen nooit hebben gehad.
Voor het hof staat op grond van het voorgaande vast dat verdachte op 20 januari 2017 het mes bij zich droeg, dat hij dit mes tijdens het gevecht met [slachtoffer 1] ter hand heeft genomen en dat hij [slachtoffer 1] daarmee twee maal heeft gestoken. Het hof hecht dan ook geen geloof aan de verklaring van verdachte, voor zover inhoudende dat hij tijdens de worsteling zag dat [slachtoffer 1] het mes in zijn handen had, en dat hij de hand waarin [slachtoffer 1] het mes had vervolgens heeft omgedraaid en [slachtoffer 1] op die manier kennelijk heeft verwond. Hieruit volgt dat het hof evenmin geloof hecht aan zijn verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg waarbij hij onder meer heeft verklaard dat hij in de weerspiegeling van de ogen van [getuige 1] zag dat [slachtoffer 1] een mes in zijn hand had.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: art. 82 Sr). Uit bestendige jurisprudentie volgt dat de tekst van art. 82 Sr de rechter de vrijheid laat om behalve de in dat artikel aangeduide gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Als algemene uitgangspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 1] vaat- en zenuwletsel heeft opgelopen en dat medisch ingrijpen noodzakelijk was. Hij is twee maal geopereerd aan de verwondingen, heeft vijf dagen in het ziekenhuis doorgebracht en heeft tijdens de periode van herstel gekampt met langdurige pijnklachten en fysieke beperkingen. Er is sprake van een posttraumatische neuroom waarvoor [slachtoffer 1] onder meer pijnmedicatie heeft genomen en verder heeft hij 13 behandelingen gevolgd bij een manueel therapeut.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het aan [slachtoffer 1] toegebrachte letsel als “zwaar lichamelijk letsel” moet worden aangemerkt.
Het hof overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat zich in het bovenbeen en de knieholte onder andere spieren, pezen en (slag)aders bevinden en dat de kans dat iemand zwaar lichamelijk letsel overhoudt aan het met kracht van korte afstand steken met een mes in een been, in de vorm van doorgesneden spieren, pezen of (slag)aders, aanmerkelijk is. Voornoemde gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm – behoudens contra-indicaties, waarvan niet is gebleken – worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard.
Resumerend acht het hof, op grond van het voren overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien– wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 03-700033-17 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Parketnummer 03-866048-18
De raadsman heeft – op gronden als verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer toekomt en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van eigen lijf. Volgens verdachte gaf [slachtoffer 2] hem eerst een klap. Uit zelfverdediging heeft verdachte [slachtoffer 2] vervolgens geslagen. Indien het hof van oordeel is dat [slachtoffer 2] geen geweldshandelingen heeft gepleegd, dan doet de verdediging een beroep op putatief noodweer, nu het aannemelijk is dat verdachte zich ernstig bedreigd voelde toen [slachtoffer 2] op hem af kwam rennen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
In het begrip ‘mishandeling’ als bedoeld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht ligt de wederrechtelijkheid van die gedraging besloten. In het geval van een geslaagd beroep op noodweer ontvalt de wederrechtelijkheid aan de ten laste gelegde gedragingen en zal vrijspraak dienen te volgen. Dat maakt dat het hof het in de onderhavige zaak gevoerde noodweerverweer op deze plaats zal bespreken.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van – in dit geval – verdachtes eigen lijf en dat de verdediging tegen de aanranding voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er op 12 februari 2017 omstreeks 21.45 uur in de sportschool onenigheid was tussen verdachte en [slachtoffer 2] , die uitliep in een schermutseling met duwen over en weer. Omstreeks 21.47 uur riep verdachte iets naar [slachtoffer 2] . Verdachte stond op dat moment op een podium en bevond zich derhalve op een hoger niveau ten opzichte van [slachtoffer 2] , die op de vloer stond. [slachtoffer 2] kwam hierop in versnelde looppas op de verdachte af gelopen. Verdachte reageerde hierop door een trappende beweging richting [slachtoffer 2] te maken. Verbalisant [verbalisant 12] , die de camerabeelden heeft bekeken, heeft gerelateerd dat hij op de camerabeelden heeft waargenomen dat na deze trappende beweging zowel verdachte als [slachtoffer 2] door bezoekers werden tegengehouden, waarbij verdachte naar achteren werd geduwd en een bezoeker aan de armen van [slachtoffer 2] trok. Ook [getuige 3] heeft verklaard dat het slachtoffer door omstanders werd tegengehouden.
Op dat moment heeft verdachte de slaande beweging uitgedeeld aan [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte hem met een vuist hard op zijn hoofd sloeg en zowel [getuige 2] als [getuige 3] , die allebei op dat moment in de sportschool aanwezig waren en het voorval hebben gezien, hebben dit bevestigd. Voor het hof staat vast dat verdachte [slachtoffer 2] met kracht op het hoofd heeft geslagen.
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep de beelden bekeken van de beveiligingscamera die in de sportschool is gesitueerd. Deze beelden maken deel uit van het procesdossier. Het hof heeft – ook na herhaalde bestudering van de beelden – niet waargenomen dat [slachtoffer 2] een slaande beweging heeft gemaakt in de richting van verdachte, laat staan dat hij de verdachte daarbij zou hebben geraakt. Wel heeft het hof waargenomen dat er reeds een omstander op de lager gelegen vloer tussen verdachte en [slachtoffer 2] in stond op het moment dat [slachtoffer 2] op verdachte kwam afgerend, dat de verdachte zelf een stap naar voren deed en direct reageerde met een trappende beweging in de richting van [slachtoffer 2] , dat [slachtoffer 2] hierna aan zijn armen werd weggetrokken en geen aanvallende houding (meer) aannam en dat de verdachte vervolgens desondanks de slaande beweging in de richting van [slachtoffer 2] heeft gemaakt.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat, op het moment dat de verdachte [slachtoffer 2] sloeg, geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en ook geen reële dreiging daarvan, noch van een situatie waarin de verdachte abusievelijk doch verontschuldigbaar heeft kunnen menen dat een noodzaak tot verdediging bestond. Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, dan ook niet aannemelijk geworden en verwerpt het beroep op (putatief) noodweer.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien– wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 03-866048-18 tenlastegelegde heeft begaan.
Parketnummer 03-700471-17 feit 5
Het hof acht op grond van de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 december 2017 omstreeks 18.29 uur in het Turks Cultureel Centrum te Maastricht [slachtoffer 3] heeft mishandeld door hem met kracht met een vuist in het gezicht te slaan. Het hof acht de onder parketnummer 03-700471-17 onder 5 tenlastegelegde mishandeling derhalve bewezen.
Parketnummer 03-700471-17 feit 1
Het hof acht op grond van de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 december 2017 [slachtoffer 4] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 4] de keel door te snijden en meermalen in het hoofd en in het lichaam te steken. Het hof acht de onder parketnummer 03-700471-17 onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag derhalve bewezen.
Parketnummer 03-700471-17 feiten 2 en 3
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van de onder parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair tenlastegelegde moord en de onder parketnummer 03-700471-17 onder 3 primair tenlastegelegde poging tot moord. Daartoe is – op gronden als verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] met voorbedachte raad heeft neergestoken. Verdachte verkeerde op het moment dat hij [slachtoffer 5] doodstak en [slachtoffer 6] neerstak in een psychose, waardoor zijn
handelen volledig werd bepaald door zijn ernstige psychotische binnenwereld en
bijpassende doodsangsten. Verdachte was derhalve niet meer in staat tot het maken van
gezonde afwegingen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt op basis van de feiten en omstandigheden als vervat in de gebezigde bewijsmiddelen – in het bijzonder de 112-melding, de verklaringen van [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [benadeelde partij 18] en [benadeelde partij 19] , het onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer 5] en aan de letsels van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] , de omstandigheid dat verdachte om 21.10 uur besmeurd met bloed en met een bebloed mes in zijn rechterhand het Turks Cultureel Centrum binnenliep (gelegen op een korte afstand van de [straatnaam 11] , blijkens de openbare bron: Google Maps), en de bevindingen aan dat mes – in onderling verband en samenhang bezien, vast dat verdachte [slachtoffer 5] opzettelijk van het leven heeft beroofd door haar met een mes dood te steken. Daarnaast acht het hof op grond van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte heeft gepoogd de dochter van [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , te doden toen zij tussen verdachte en haar moeder in sprong, door die [slachtoffer 6] met datzelfde mes meermalen in het gezicht/hoofd en de hals te snijden en/of steken.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij het hof het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
Uit de bezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende.
De verdachte heeft in zijn eerste verhoor bij de politie verklaard dat hij op woensdagavond 13 december 2014 en op donderdag 14 december 2017 meerdere keren bij [benadeelde partij 8] aan de [straatnaam 11] 10 te Maastricht is geweest. Hij verklaarde dat het ratten, verraders waren en dat
zein een complot zaten van hetgeen er in Syrië is gebeurd. Ook een van de zonen die hij had ontmoet, leek op een rat, net als zijn vader
Zezouden hem achtervolgen.
Zewaren degenen die de kinderen van verdachtes broer hebben vermoord en waren gestuurd om hem en zijn familie te vermoorden. Verder verklaarde hij dat [benadeelde partij 8] de leider achter de operatie/samenzwering was en dat mevrouw [slachtoffer 5] naar de hel kon gaan.
Hoewel, zoals hierna aan de orde zal komen, aangenomen moet worden dat verdachte tijdens de steekincidenten en het doen van deze uitspraken psychotisch was, sluit deze omstandigheid naar het oordeel van het hof niet uit dat sprake kan zijn geweest van voorbedachte raad. Ook iemand die lijdt aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens kan immers planmatig te werk gaan, zij het dat dat plan bijvoorbeeld kan zijn gebaseerd op een bij de verdachte levende voorstelling van zaken die geheel of ten dele tot stand is gekomen onder invloed van die stoornis of die gebrekkige ontwikkeling.
Het hof overweegt in dat kader dat uit de verklaring van verdachte spreekt dat hij op dat moment werd beheerst door een bepaalde beleving van de realiteit, waarin leden van de familie [familienaam] de veroorzakers waren van leed dat de verdachte en diens familie was toegebracht. De verdachte wilde zich mogelijk wreken, hetgeen ook in lijn ligt met de door [slachtoffer 6] gehoorde uitlatingen van verdachte “Ik wil jullie doodmaken” en “Waar is hij, waar is hij?”.
Daarnaast acht het hof het volgende van belang.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op 14 december omstreeks 20.58 uur is weggelopen bij het huis van [slachtoffer 4] , nadat en wetende dat hij deze met grof geweld om het leven had gebracht. Verdachte is toen vanaf de [straatnaam 8] 32 naar de [straatnaam 11] 10 gelopen. Deze straat ligt ongeveer 1,2 kilometer verderop, hetgeen in wandeltempo 15 minuten lopen is (blijkens de openbare bron: Google Maps). Uit de tijd tussen de verschillende 112-meldingen volgt dat verdachte ongeveer 10 à 12 minuten over de tocht heeft gedaan. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte onderweg, met een mes in zijn hand, voldoende tijd en gelegenheid gehad om na te denken over zijn voorgenomen daad en over de mogelijke gevolgen van het opnieuw en op dezelfde wijze hanteren van een mes op de [straatnaam 11] als op de [straatnaam 8] even daarvoor. Het hof acht het aannemelijk dat hij ook gebruik heeft gemaakt van deze gelegenheid. Daarbij acht het hof voorts op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De verdachte heeft blijkens de voorliggende feiten en omstandigheden waaronder het feit is begaan, alsmede de gedragingen van de verdachte voor en/of tijdens en/of na het begaan van het feit, niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Integendeel, het hof trekt uit het voorgaande, in samenhang bezien met de uitspraken van de verdachte bij de politie en zijn uitlatingen op de plaats delict die door [slachtoffer 6] zijn gehoord, de conclusie dat de verdachte na het doden van [slachtoffer 4] het plan heeft opgevat om [benadeelde partij 8] en/of de aanwezige personen die van deze familie deel uitmaakten, te doden. Het maakte hem daarbij kennelijk niet uit wie de deur van de woning zou openmaken en wie hij in de woning zou treffen. Immers waren de familieleden van [benadeelde partij 8] allen ratten en verraders, kon [slachtoffer 5] van verdachte naar de hel gaan en zei hij tegen [slachtoffer 6] : “Jij gaat als eerste dood” en “Ik wil jullie doodmaken”. Dit voornemen blijkt ook uit de wijze waarop verdachte heeft gehandeld. Toen [slachtoffer 5] de voordeur opendeed, stak de verdachte onmiddellijk op haar in. Toen [slachtoffer 6] op de hulpkreet van haar moeder afkwam, stak verdachte ook onmiddellijk op haar in, vergezeld van voornoemde niet mis te verstane bewoordingen.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte zowel ten aanzien van [slachtoffer 5] als [slachtoffer 6] heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair tenlastegelegde moord op [slachtoffer 5] en de onder parketnummer 03-700471-17 onder 3 primair tenlastegelegde poging tot moord op [slachtoffer 6] heeft begaan.
Parketnummer 03-700471-17 feit 4
De raadsman heeft vrijspraak van het primair tenlastegelegde bepleit. Daartoe is – op gronden als verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 7] door zijn handelen zou komen te overlijden. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte meer dan eenmaal gericht op [slachtoffer 7] heeft ingestoken en verdachte heeft met zijn handelen relatief gezien een lichte wond aan de heer [slachtoffer 7] toegebracht.
Indien het hof wel bewezen acht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, heeft de raadsman bepleit dat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van een gekwalificeerde poging tot doodslag. De geweldshandeling lijkt immers enkel te zijn ingegeven om zichzelf te verdedigen tegen het slaan met de moersleutel door de heer [slachtoffer 7] en niet om straffeloosheid te bereiken, zo heeft de raadsman betoogd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte de heer [slachtoffer 7] – met het mes waarmee hij [slachtoffer 5] heeft gedood en [slachtoffer 6] heeft geprobeerd te doden – in zijn hoofd heeft gestoken. Als gevolg daarvan had [slachtoffer 7] in zijn voorhoofd een snee van drie centimeter lang die gehecht moest worden. [slachtoffer 7] heeft bovendien verklaard dat verdachte ‘met zwaaiende en stekende bewegingen’ op hem af kwam gelopen. Hieruit kan worden afgeleid dat verdachte meerdere ongecontroleerde stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 7] heeft gemaakt, waarvan één messteek in het hoofd van [slachtoffer 7] terecht is gekomen.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept (in casu de dood van [slachtoffer 7] ), is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het hof is van oordeel dat het maken van zwaaiende/stekende bewegingen in combinatie met het steken van een vleesmes met een totale lengte van ongeveer 32 cm in het hoofd, een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans op de dood oplevert. Het hoofd is een kwetsbaar lichaamsdeel, met daarin vitale onderdelen, zoals de hersenen en vitale bloedvaten. De enkele omstandigheid dat – naar ten verwere is aangevoerd – de toegebrachte verwonding nadien niet levensbedreigend bleek te zijn, leidt niet tot een ander oordeel. Naar het oordeel van het hof kan het hiervoor beschreven handelen naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het doden van het slachtoffer dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens die aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 7] .
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 7] verdachte met een moersleutel heeft geslagen op het moment dat verdachte op [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] aan het insteken was. Volgens [slachtoffer 7] viel verdachte als gevolg van de eerste klap met de moersleutel, stond hij weer op en stak hij hierna [slachtoffer 7] met het mes in zijn hoofd. Omdat [slachtoffer 7] zijn vluchtweg blokkeerde, kon verdachte, aldus [slachtoffer 7] , niet wegkomen en kwam hij weer met het mes op [slachtoffer 7] af. Daarop sloeg [slachtoffer 7] hem nogmaals met de moersleutel. Toen de wond van [slachtoffer 7] harder begon te bloeden, is [slachtoffer 7] naar zijn woning gegaan, waardoor de verdachte volgens [slachtoffer 7] kon vluchten. De verdachte is toen niet achter [slachtoffer 7] aan gegaan, maar is inderdaad gevlucht.
Voornoemde handelingen van verdachte maken naar het oordeel van het hof dat verdachte dit feit heeft gepleegd om bij betrapping op heterdaad door [slachtoffer 7] zijn straffeloosheid te verzekeren. Dat de verdachte kort daarna ‘rustig’ het Turks Cultureel Centrum binnen kwam gelopen waar hij op een stoel heeft plaatsgenomen en de komst van de politie heeft afgewacht, doet niet af aan het feit dat verdachte [slachtoffer 7] met het mes heeft gestoken om op dat moment van de plaats delict weg te kunnen komen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 03-700471-17 onder 4 primair impliciet primair tenlastegelegde gekwalificeerde poging tot doodslag van [slachtoffer 7] heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair bewezenverklaarde levert op:
moord.
Het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 3 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord.
Het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 4 primair impliciet primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren.
Het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 5 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 03-700033-17 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 03-866048-18 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
A.
Bespreking van de verweren van de verdediging strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging op grond van noodweer(exces)
Parketnummer 03-700033-17
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte ten aanzien van het onder parketnummer 03-700033-17 tenlastegelegde een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt en dat hij om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is – op gronden als verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. [slachtoffer 1] had verdachte immers onverhoeds aangevallen met een stok en vervolgens in een verwurging genomen. Onder die gegeven omstandigheden is het gebruik van het mes door verdachte als proportioneel te bestempelen.
Subsidiair, indien het hof tot het oordeel komt dat verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, heeft de raadsman bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van noodweerexces. Daartoe is aangevoerd dat verdachte door eerdere incidenten met [slachtoffer 1] angstgevoelens voor [slachtoffer 1] had. Het is volgens de verdediging voorstelbaar dat de daaropvolgende aanval van [slachtoffer 1] sprake een hevige gemoedsbeweging bij verdachte teweeg heeft gebracht.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachtes eigen of eens anders lijf en dat de verdediging tegen de aanranding voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Van een ‘ogenblikkelijke’ aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding.
Voor het hof is onduidelijk gebleven wat de reden is geweest van het conflict tussen [slachtoffer 1] en verdachte en waarom de confrontatie in een vechtpartij is uitgelopen. Wel is op basis van de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] , [getuige 1] en verdachte voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat [slachtoffer 1] op enig moment achter verdachte liep en toen een stok afbrak en verdachte daarmee met kracht tegen de rug/het bovenlichaam heeft geslagen (dossierpagina’s 1158, 1164, 1166, 1189). Volgens verdachte betrof dit een houten stok van een boom
(het hof begrijpt: een tak)(dossierpagina 1166)
.Vervolgens heeft [slachtoffer 1] verdachte in een wurggreep vastgepakt en kwamen verdachte en aangever op de grond terecht.
Naar het oordeel van het hof leveren de hiervoor beschreven gedragingen van aangever een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte op waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Onder de gegeven omstandigheden kan niet worden gesteld dat verdachte zich aan de aanranding door aangever had kunnen en moeten onttrekken.
Het hof is echter van oordeel dat de wijze waarop verdachte zich heeft verdedigd – het ter hand nemen van zijn eigen mes dat hij bij zich droeg en van korte afstand met kracht twee keer daarmee steken, waardoor diepe steekwonden in het been van [slachtoffer 1] zijn toegebracht – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding van [slachtoffer 1] , bestaande uit het eenmaal met kracht slaan met een tak tegen de rug/het bovenlichaam en vervolgens in een wurggreep nemen van verdachte. Het hof betrekt daarbij mede dat niet is gebleken dat verdachte enig letsel heeft opgelopen door de aanval van [slachtoffer 1] , en voorts dat is gesteld noch gebleken dat [slachtoffer 1] zodanige kracht op de
keelvan verdachte heeft uitgeoefend en is blijven uitoefenen, dat zijn ademhaling daardoor werd bemoeilijkt of ontnomen. Onder deze omstandigheden stonden naar het oordeel van het hof ook andere verdedigingsmogelijkheden ter beschikking van verdachte, zoals het (met blote vuisten) slaan, knijpen of desnoods bijten van [slachtoffer 1] teneinde los te komen. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat het door verdachte gekozen verdedigingsmiddel en de wijze waarop hij dat heeft aangewend de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Het hof verwerpt het beroep op noodweer.
Ten aanzien van het beroep op noodweerexces overweegt het hof het volgende.
Voor noodweerexces geldt dat van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
a.
de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van (onder andere) zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
b.
op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijke gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Het hof leidt uit het dossier af dat in de maand voorafgaand aan het bewezenverklaarde op 20 januari 2017 eerdere incidenten hebben plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer 1] , zo blijkt onder meer uit twee aangiftes van verdachte op 3 januari 2017 (met betrekking tot een incident op 2 januari 2017) en op 16 januari 2017 (dossierpagina’s 1046, 1049, 1053, 1060-1061). Hierbij zou sprake zijn geweest van bedreigingen en fysiek geweld jegens verdachte.
Verdachte heeft op 20 januari 2017 om 19.29 uur een verklaring afgelegd met betrekking tot het incident dat eerder die dag had plaatsgevonden. Hij heeft toen verklaard dat hij al een maand door [slachtoffer 1] wordt aangevallen en dat niet [slachtoffer 1] maar hij als slachtoffer moet worden aangemerkt. Met betrekking tot het bewezenverklaarde incident van 20 januari 2017 heeft hij echter slechts verklaard dat hij het mes heeft gebruikt ten verwere van de aanval van [slachtoffer 1] op dat moment. Verdachte heeft niet verklaard dat hij op dat moment werd overmand of geleid door angstgevoelens die zijn oorsprong kenden in de bestaande voorgeschiedenis tussen hem en [slachtoffer 1] . Het hof acht ook anderszins niet aannemelijk geworden dat door de aanval van het slachtoffer bij de verdachte een hevige gemoedsbeweging is ontstaan onder invloed waarvan hij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Om die reden kan de door verdachte gepleegde zware mishandeling niet worden aangemerkt als een onmiddellijk gevolg van een door de daaraan voorafgaande aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Het hof verwerpt, reeds om die reden, het beroep op noodweerexces.
Parketnummer 03-700471-17 feit 1
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte voor het doodsteken van [slachtoffer 4] ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op noodweer(exces) toekomt. Volgens de verdachte heeft [slachtoffer 4] hem als eerste aangevallen met een mes en een schaar. Indien het hof niet uitgaat van deze verklaring van verdachte, heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de verdachte er in elk geval zelf van overtuigd was dat hij moest vechten voor zijn leven, waarbij de realiteit van verdachte op dat moment werd gevoed door een ernstig paranoïde psychotisch toestandsbeeld.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht de omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdachte gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt namelijk zijn weerlegging in de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
De verdachte heeft verklaard dat hij door [slachtoffer 4] werd aangevallen met een mes en een schaar en dat hij zich met zijn handen heeft moeten verweren. Naar het oordeel van het hof had het in dat geval in de lijn der verwachting gelegen dat de onderzoekers van het NFI ook bloed van de verdachte op de schaar hadden aangetroffen. Op de schaar die is aangetroffen buiten de woning van [slachtoffer 4] , is echter alleen bloed van [slachtoffer 4] aangetroffen.
Verder heeft de verdachte verklaard dat hij na de beweerde aanval van [slachtoffer 4] naar de keuken is gegaan en de keukenlades heeft opengetrokken op zoek naar iets om zich mee te verdedigen. Het had ook dan in de lijn der verwachting gelegen dat de onderzoekers van het NFI ook bloed van de verdachte op de keukenlades hadden aangetroffen. Ook dit komt echter niet overeen met de onderzoeksresultaten van het NFI. Op en in de keukenlades is namelijk alleen (veel) bloed van [slachtoffer 4] aangetroffen. Hoewel het hof niet kan vaststellen wat zich precies in de woning heeft afgespeeld, acht het hof het gelet op deze onderzoeksbevindingen in elk geval onaannemelijk dat de verdachte zich met zijn handen heeft verweerd tegen een
initiëleaanval van [slachtoffer 4] met een schaar en een mes.
De verklaring van de verdachte dat het gevecht tussen hem en [slachtoffer 4] zich van binnen naar buiten heeft verplaatst en daar is geëindigd, strookt evenmin met de bewijsmiddelen. [getuige 4] heeft immers verklaard dat de verdachte het (levenloze) lichaam van [slachtoffer 4] aan de benen naar buiten sleepte en dat verdachte [slachtoffer 4] vervolgens in de voortuin in de struiken heeft geduwd/gegooid. Van een gevecht was toen dus geen sprake (meer).
Gelet op het vorenstaande acht het hof, gelijk de rechtbank, de feiten en omstandigheden die de verdachte aan het beroep op noodweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk geworden. Dat hij (oppervlakkige) letsels had aan zijn handen, doet niet af aan het forensisch bewijs en het ooggetuigenverslag dat [getuige 4] tijdens de 112-melding deed en is in het licht van dit bewijs onvoldoende om een noodweersituatie aannemelijk te achten.
Het beroep van de verdediging op noodweer slaagt derhalve reeds om die reden niet. Voor het hof is ook niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een situatie waarin de verdachte, gezien zijn mentale toestand op dat moment, abusievelijk doch verontschuldigbaar heeft kunnen menen dat een noodzaak tot verdediging bestond. De enkele omstandigheid dat verdachte op dat moment psychotisch was, is daartoe onvoldoende.
Nu het hof geen noodweersituatie heeft aangenomen kan reeds daarom een beroep op noodweerexces niet slagen, ook dit verweer wordt verworpen.
Het hof verwerpt daarom het verweer in alle onderdelen.
Oordeel omtrent de toerekenbaarheid van verdachte
De raadsman heeft, met uitzondering van het feit onder 03-700033-17, voorts in hoger beroep op gronden als verwoord in de pleitnota ontslag van alle rechtsvervolging bepleit op grond van de strafuitsluitingsgrond ontoerekeningsvatbaarheid (art. 39 Sr).
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de beoordeling acht geslagen op de inhoud van het eindproces-verbaal (proces-verbaalnummer 2017198657) en de verklaringen zoals deze door verdachte bij de politie en rechtbank zijn afgelegd. Voorts heeft het hof kennisgenomen van de rapporten die zijn uitgebracht over de persoon van de verdachte:
  • de Pro-Justitia rapportage (ook PBC-rapport genoemd) van de deskundigen D.C.W.H. Naus, psychiater, en A. Witvliet, GZ-psycholoog, een forensisch milieuonderzoeker en een groepsleider. d.d. 22 augustus 2018;
  • de aanvullende rapportage van Witvliet en Naus d.d. 5 februari 2019.
Voorts heeft het hof kennis genomen van de verklaringen van de deskundigen Naus en Witvliet, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het Pro-Justitia rapport d.d. 22 augustus 2018 houdt – voor zover hier relevant en deels zakelijk weergegeven – het volgende in:
“Vanaf januari 2017 lijkt het langzaamaan slechter te gaan met betrokkene(het hof begrijpt telkens: verdachte)
, waarbij de ruzie met [slachtoffer 1] een luxatie lijkt te zijn geweest. (…) Als hij een aantal maanden later naar zijn gevoel onterecht wordt opgepakt en verhoord, en zijn telefoons en laptop in beslag worden genomen, lukt het hem niet meer om zijn familie, de kinderen van zijn overleden broer in [plaats] , in veiligheid te brengen. (…) Wanneer hij in de zomer van 2017 hoort dat een deel van zijn familie in [plaats] is omgekomen en nog onder het puin ligt, wordt betrokkene steeds wanhopiger, angstiger en bozer. Hij geeft de Nederlandse politie de schuld van de dood van zijn familie. (…) Betrokkene gaat steeds meer marihuana gebruiken en in november koopt hij op straat daarnaast voor hem onbekende pillen, teneinde rust te vinden. Vanaf die tijd lijkt betrokkene de grip op de realiteit te verliezen. Zelf noemt hij te zijn doorgedraaid nadat hij wordt opgepakt en vastgezet na de vechtpartij in de sportschool, maar verschillende referenten verklaren dat betrokkene ook daarvoor al totaal ander gedrag vertoonde dan men van hem gewend was. Hij wordt als dreigend, wisselend verward, oninvoelbaar, dwingend en agressief beschreven. (…) Betrokkene zegt dat toen hij werd opgepakt op 12 december, hij zijn verstand verloor. Hij beschrijft dat hij dacht dat iedereen bij de politie zat, hij zag djins en geesten, dacht dat verschillende vrienden en familieleden saher bij hem hadden gedaan en was doodsbang dat hij zou worden vermoord.
Over de aanloop naar de tenlastegelegde feiten(hof: hier is het feit onder 03-700033-17 niet bij betrokken)
heeft betrokkene in het huidige onderzoek verschillende keren verteld. Hij beschrijft dat toen hij in de zomer van 2017 hoorde van het overlijden van zes van de tien van zijn familieleden, hij daar erg door geraakt was. “Ik was heel erg ontdaan door de gebeurtenis in Syrië. Door de mortiergranaat waar zes personen door zijn omgekomen. Ik was zo ontdaan dat ik psychisch aan het omvallen was. (…) Het was niet gelijk dat het niet goed ging. Eerst kon ik mijn dagelijkse dingen nog wel doen.” In deze periode kreeg hij voor het eerst het gevoel dat hij tijdens het bidden naar achteren werd getrokken, zodat hij steeds meer de gedachten kreeg dat er saher bij hem werd gedaan. Hij ging steeds meer marihuana gebruiken, op het einde gebruikte hij ongeveer een gram cannabis per dag.
Betrokkene zegt dat hij die laatste dagen onverminderd cannabis gebruikte en op 12 december nog een pil nam.
(Forensische analyse)
Betrokkene vertelt dat hij al lange tijd marihuana gebruikt. In de maanden voor het tenlastegelegde zegt hij in toenemende mate cannabis te zijn gaan roken, zodat gesproken kan worden van een stoornis in het gebruik van cannabis. In de laatste weken voor het tenlastegelegde is er daarnaast sprake geweest van het gebruik van pillen.
In de aanloop naar het tenlastegelegde is er sprake van een grote hoeveelheid aan stressfactoren die zich stapelen bovenop de reeds eerdergenoemde trauma’s. (…) Wanneer hij na het overlijden van zijn familieleden steeds meer cannabis gaat gebruiken, lijkt zijn achterdocht langzaamaan waanachtige vormen aan te nemen, hoewel het onduidelijk blijft wanneer de realiteit eindigt en de psychose begint. In de weken voor het tenlastegelegde is er echter wel duidelijk sprake van een toenemend psychotisch toestandsbeeld.
Aangezien betrokkene in de dagen voorafgaand aan alle tenlastegelegde feiten, ten tijde van deze feiten en in de dagen daarna een sterk verwarde indruk maakt, moeten deze feiten gedragskundig worden gezien als een sequentie van gebeurtenissen, waarbij betrokkene steeds verder wegzakt in zijn psychose en psychotische angst. Onderzoekers zijn dan ook van mening dat betrokkenes gedachten en gedragingen in deze periode volledig werden bepaald door zijn ernstig psychotische binnenwereld en bijpassende doodsangsten en dat hij niet in staat was tot het maken van gezonde afwegingen. Ten aanzien van de mishandeling van [slachtoffer 3] en de moord van [slachtoffer 5] wordt geen enkele reële aanleiding voor het geweld gezien. Ook al noemt de betrokkene zelf dat er ten aanzien van de doodslag van [slachtoffer 4] en de mishandeling van [slachtoffer 2] sprake was van een reële aanleiding, waarvan de realiteit niet goed kan worden beoordeeld, toch geldt dat de betrokkene dermate ernstig psychotisch was dat ook hiervoor wordt geconcludeerd dat deze feiten hem niet kunnen worden toegerekend. Betrokkene was immers niet meer in staat tot het maken van gezonde afwegingen of het overwegen van gedragsalternatieven ten gevolge van zijn zeer ernstige stoornis. Onderzoekers adviseren dan ook om alle aan hem tenlastegelegde feiten van december in het geheel niet toe te rekenen aan de betrokkene.
(Verslavingsanamnese)
Betrokkene vertelt dat hij vanaf halverwege zijn twintiger jaren begonnen is met het roken van hasj. Toen hij in Nederland kwam rookte hij eerst eens per paar weken een joint. Nadat hij hoorde van het overlijden van zijn familie is hij steeds meer gaan roken. Op het einde van het jaar gebruikte hij ongeveer een gram marihuana per dag. Daarnaast is hij op een gegeven moment pillen gaan gebruiken, hij noemt het illusie-tabletten, sinds een paar weken voor het tenlastegelegde. Betrokkene kocht ze onder de brug in Maastricht. Hij nam elke 3 dagen een pil. Betrokkene weet niet wat voor pillen dit zijn, noemt dat het hallucinogene pillen zijn.
(Milieuonderzoek [milieuonderzoeker] )
Vanaf oktober-november 2017 was betrokkene, aldus de heer [persoon 3] van atelier Athos en docente [naam 6] van Vluchtelingenwerk Nederland, toenemend onrustig en angstig geworden. De laatste weken voor het tenlastegelegde was betrokkene volgens [persoon 3] panisch angstig. De laatste week was betrokkene naar indruk van [persoon 3] meermalen onder invloed van drugs.
Betrokkene vertelde rapporteur dat hij de laatste drie weken voor zijn huidige aanhouding, naast dagelijks softdrugsgebruik, ook “rustgevende pillen” slikte. Deze had hij niet via een arts maar illegaal gekocht. Hij had er naar zijn zeggen in drie weken tijd tien gebruikt. Hij werd er “ontspannen” en “rustig” van maar het deed ook “dingen in zijn hoofd”. Desgevraagd zei betrokkene “beelden” te hebben gezien, zonder dat hij kon of wilde uitleggen welke beelden dit waren.”
Ten aanzien van de gebeurtenis op 20 januari 2017 (feit onder 03-700033-17) hebben de deskundigen het volgende verklaard (aanvullend rapport d.d. 5 februari 2019):
“Of er op dat moment sprake was van een psychose, waardoor betrokkene zich mogelijk (ernstiger) bedreigd voelde, is terugkijkend moeilijk te bepalen. In tegenstelling tot de ten laste gelegde feiten van december 2017, wordt er in deze periode door de omgeving van betrokkene geen melding gemaakt van onrustig of verward gedrag. Pas in de loop van het jaar ontstaan deze signalen en nemen deze toe. (…) Onderzoekers kunnen derhalve niet uitsluiten dat betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde van 20 januari 2017 psychotisch was, wel kan worden gesteld dat als hij psychotisch zou zijn geweest, de ernst ervan minder groot was dan ten tijde van het ten laste gelegde van december 2017. Al met al kan niet met zekerheid worden gesteld dat sprake was van een psychose ten tijde van het ten laste gelegde van 20 januari 2017. Hierdoor, alsmede door het feit dat er (ook) een reële aanleiding tot het door betrokkene gepleegde geweld – indien bewezen – lijkt te zijn geweest, kan geen uitspraak gedaan worden over de toerekenbaarheid van dat feit.”
Verdachte heeft – voor zover hier relevant – het volgende verklaard:
(bij de politie d.d. 29 januari 2018)
“Verhoorder: Mevrouw [slachtoffer 5] is vermoord op 14 december 2017, vlak na [slachtoffer 4] . Op een vergelijkbare wijze. Met messteken.
(…)Verhoorder: De politie heeft onderzoek verricht. Er zijn meerdere sporen veiliggesteld en we hebben met veel mensen gesproken. Het mes in de moskee is veiliggesteld. Daaraan is onderzoek verricht. Ik weet niet of de resultaten al bekend zijn. Wat denk je dat daaruit komt?
Verdachte: Dat weet ik niet. Ik was niet bewust. Ik had drugs gebruikt. Ik was verblind en wist niet wat er om mij heen gebeurde. (…) Ik gebruikte drugs, hasj, marihuana. En ik heb ook pillen gekregen van [persoon 5] .
Verhoorder: Wat voor pillen waren dat?
Verdachte: Dat weet ik niet.
(…)
Verhoorder: Ik ga terug naar de 14e. (…) We hebben [bijnaam benadeelde partij 8] gesproken. Hij heeft verteld dat hij jou meerdere keren heeft gesproken. En dat is eigenlijk ook de 13e al. (…) Hij heeft ons verteld dat jullie op niet zo’n goede voet uit elkaar zijn gegaan.
Verdachte: (…) Ik had ook een joint gerookt. Ik dacht dat die joint iets heeft, een probleem heeft. Marihuana maakt de dingen alleen maar erger.”
(ter terechtzitting in eerste aanleg)
Voorzitter: wel ging de verdachte ook steeds meer marihuana gebruiken.
“Sinds ik in Nederland ben, gebruik ik wiet. Alle coffeeshops kennen mij”.
“Ik ken de naam van de pillen niet. U, voorzitter, vraagt of ik gevraagd heb wat voor pillen het waren. Soms vraagt een mens zich dat niet.”
[slachtoffer 6] heeft op 9 mei 2018 het volgende verklaard (dossierpagina 767):
“Mededeling verbalisanten: Je hebt tijdens een gesprek dat jij hebt gehad met de officier van justitie mr. [officier van justitie] aangegeven dat jij nog informatie voor het onderzoeksteam had. Dit zou betrekking hebben op een telefoongesprek. Welk telefoongesprek betreft dit?Antwoord: Dat betreft een telefoongesprek tussen [voornaam verdachte] en [persoon 4] . Dit betreft een broer van [persoon 6] . [voornaam verdachte] vroeg aan [persoon 4] waar [persoon 5] was. [persoon 4] heeft toen tegen [voornaam verdachte] gezegd dat [persoon 5] ook vast zat. [persoon 4] heeft toen aan [voornaam verdachte] gevraagd waarom hij die man en mijn moeder heeft omgebracht. [voornaam verdachte] heeft toen tegen [persoon 4] gezegd dat hij op het moment dat dit gebeurde dronken was. Hij zou toen onder invloed zijn geweest van alcohol en van pillen.”
Uit het relaas van verbalisant [verbalisant 22] volgt dat hij een telefoongesprek met [persoon 4] (het hof begrijpt: de hierboven genoemde [persoon 4] ) heeft gevoerd (dossierpagina 769):
“ [persoon 4] vertelde mij het volgende:
  • [voornaam verdachte] heb ik een keer gesproken toen hij belde naar de telefoon van mijn broer [persoon 6] .
  • Ik vroeg aan hem waarom hij die mensen had gedood. [voornaam verdachte] zei toen tegen mij dat zijn twee broers in Syrië gedood waren en hij tabletten en drank had gebruikt.”
Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum en het procesdossier blijkt dat verdachte in zijn jeugd, al vanaf zijn negende levensjaar, een aantal traumatische gebeurtenissen en onveilige situaties heeft meegemaakt. Verdachte heeft veel geweld, armoede en onrust meegemaakt, zijn vader kwam langdurig vast te zitten als gevolg van het dictatoriale regime in Syrië, hij is veel familieleden verloren en heeft uiteindelijk moeten vluchten; eerst uit Syrië en later uit Libië naar Europa. Er zijn vermoedens van een sinds zijn kindertijd bestaand chronisch depressief toestandsbeeld, maar er zijn geen aanwijzingen voor het bestaan van een (ernstige) persoonlijkheidsstoornis. In het algemeen lijkt het erop dat verdachte zich tot 2017 in een fragiel psychisch evenwicht staande heeft weten te houden. Gedurende het jaar 2017 nam de druk en de stress die de verdachte ervoer echter toe. Hij werd betiteld als verward, dwingend en angstig.
In augustus 2017 kreeg verdachte te horen dat meerdere familieleden van hem in Syrië waren overleden, waaronder de kinderen van zijn al eerder omgekomen oudste broer. Vanaf dat moment werd verdachte steeds wanhopiger, angstiger en bozer. De verdachte was hierdoor erg ontdaan, zo ontdaan dat hij naar eigen zeggen psychisch aan het omvallen was. De deskundigen concluderen dat in deze periode sprake was van een toenemend psychotisch toestandsbeeld.
Het hof constateert dat verdachte in 2017 geen adequate hulp heeft gezocht voor zijn psychische problemen. Weliswaar heeft hij meerdere keren zijn huisarts bezocht en heeft deze hem in januari 2017 verwezen naar psychiater dr. J. Alsality. Echter heeft deze Alsality verdachte gezien maar weer terugverwezen naar de huisarts, omdat verdachte geen hulpvraag had. In oktober 2017 is verdachte door de huisarts aangemeld wegens stemmingsklachten bij Virenze GGZ, maar ondanks meerdere inspanningen vanuit Virenze kwam er geen contact met verdachte tot stand en heeft er geen intake plaatsgevonden.
In diezelfde periode is verdachte steeds meer cannabis gaan gebruiken. Ook ging hij vanaf november pillen gebruiken die hij kocht onder de “pillenbrug” in Maastricht en kreeg van [persoon 5] . Hoewel de verdachte heeft verklaard niet te weten wat voor pillen het waren en onbekend is wat de (mogelijke) precieze effecten van de pillen waren, wordt uit de beschrijving die de verdachte geeft van (de werking van) de pillen, wel duidelijk dat de verdachte bewust was van het feit dat de pillen invloed hadden op zijn realiteitsbesef. De verdachte bleef deze pillen desondanks slikken, laatstelijk op 12 december.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij ontkend dat hij kort vóór 14 december 2020 drugs heeft gebruikt, maar het hof hecht aan deze verklaring geen geloof.
Het hof houdt de verdachte aan zijn eerdere verklaringen, afgelegd tijdens zijn verblijf in het Pieter Baan Centrum en bij de politie, waarbij hij meermalen heeft verklaard over zijn toenemende drugsgebruik in 2017 en wat dit met hem deed.
Deze verklaringen vinden bovendien steun in onder meer de hierboven genoemde verklaringen van onder meer [persoon 3] van atelier Athos en de inhoud van het telefoongesprek tussen verdachte en [persoon 4] , waarover door [slachtoffer 6] is verklaard, hetgeen door [persoon 4] is bevestigd.
De deskundigen hebben verklaard dat de (ernstige) psychose zeer waarschijnlijk is geluxeerd/veroorzaakt door een veelheid aan factoren. Naast de mogelijk genetische kwetsbaarheid voor een psychose noemen zij de grote hoeveelheid stressfactoren en trauma’s, in combinatie met het toenemende drugsgebruik (pagina’s 44-45 en 58-59 van het rapport). Het hof kan zich op basis van het onderzoek vinden in deze conclusies en neemt deze over.
Dat geldt echter niet voor het advies van de deskundigen om verdachte de feiten in december 2017 in het geheel niet toe te rekenen. Daaraan ligt mede ten grondslag dat het hof de opvatting van de deskundigen niet volgt waar zij stellen (na daartoe te zijn bevraagd door de rechtbank) dat ”naar hun idee” verdachte niet deels schuldig is aan het ontstaan van zijn psychose (zie de derde pagina (onder kopje 3) van het aanvullend rapport).
Het hof overweegt hiertoe dat verdachte al een regelmatige gebruiker van cannabis was en juist in een periode, waarin hij zich bewust was van het feit dat het steeds minder goed met hem ging en hij aan het afglijden was, in toenemende mate drugs is gaan gebruiken. Hij wist dat het gebruik van deze middelen effect had op zijn (psychische) toestand. Hij kon dus weten dat het gebruik van deze middelen niet geheel ontbloot was van risico’s, althans dat deze middelen zijn functioneren zodanig konden beïnvloeden dat daaruit riskant gedrag zou kunnen ontstaan. Het is daarbij een feit van algemene bekendheid dat het psychisch functioneren na het gebruik van dergelijke middelen van persoon tot persoon verschilt (vgl. Hoge Raad van 12 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3797).
Het hof vindt dat, gelet op al het voorgaande, de conclusie gerechtvaardigd is dat het toenemende drugsgebruik van verdachte in de periode voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten in december 2017 heeft bijgedragen aan de algehele ontregeling van verdachtes gesteldheid en aan het mede ontstaan en/of verergeren van de psychose, hetgeen overigens door de rapporteurs blijkens de inhoud van het PBC-rapport ook niet wordt uitgesloten (pagina’s 26, 27, 44 en 45). Het hof houdt verdachte hierdoor deels verantwoordelijk voor het mede ontstaan en/of verergeren van de psychose. Het hof merkt daarbij nog op dat verdachte in zijn verklaring bij de politie ook zelf een verband legt tussen zijn drugsgebruik, het verslechteren van zijn mentale toestand en zijn gedragingen in december 2017. Het hof wijst daarbij op de hiervoor weergegeven verklaring d.d. 29 januari 2018: ‘Ik had drugs gebruikt. Ik was verblind en wist niet wat er om mij heen gebeurde. (…) Ik gebruikte drugs, hasj, marihuana. En ik heb ook pillen gekregen van [persoon 5] . Marihuana maakt de dingen alleen maar erger’. Ook was verdachte zich er kennelijk van bewust dat de door hem gebruikte pillen meer deden dan alleen rust brengen: ‘Hij werd er “ontspannen” en “rustig” van maar het deed ook “dingen in zijn hoofd”. Desgevraagd zei betrokkene “beelden” te hebben gezien, zonder dat hij kon of wilde uitleggen welke beelden dit waren’ (Milieuonderzoek [milieuonderzoeker] ).
Onder deze omstandigheden volgt het hof dan ook niet het advies van de deskundigen om de feiten de verdachte in het geheel niet toe te rekenen. Het hof is van oordeel dat de verdachte strafrechtelijk – zij het sterk verminderd – verantwoordelijk moet worden gehouden voor zijn daden en de gevolgen daarvan, nu, gelet op het vorenoverwogene, de opgetreden ernstige psychose deels aan zichzelf te wijten is geweest.
Nu er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is de verdachte strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Oordeel van het hof over de op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een aantal zeer ernstige geweldsmisdrijven.
Hij heeft op 20 januari 2017 [slachtoffer 1] zwaar mishandeld door hem met een mes in zijn been te steken. [slachtoffer 1] heeft daardoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen; heeft twee operaties moeten ondergaan en heeft vier jaar na dato nog altijd last van de fysieke en psychische gevolgen van dit feit.
Op 12 december 2017 heeft hij in de sportschool [slachtoffer 2] mishandeld door deze op het hoofd te slaan. Voor deze mishandeling is verdachte aangehouden en in verzekering gesteld. Op 13 december 2017 is hij weer in vrijheid gesteld. Een dag later, op 14 december 2017, heeft verdachte met een reeks huiveringwekkende daden het leven van velen totaal veranderd.
Eerst, omstreeks 18.30 uur, heeft hij in het Turkse Cultureel Centrum [slachtoffer 3] onverhoeds en zonder enige aanleiding met kracht in het gezicht geslagen. [slachtoffer 3] heeft daardoor een zwelling onder het oog opgelopen en veel pijn ondervonden.
Hierna is hij op bezoek gegaan bij [slachtoffer 4] , met wie hij een vriendschappelijke band onderhield. Hij is hier ongeveer een uur geweest en heeft deze [slachtoffer 4] uiteindelijk in zijn eigen woning op gruwelijke wijze van het leven beroofd. Hij heeft 13 keer op het slachtoffer ingestoken en zijn keel doorgesneden.
Vervolgens is hij naar de woning aan de [straatnaam 11] 10 gelopen, met de intentie [benadeelde partij 8] en/of zijn familieleden te doden. Toen de levensgezel van [benadeelde partij 8] , [slachtoffer 5] , nietsvermoedend de deur open deed, stak verdachte onmiddellijk op haar in. Hij heeft haar met 19 messteken om het leven gebracht. In haar doodsstrijd riep zij de naam van haar dochter, [slachtoffer 6] , die boven in de woning aanwezig was. Toen [slachtoffer 6] naar beneden kwam gerend en zij de verdachte probeerde te stoppen, stak verdachte ook meermalen op haar in; in haar gezicht, hals en armen. De overbuurman [slachtoffer 7] zag de geweldsexplosie van verdachte vanaf zijn woning gebeuren en kwam hierop naar de overkant gesneld om hen te helpen. Nadat hij de verdachte met een moersleutel op zijn hoofd had geslagen teneinde het geweld te stoppen en het leven van [slachtoffer 6] daarmee redde, werd ook hij met het mes in zijn hoofd gestoken. Hierop is de verdachte uiteindelijk naar het Turks Cultureel Centrum gevlucht, waar hij de komst van de politie heeft afgewacht.
Door aldus te handelen heeft de verdachte onomkeerbaar en onherstelbaar leed berokkend aan de gezinnen en families van de slachtoffers en een diepe schok in de samenleving teweeg gebracht
[benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] zullen verder moeten leven zonder vader en zij, met hun moeder, zullen verder moeten leven met onbeantwoorde vragen. Voor hen is tot de dag van vandaag niet duidelijk geworden waarom [slachtoffer 4] op zo’n brute wijze, met buitensporig geweld, is omgebracht.
De nabestaanden van [slachtoffer 5] hebben ter terechtzitting van het hof op indringende wijze uiting gegeven aan hun gevoelens van ontzetting, verdriet en onmacht. Zij hebben geprobeerd onder woorden te brengen wat de wrede en plotselinge dood van hun echtgenote/moeder/schoonmoeder en het dagelijks gemis van haar voor hen betekent. Uit hun ter terechtzitting van het hof afgelegde verklaringen blijkt dat zij het verdriet nu –drie jaren later – nog elke dag voelen en dat het voor hen schrijnend en kwellend is dat vele vragen onbeantwoord blijven. Tot op de dag van vandaag is voor hen niet duidelijk geworden waarom [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] , personen met wie hij nooit contact had gehad, zomaar en op zo’n brute wijze, met buitensporig geweld, te lijf is gegaan waarbij [slachtoffer 5] is gedood.
[slachtoffer 6] heeft het brute geweld van verdachte gelukkig overleefd. Wel moet zij verder leven met veel verdriet, pijn en een groot litteken in haar gezicht. Bij iedere keer dat [slachtoffer 6] het litteken ziet, wordt zij ongewild teruggeworpen in de tijd, naar die verschrikkelijke avond van 14 december 2017. Haar leven is sinds die noodlottige dag nooit meer hetzelfde.
Ook voor [slachtoffer 7] geldt dat zijn leven nooit meer hetzelfde is. Dat het de verdachte niet is gelukt om [slachtoffer 6] dood te steken is zijn verdienste. Het had weinig gescheeld of [slachtoffer 7] had zijn heldendaad ook met de dood moeten bekopen. De verdachte heeft met zijn mes immers ook op hem ingestoken. Door het handelen van verdachte is ook bij [slachtoffer 7] en zijn vrouw [naam benadeelde partij 16] angst en groot leed toegebracht. Het hof wijst in dat verband op de door hen afgelegde slachtofferverklaringen ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 4 december 2020.
Dat de feiten de rechtsorde zeer ernstig heeft geschokt en in de samenleving gevoelens van afgrijzen, angst en onveiligheid teweeg heeft gebracht, behoeft geen betoog.
Moord en doodslag behoren tot de meest ernstige delicten die het Wetboek van Strafrecht kent en die op zichzelf oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigen. De wetgever heeft voor een enkele moord als strafmaximum een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaren vastgesteld. In de onderhavige zaak is sprake van een moord, een doodslag, een poging tot moord, een gekwalificeerde poging tot doodslag, een poging tot doodslag, een zware mishandeling en twee mishandelingen. Naar het oordeel van het hof kan dan ook, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, in het bijzonder de wijze waarop de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, niet worden volstaan met een andersoortige of lichtere straf dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor lange duur met zich brengt.
Tegelijkertijd heeft het hof oog gehad voor de persoon van de verdachte. Uit het zeer uitgebreide rapport dat over de verdachte is opgemaakt door het Pieter Baan Centrum komt het beeld naar voren dat verdachte in 2017 door diverse omstandigheden de grip op zijn eigen leven heeft verloren, steeds verder wegzakte in een psychose en uiteindelijk in psychotische toestand tot de vreselijke daden op 14 december 2017 is gekomen. Het hof heeft, zoals opgenomen onder het kopje “Strafbaarheid van de verdachte”, geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde als sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Het hof weegt dit, nadrukkelijker dan de rechtbank, mee in de hoogte van de op te leggen straf. In de door de rechtbank opgelegde straf komt naar het oordeel van het hof onvoldoende tot uitdrukking dat de verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde sterk verminderd toerekeningsvatbaar was en dat de betreffende stoornis heeft doorgewerkt in het bewezenverklaarde.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 19 jaren, met aftrek van voorarrest, in beginsel passend en geboden. Het hof is van oordeel dat deze straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de hiervoor genoemde bijzondere omstandigheden omtrent de persoon van verdachte.
Echter, iedere verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Verdachte is op 20 januari 2017 in verzekering gesteld ter zake van het in de zaak met 03-700033-17 bewezenverklaarde, terwijl het hof niet binnen twee jaren na dit moment arrest heeft gewezen. In zoverre is sprake van een schending van de redelijke termijn.
Het hof merkt op dat ten aanzien van de onder parketnummers 03-700471-17 en 03-866048-18 bewezenverklaarde feiten, welke feiten (onder parketnummers 03-700471-17 ) het zwaarst wegen bij het bepalen van de op te leggen straf, van de procedure in eerste aanleg echter geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep overweegt het hof als volgt. De verdachte heeft op 22 maart 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 8 januari 2021 – en derhalve niet binnen 16 maanden na het instellen van hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met ruim 5 maanden overschreden.
Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat de op te leggen gevangenisstraf zal worden gematigd met 1 jaar. Het hof zal de verdachte derhalve veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest.
Oordeel van het hof over de op te leggen maatregel
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de door de rechtbank opgelegde en de door de advocaat-generaal gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege geboden is.
De maatregel van terbeschikkingstelling kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, zoals hier – kort gezegd – moord, doodslag, poging tot moord, gekwalificeerde poging tot doodslag en poging tot doodslag – en dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist kan tevens worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht). Voor oplegging van de maatregel is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Het hof heeft bij de vraag of een oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging is aangewezen, in het bijzonder acht geslagen op de inhoud van:
  • de Pro-Justitia rapportage van de deskundigen D.C.W.H. Naus, psychiater, en A. Witvliet, GZ-psycholoog, een forensisch milieuonderzoeker. d.d. 22 augustus 2018;
  • de aanvullende rapportage van Witvliet en Naus d.d. 5 februari 2019;
  • de verklaringen van de deskundigen Naus en Witvliet, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg.
Onder het kopje “Strafbaarheid van de verdachte” heeft het hof reeds de relevante passages uit deze rapporten aangehaald met betrekking tot bij de verdachte bestaande ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens. Hier wordt volstaan met een verwijzing naar die passages. Het hof stelt op grond van de inhoud van voornoemde rapportages en van hetgeen overigens omtrent de persoon van de verdachte is gebleken, vast dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de op 12 en 14 december 2017 bewezenverklaarde feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, te weten een psychotische stoornis, en dat zijn gedragingen op dat moment geheel werden bepaald door deze stoornis. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, moeten de feiten in
sterk verminderde mateaan verdachte worden toegerekend, aangezien hij deels schuldig is aan het ontstaan/verergeren van zijn psychose.
Omtrent de inschatting van het recidivegevaar en aanbevelingen voor interventies die het recidivegevaar kunnen beperken is door de deskundigen het volgende gerapporteerd:
“Onderzoekers zijn van mening dat indien betrokkene onbehandeld terug zou keren in de situatie van voor het tenlastegelegde, er sprake is van een hoog risico op recidive van een ernstig geweldsdelict, wanneer er bij betrokkene sprake is van een psychotisch toestandsbeeld. Onderzoekers zijn van mening dat bij betrokkene een aantal factoren van invloed is op het al dan niet ontwikkelen van een psychose. Hoewel betrokkene momenteel therapietrouw is en voornemens is om niet te stoppen met de medicatie, zal het leven buiten detentie als Syrische vluchteling in Nederland onverminderd stressvol zijn. Betrokkene zal opnieuw worden geconfronteerd met de in zijn ogen onbetrouwbare Nederlandse politie, de stressoren van het vluchtelingenbestaan, het gebrek aan familiaire inbedding, de rouw om de dood van familieleden, gecombineerd met de woede van en de angst voor de nabestaanden van de slachtoffers en de confrontatie met onbetrouwbare personen en drugs. Van cannabis is bekend dat het een psychose kan luxeren en verergeren. Tevens lijkt betrokkene momenteel onvoldoende in staat om de volledige realiteit van de tenlastegelegde feiten onder ogen te zien, waardoor dit, indien het zich in volle hevigheid aandient, een zeer stressvolle en ontregelende situatie kan opleveren. Al deze factoren maken betrokkene kwetsbaar voor een hernieuwde psychose en zodra dat het geval zal zijn, is er sprake van een hoog risico op recidive van een ernstig geweldsdelict.
Uit de risicoprognose voortvloeiend uit een risicotaxatie volgens HCR-20V3, een instrument ter beoordeling van het risico van gewelddadig gedrag, scoort betrokkene matig verhoogd. Met name de toekomstgerichte risicohanteringsitems zijn sterk verhoogd, maar ook op de historische en klinische factoren komen enkele risicofactoren naar voren. Er kunnen verder geen beschermende factoren worden onderscheiden op de Saprof, een instrument voor het beoordelen van beschermende factoren voor gewelddadig gedrag.
Concluderend komt zowel uit de risicotaxatie-instrumenten als uit een klinische inschatting een hoog risico op herhaling van een geweldsdelict naar voren, waarbij het al dan niet aanwezig zijn van een psychose bepalend is en waarbij het risico op psychotische decompensatie gekoppeld is aan de mate van ervaren en opgelegde stress, adequate zorg en middelengebruik.
Passend bij het volledige causale verband tussen betrokkenes stoornis ten tijde van het tenlastegelegde feiten en de tenlastegelegde feiten, indien bewezen, gecombineerd met het hoge risicoprofiel van betrokkene in ongunstige omstandigheden, achten onderzoekers het noodzakelijk dat aan betrokkene een gedwongen behandeling wordt opgelegd, teneinde het recidiverisico bestendig te verlagen.
De behandeling dient primair gericht te zijn op het voorkomen van een nieuwe psychose. Hierbij moet worden gewerkt aan therapietrouw en de negatieve invloed van drugs. Ook dient een delictanalyse, vroegsignalering en crisisprotocol te worden aangemaakt.
Er zal daarnaast verder onderzoek moeten worden verricht en eventueel behandeling moeten worden ingezet naar andere psychopathologie dan de reeds vastgestelde, zoals een eventuele somatisatiestoornis en/of depressie. Ook zijn persoonlijkheid zal verder in kaart moeten worden gebracht. Verder zal aandacht moeten worden geschonken aan de rouw om zijn familieleden en van de slachtoffers in de huidige strafzaak alsmede de rouw om en acceptatie van zijn eigen daderschap.
Hoewel de onderzoekers een volledige doorwerking zien van de vastgestelde psychose in de tenlastegelegde feiten, achten zij een artikel 37 Sr (hof: oud)-maatregel onvoldoende langdurig en onvoldoende intensief om het recidiverisico op langere termijn te verminderen. Onderzoekers adviseren om aan betrokkene een tbs-maatregel op te leggen. Een tbs met voorwaarden wordt door onderzoekers onhaalbaar geacht. Enkel het opleggen van een tbs met dwangverpleging kan naar de mening van onderzoekers voldoende en langdurige bescherming bieden tegen het ontwikkelen van een nieuwe psychose en kan daarmee zorgen voor afdoende verlaging van het recidiverisico.
Het hof verenigt zich met de weergegeven bevindingen en conclusies van de deskundigen met betrekking tot het hoge recidiverisico en het advies omtrent de noodzaak van behandeling in een gedwongen kader.
Het hof stelt vast dat aan de wettelijke criteria voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan; bij de verdachte bestond ten tijde van het begaan van het onder parketnummer 03-700471-17 onder feiten 1, 2, 3 en 4 een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en de door de verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Tevens vindt het hof tegen de achtergrond van de ernst van de feiten en de overwegingen van de gedragsdeskundigen dat het gevaar dat van de verdachte uitgaat zodanig hoog is, dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verpleging van overheidswege eist. Het is naar het oordeel van het hof onverantwoord om te volstaan met een behandeling in een minder stringent kader dan in het kader van de tbs-maatregel met dwangverpleging.
Het hof zal gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevelen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelet op het bewezenverklaarde wordt de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd is.
Het hof ziet, mede gelet op de ernst van de feiten, geen aanleiding om op de voet van de in artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht neergelegde bevoegdheid, de Minister te adviseren de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aan te laten vangen na het uitzitten van een bepaald aantal jaren van de opgelegde gevangenisstraf.
Vorderingen van de benadeelde partijen
A.
Algemene overwegingen
Affectieschade
Het hof stelt vast dat de benadeelde partijen die in eerste aanleg vergoeding ter zake van affectieschade hebben gevorderd, dit deel van hun vordering in hoger beroep niet hebben gehandhaafd. Om die reden zijn de vorderingen tot vergoeding ter zake van affectieschade van [benadeelde partij 8] , [benadeelde partij 9] , [benadeelde partij 10] , [benadeelde partij 11] , [benadeelde partij 12] , [benadeelde partij 13] , [benadeelde partij 15 (slachtoffer 7)] en [benadeelde partij 16] in hoger beroep niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen.
Shockschade
De benadeelde partijen [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 7 (slachtoffer 6)] , [benadeelde partij 8] , [benadeelde partij 9] , [benadeelde partij 10] , [benadeelde partij 11] , [benadeelde partij 12] , [benadeelde partij 13] , [benadeelde partij 14] , [benadeelde partij 15 (slachtoffer 7)] , [benadeelde partij 16] , [benadeelde partij 17] , [benadeelde partij 18] en [benadeelde partij 19] hebben vergoeding ter zake van shockschade gevorderd.
Het hof stelt het volgende voorop.
​Artikel 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten onder meer in geval van aantasting in de persoon (3) op andere wijze.
Van aantasting in de persoon 'op andere wijze' is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete omstandigheden moeten aanvoeren, gestaafd door concrete gegevens waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon 'op andere wijze' sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon 'op andere wijze' als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Vergoeding van immateriële schade zoals in artikel art. 6:106 onder b (3) BW bedoeld kan ook plaatsvinden als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond.
Voor vergoeding van immateriële schade als deze – zogenoemde shockschade – is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De vaststelling van de hoogte van de geleden shockschade geschiedt ingevolge art. 6:106 BW naar billijkheid met in achtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding in het bijzonder gelet op de ernst van het aan de verdachte gemaakte verwijt, de ernst en de duur van het psychisch letsel van de benadeelde partijen en de gevolgen daarvan voor hen, en de (mate van) affectieve relatie tussen de benadeelde partijen en de slachtoffers.
Het hof overweegt dat de schade is veroorzaakt door opzettelijk handelen van verdachte en dat met de wijze waarop de schade is ontstaan is gegeven dat daardoor een zeer ernstige inbreuk is gemaakt op het rechtsgevoel van de benadeelde partijen, in het bijzonder op de directe familieleden van de slachtoffers: de echtgenoot en kinderen van het overleden slachtoffer. Zij werden in het huis waarin [benadeelde partij 8] samen met zijn echtgenoot [slachtoffer 5] woonde, geconfronteerd met het door de verdachte op [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] uitgeoefende (dodelijke) geweld.
Voorts heeft het hof – voor zover mogelijk gelet op de zeer casuïstische beoordeling – mede gelet op hetgeen blijkens de jurisprudentie in vergelijkbare gevallen door Nederlandse rechters wordt toegekend ter zake van shockschade. Naast de namens de benadeelde partijen naar voren gebrachte uitspraken heeft het hof onder meer acht geslagen op: ECLI:NL:RBROT:2020:10238, ECLI:NL:RBDHA:2017:11127, ECLI:NL:RBOVE:2019:4594, ECLI:NL:GHAMS:2019:1707, ECLI:NL:GHAMS:2019:4432, ECLI:NL:GHARL:2017:1562 en ECLI:NL:RBNNE:2020:3678 (voor zover betrekking hebbend op de zaken van de hiervoor genoemde directe familieleden), alsmede op ECLI:NL:GHLEE:2011:BT1983 en ECLI:NL:RBROT:2017:10844 (voor zover betrekking hebbend op de overige benadeelde partijen).
Bespreking van de proceskosten en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de beslissingen omtrent de als proceskosten gevorderde reiskosten in hoger beroep en de schadevergoedingsmaatregel heeft het hof gekozen deze niet per benadeelde partij te bespreken, maar deze omwille van de leesbaarheid gezamenlijk te bespreken. Het hof verwijst hiervoor ten aanzien van alle benadeelde partijen derhalve naar de hierna te melden overwegingen onder de kopjes C: Proceskosten en D: Schadevergoedingsmaatregel.
Bespreking van de vorderingen van de benadeelde partijen
B1. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1 (slachtoffer 1)]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1 (slachtoffer 1)] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 38.502,02, bestaande uit een bedrag van € 23.802,02 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is als volgt opgebouwd:
1. Reiskosten € 131,40
2. Eigen risico zorgverzekering € 770,00
3. Kleding en schoenen € 300,00
4. Ziekenhuisdaggeldvergoeding € 150,00
5. Verplaatste schade € 1.085,17
6. Opvragen medische informatie € 65,45
7. Inkomensverlies € 1.000,00
8. Studievertraging € 20.200,00
9. Immateriële schade (shockschade) € 15.000,00
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 11.416,85, bestaande uit € 1.416,85 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Verder is namens de benadeelde partij verzocht om toewijzing van proceskosten, bestaande uit gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de terechtzitting(en) in hoger beroep.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de hierboven genoemde schadeposten 1, 2, 3, 4 en 6 het rechtstreeks gevolg zijn van het in de zaak met parketnummer 03-700033-17 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte. Het hof acht deze posten voldoende onderbouwd en voorts heeft de verdediging de hoogte van deze posten inhoudelijk niet, althans niet gemotiveerd, betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre toewijsbaar is.
Ten aanzien van de onder 5 genoemde schadepost verplaatste schade acht het hof zich thans onvoldoende geïnformeerd om de vordering inhoudelijk te kunnen beoordelen. De benadeelde partij heeft in hoger beroep ter toelichting op deze schadepost weliswaar een Engelstalige verklaring van zijn partner [partner benadeelde partij 1] verstrekt, maar het hof acht de inhoud van deze verklaring te algemeen om de exacte aard en omvang van de schade te kunnen vaststellen. Bovendien is de verklaring niet handgeschreven, maar digitaal opgemaakt en niet voorzien van een dag- en handtekening en kopie identiteitsbewijs.
Nu nader onderzoek naar deze schadepost een vertraging zou betekenen van de afdoening van de strafzaak en zulks naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, voor zover deze betrekking heeft op de hiervoor genoemde schade ad € 1.085,17. De benadeelde partij kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de onder 7 genoemde schadepost is het hof, met de rechtbank van oordeel dat uit de door [benadeelde partij 1 (slachtoffer 1)] overgelegde stukken geenszins kan worden opgemaakt wat zijn verdiensten hadden kunnen zijn. Ook de toelichting in hoger beroep verschaft hierover geen duidelijkheid. Nu de vordering onvoldoende is onderbouwd, zal deze worden afgewezen.
Ten aanzien van de onder 8 genoemde schadepost studievertraging overweegt het hof als volgt. De essentie van een vergoeding voor de studievertraging is dat er daadwerkelijk sprake is van vertraging in de studie. In casu heeft [benadeelde partij 1 (slachtoffer 1)] zich weliswaar ingeschreven voor een studie, maar heeft hiermee klaarblijkelijk nooit een aanvang gemaakt. Onduidelijk is waarom hij van deze studie heeft afgezien. Het hof acht deze schadepost onvoldoende onderbouwd. Gelet daarop zal dit gedeelte van de vordering worden afgewezen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Voorts is het hof van oordeel dat de geleden immateriële schade voldoende is onderbouwd. Het hof begroot deze immateriële schade, op grond van het onderzoek in de onderhavige strafrechtelijke procedure en in aanmerking nemende dat de benadeelde partij eveneens voor een deel eigen schuld heeft aan het onderhavige voorval, naar billijkheid op een bedrag van € 7.500,00. Het meer of anders gevorderde met betrekking tot deze schadepost zal worden afgewezen.
Totale schade en wettelijke rente
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 8.916,85 zal worden toegewezen. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De materiële schade is op verschillende tijdstippen ingetreden. Het hof zal bepalen dat de schade is geleden op het moment van het indienen van de vordering. Het toegewezen bedrag ter vergoeding van materiële schade zal derhalve worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2019 – zijnde de dag waarop de vordering is ingediend – tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2017 – zijnde de datum waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en deze schade wordt geacht te zijn geleden – tot aan de dag der algehele voldoening.
B2. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2 (slachtoffer 2)]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2 (slachtoffer 2)] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij door de in de zaak met parketnummer 03-866048-18 bewezenverklaarde mishandeling door verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Het hof begroot de immateriële schade, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, naar billijkheid op een bedrag van € 250,00.
Het hof acht zich onvoldoende geïnformeerd over de vraag of en in welke mate de diagnose posttraumatische stressstoornis (PTSS) het gevolg is van het in de zaak met parketnummer 03-866048-18 bewezenverklaarde handelen van verdachte. [benadeelde partij 2 (slachtoffer 2)] is vanaf 11 april 2018 tot en met 8 november 2018 voor PTSS met depressieve klachten in behandeling geweest bij psychiater J. Alsality. Deze heeft niet alleen de mishandeling beschreven, maar ook de tenlastegelegde feiten van 14 december 2014, twee dagen na de mishandeling van [benadeelde partij 2 (slachtoffer 2)] . [benadeelde partij 2 (slachtoffer 2)] kampte onder meer met gevoelens van angst, afschuw, boosheid en schaamte. Ook had hij het erg moeilijk toen hij hoorde dat de familie van de verdachte zijn familie in Syrië had bedreigd. Nu nader onderzoek daarnaar een vertraging zou betekenen van de afdoening van de zaak en zulks naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige gedeelte van de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totale schade en wettelijke rente
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 250,00 zal worden toegewezen. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 december 2017 – zijnde de datum waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en deze schade wordt geacht te zijn geleden – tot aan de dag der algehele voldoening.
B3. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3 (slachtoffer 3)]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3 (slachtoffer 3)] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 650,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij door de in de zaak met parketnummer 03-700471-17 bewezenverklaarde mishandeling door verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte heeft [benadeelde partij 3 (slachtoffer 3)] , die nietsvermoedend in het Turks Cultureel Centrum op een stoel zat, onverhoeds en zonder enige aanleiding met kracht in het gezicht geslagen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Het hof begroot de immateriële schade, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, naar billijkheid op een bedrag van € 350,00. Dit bedrag is lager dan het gevorderde en door de rechtbank toegewezen bedrag ad € 650,00, omdat het hof niet bewezen acht dat verdachte [benadeelde partij 3 (slachtoffer 3)] met een hard voorwerp heeft geslagen. Het hof gaat derhalve, zonder enigszins aan de ernst van het feit voorbij te gaan, uit van een droge klap met de vuist. Het hof zal de meer gevorderde immateriële schade om die reden afwijzen.
Totale schade en wettelijke rente
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 350,00 zal worden toegewezen. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 – zijnde de datum waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en deze schade wordt geacht te zijn geleden – tot aan de dag der algehele voldoening.
B4. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 23.664,44, bestaande uit een bedrag van € 8.664,44 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is als volgt opgebouwd:
1. Kosten lijkbezorging € 8.628,71
2. Reiskosten € 35,73
3. Immateriële schade (shockschade) € 15.000,00
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.634,01 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de hierboven genoemde schadeposten 1 en 2 het rechtstreeks gevolg zijn van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte. Het hof acht deze posten voldoende onderbouwd en voorts heeft de verdediging deze posten inhoudelijk niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre toewijsbaar is.
Immateriële schade
Het hof stelt vast dat [benadeelde partij 4] de doodslag op haar echtgenoot, [slachtoffer 4] , niet heeft waargenomen. Ze is ook niet op de plaats van de misdaad aanwezig geweest. Uit de thans voorliggende stukken kan volgen dat [benadeelde partij 4] op enig moment in het mortuarium is geweest om afscheid te nemen en toen het levenloze lichaam en de toegebrachte letsels van het slachtoffer heeft gezien. Verder is zij door de media-aandacht geconfronteerd met de gruwelijke details van de zaak. Dit moeten voor [benadeelde partij 4] vreselijke momenten zijn geweest. Dat sprake is van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het bewezenverklaarde zoals hiervoor omschreven kan daaruit echter niet worden afgeleid. Dat is in ieder geval onvoldoende komen vast te staan. Nu nader onderzoek een vertraging zou betekenen van de afdoening van de zaak en zulks naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de gevorderde shockschade. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totale schade en wettelijke rente
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 8.664,44 zal worden toegewezen. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De materiële schade is op verschillende tijdstippen ingetreden. Het hof zal bepalen dat de schade is geleden op het moment van het indienen van de vordering. Het toegewezen bedrag ter vergoeding van materiële schade zal derhalve worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2019 – zijnde de dag waarop de vordering is ingediend – tot aan de dag der algehele voldoening.
B5. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.325,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 5] als gevolg van verdachtes in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.325,00, zijnde kosten van gederfd levensonderhoud waar de overledene [slachtoffer 4] tot het achttiende levensjaar van de benadeelde in zou voorzien. Het hof acht de vordering voldoende onderbouwd en voorts heeft de verdediging de vordering inhoudelijk niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Totale schade en wettelijke rente
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 2.325,00 zal worden toegewezen. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2019 – zijnde de dag waarop de vordering is ingediend – tot aan de dag der algehele voldoening.
B6. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6]
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.115,50 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 6] als gevolg van verdachtes in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.115,50, zijnde kosten van gederfd levensonderhoud waar de overledene [slachtoffer 4] tot het achttiende levensjaar van de benadeelde in zou voorzien. Het hof acht de vordering voldoende onderbouwd en voorts heeft de verdediging de vordering inhoudelijk niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Totale schade en wettelijke rente
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 2.115,50 zal worden toegewezen. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2019 – zijnde de dag waarop de vordering is ingediend – tot aan de dag der algehele voldoening.
B7. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7 (slachtoffer 6)]
De benadeelde partij [benadeelde partij 7 (slachtoffer 6)] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 73.502,47 bestaande uit een bedrag van € 3.502,47 aan materiële schade en € 70.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is als volgt opgebouwd:
1. Verhuiskosten € 3.502,47
2. Shockschade € 50.000,00
3. Letselschade € 20.000,00
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 70.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Verder is namens de benadeelde partij verzocht om toewijzing van proceskosten, bestaande uit gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de terechtzitting(en) in hoger beroep.
Materiële schade
Ten aanzien van de onder 1 genoemde schadepost overweegt het hof, met de rechtbank, dat dit deel van de vordering geen rechtstreekse schade betreft als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De benadeelde partij kan daarom in zoverre in de vordering niet worden ontvangen en kan het niet toegewezen gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
[benadeelde partij 7 (slachtoffer 6)] heeft waargenomen hoe haar moeder door middel van meerdere messteken om het leven werd gebracht. Zij heeft het op gruwelijke wijze om het leven brengen van haar moeder in volle omvang en zeer nabij meegemaakt. Uit het onderzoek volgt dat haar waarneming een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht die heeft geleid tot de diagnose posttraumatische stressstoornis (PTSS). Verder werd [benadeelde partij 7 (slachtoffer 6)] van 1 tot en met 5 maart 2018 opgenomen in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg en blijkens de brief van PsyQ d.d. 27 juli 2020 is behandeling nog altijd noodzakelijk. Gelet op het bovenstaande voldoet [benadeelde partij 7 (slachtoffer 6)] aan de criteria om voor vergoeding van shockschade in aanmerking te komen.
Het hof acht de vordering ter zake van shockschade derhalve voldoende onderbouwd en deze vordering is door de verdediging niet betwist. Op grond van de hiervoor onder A genoemde, bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding in aanmerking te nemen factoren, acht het hof het gevorderde bedrag van € 50.000,00 aan shockschade billijk. Dit gedeelte van de vordering is derhalve geheel toewijsbaar.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. [benadeelde partij 7 (slachtoffer 6)] is door de verdachte met een mes in haar gezicht is gesneden. Daarbij liep zij een grote, diepe snijwond in haar gezicht op. De verwonding liep van haar voorhoofd naar het ooglid, tot aan haar bovenlip. Zij werd geopereerd door een plastisch chirurg. Het letsel is waarschijnlijk blijvend, zowel functioneel als cosmetisch. [benadeelde partij 7 (slachtoffer 6)] heeft veel pijn ondervonden en heeft een groot litteken in haar gezicht. Daarnaast is zij gestoken in haar armen, rug en hals.
Dit toegebrachte nadeel is aan verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Het hof acht dit gedeelte van de vordering voldoende onderbouwd en de verdediging heeft de vordering niet betwist. Het hof acht het gevorderde bedrag van
€ 20.000 billijk. Dit gedeelte van de vordering is derhalve geheel toewijsbaar.
Totale schade en wettelijke rente
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 70.000,00 zal worden toegewezen. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 – zijnde de datum waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en de schade wordt geacht te zijn geleden – tot aan de dag der algehele voldoening.
B8. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8]
De benadeelde partij [benadeelde partij 8] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 56.185,20, bestaande uit een bedrag van € 6.185,20 aan materiële schade en € 50.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.223,13 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering en hij heeft de vordering verlaagd met een bedrag van € 23.921,00, omdat de posten huishoudelijke hulp ad € 3.536,00, eigen risico ad
€ 385,00 en affectieschade ad € 20.000,00 niet worden gehandhaafd. Wel is namens de benadeelde partij verzocht om toewijzing van proceskosten, bestaande uit gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de terechtzitting(en) in hoger beroep.
De vordering is, voor zover thans nog aan de orde, als volgt opgebouwd:
1. Opvragen medische stukken € 41,07
2. Kosten van rouwbezoek € 2.223,13
3. Shockschade € 30.000,00
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de hierboven genoemde schadeposten 1 en 2 het rechtstreeks gevolg zijn van het in de zaak met 03-700471-17 onder 2 impliciet primair en 3 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte. Het hof acht deze posten voldoende onderbouwd en voorts heeft de verdediging de hoogte van deze posten inhoudelijk niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre toewijsbaar is.
Immateriële schade
Uit het onderzoek blijkt dat [benadeelde partij 8] zijn echtgenote [slachtoffer 5] en dochter [slachtoffer 6] heeft aangetroffen kort nadat zij door de verdachte waren toegetakeld (vide dossierpagina’s 799-800, 817-818, 826-827, 831, 834). [benadeelde partij 8] heeft verklaard dat hij telefonisch is gealarmeerd door zijn dochter, [benadeelde partij 11] , met de mededeling dat [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] waren aangevallen. Hierop is hij samen met zoon [benadeelde partij 10] en schoonzoon [benadeelde partij 14] direct naar zijn woning gelopen. In zijn woning heeft hij zijn op gruwelijke wijze om het leven gebrachte echtgenote zien liggen, met op en om haar lichaam heel veel bloed. Daarnaast heeft hij zijn dochter aangetroffen, hevig bloedend en met een opengesneden gezicht. Het hof acht het voldoende aannemelijk geworden dat [benadeelde partij 8] direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de door de verdachte jegens zijn echtgenote en dochter gepleegde gruwelijke handelingen en dat dit bij hem een hevige emotionele shock heeft teweeggebracht.
Mede gelet op de onderbouwing die in hoger beroep ter toelichting op de gevorderde shockschade van de benadeelde partij is verstrekt (vide de brief van psychiater dr. Alsality d.d. 6 december 2019), staat voor het hof vast dat voornoemde confrontatie heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een medisch vastgesteld, in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten: een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Het hof acht de vordering ter zake van shockschade hiermee voldoende onderbouwd en voorts is deze vordering inhoudelijk niet, althans niet gemotiveerd, betwist. Nu bij [benadeelde partij 8] is voldaan aan het confrontatievereiste en sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, wordt voldaan aan de criteria om in aanmerking te komen voor shockschade.
Met inachtneming van de onder A genoemde factoren stelt het hof de shockschade naar billijkheid vast op een bedrag van € 15.000 en wijst het hof de vordering voor het overige af.
Totale schade en wettelijke rente
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 17.264,20 zal worden toegewezen. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De materiële schade is op verschillende tijdstippen ingetreden. Het hof zal bepalen dat de schade is geleden op het moment van het indienen van de vordering. Het toegewezen bedrag ter vergoeding van materiële schade zal derhalve worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2019 – zijnde de dag waarop de vordering is ingediend – tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 – zijnde de datum waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en deze schade wordt geacht te zijn geleden – tot aan de dag der algehele voldoening.
B9. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 9]
De benadeelde partij [benadeelde partij 9] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 50.782,07, bestaande uit een bedrag van
€ 3.282,07 aan materiële schade en € 47.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 16.116,07, bestaande uit een bedrag van € 1.116,07 aan materiële schade en € 15.000 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering en hij heeft de vordering verlaagd met een bedrag van € 17.500 aan immateriële schade, zijnde het bedrag van de in eerste aanleg gevorderde affectieschade. Verder is namens de benadeelde partij verzocht om toewijzing van proceskosten, bestaande uit gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de terechtzitting(en) in hoger beroep.
De vordering is, voor zover thans nog aan de orde, als volgt opgebouwd:
1. Begrafeniskosten € 1.075,00
2. Opvragen medische stukken € 41,07
3. Huishoudelijke hulp € 1.781,00
4. Eigen risico zorgverzekering € 385,00
5. Shockschade € 30.000,00
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de hierboven genoemde schadeposten 1 en 2 het rechtstreeks gevolg zijn van het in de zaak met 03-700471-17 onder 2 impliciet primair en 3 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte. Het hof acht deze posten voldoende onderbouwd en voorts heeft de verdediging de hoogte van deze posten inhoudelijk niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre toewijsbaar is.
Voor wat betreft de onder 3 genoemde schadepost huishoudelijke hulp acht het hof zich onvoldoende geïnformeerd over de vraag of en in hoeverre het maken van kosten ter zake huishoudelijke hulp noodzakelijk was, of deze noodzaak in een onlosmakelijk verband stond met de gebeurtenissen van 14 december 2017. Het hof is van oordeel dat de onderbouwing van deze schadepost thans te algemeen van aard is. Ook hetgeen namens de benadeelde partij in hoger beroep ter toelichting naar voren is gebracht, geeft hierover naar het oordeel van het hof onvoldoende duidelijkheid.
Een beoordeling van deze schadepost, waarvoor nader onderzoek nodig is, brengt naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafproces met zich. Om die reden zal de benadeelde partij in de gestelde schadepost 1 niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan de benadeelde partij slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen, die in een volwaardige civiele procedure beter dan de strafrechter is geëquipeerd om te beoordelen of deze schadepost voor toewijzing gereed ligt.
Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat de 4 genoemde schadepost eigen risico onvoldoende is onderbouwd. Er is geen factuur van de zorgverzekeraar overgelegd waardoor niet kan worden nagegaan of deze eigen bijdrages inderdaad in rekening zijn gebracht en zo ja, waarvoor. Gelet daarop zal dit gedeelte van de vordering worden afgewezen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek blijkt dat [benadeelde partij 9] zijn moeder [slachtoffer 5] en zus [slachtoffer 6] heeft aangetroffen kort nadat zij door de verdachte waren toegetakeld (vide dossierpagina’s 799-800, 817-818, 826-827, 831, 834, 837). [benadeelde partij 9] heeft in de woning van zijn ouders zijn op gruwelijke wijze om het leven gebrachte moeder zien liggen, met op en om haar lichaam heel veel bloed. Daarnaast heeft hij zijn jongere zus aangetroffen, hevig bloedend en met een opengesneden gezicht. Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat [benadeelde partij 9] direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de door de verdachte jegens zijn moeder en zus gepleegde gruwelijke handelingen en dat dit bij hem een hevige emotionele shock heeft teweeggebracht.
Mede gelet op de onderbouwing die ter toelichting op de gevorderde shockschade van de benadeelde partij is verstrekt, staat voor het hof vast dat voornoemde confrontatie heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een medisch vastgesteld, in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten: een posttraumatische stressstoornis (PTSS) (vide de brief van psychiater dr. Bak van Mondriaan d.d. 11 januari 2019). Het hof acht de vordering ter zake van shockschade hiermee voldoende onderbouwd en voorts is deze vordering niet betwist. Nu bij [benadeelde partij 9] is voldaan aan het confrontatievereiste en sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, wordt voldaan aan de criteria om in aanmerking te komen voor shockschade.
Met inachtneming van de onder A genoemde factoren stelt het hof de shockschade naar billijkheid vast op een bedrag van € 15.000 en wijst het hof de vordering voor het overige af.
Totale schade en wettelijke rente
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 16.116,07 zal worden toegewezen. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De materiële schade is op verschillende tijdstippen ingetreden. Het hof zal bepalen dat de schade is geleden op het moment van het indienen van de vordering. Het toegewezen bedrag ter vergoeding van materiële schade zal derhalve worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2019 – zijnde de dag waarop de vordering is ingediend – tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 – zijnde de datum waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en deze schade wordt geacht te zijn geleden – tot aan de dag der algehele voldoening.
B10. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 10]
De benadeelde partij [benadeelde partij 10] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 47.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 15.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering en hij heeft de vordering verlaagd met een bedrag van € 17.500,00 aan immateriële schade, zijnde het bedrag van de in eerste aanleg gevorderde affectieschade. Verder is namens de benadeelde partij verzocht om toewijzing van proceskosten, bestaande uit gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de terechtzitting(en) in hoger beroep.
Uit het onderzoek blijkt dat [benadeelde partij 10] zijn moeder [slachtoffer 5] en zus [slachtoffer 6] heeft aangetroffen kort nadat zij door de verdachte waren toegetakeld (vide dossierpagina’s 799-800, 817-818, 826-827, 831, 834). [benadeelde partij 10] heeft in de woning van zijn ouders zijn op gruwelijke wijze om het leven gebrachte moeder zien liggen, met op en om haar lichaam heel veel bloed. Daarnaast heeft hij zijn zus aangetroffen, hevig bloedend en met een opengesneden gezicht. Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat [benadeelde partij 10] direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de door de verdachte jegens zijn moeder en zus gepleegde gruwelijke handelingen en dat dit bij hem een hevige emotionele shock heeft teweeggebracht.
Mede gelet op de onderbouwing die ter toelichting op de gevorderde shockschade van de benadeelde partij is verstrekt (onder andere de brief van dr. Bombosch van St. Marien Klinik für Psychiatrie van 23 februari 2018), staat voor het hof vast dat voornoemde confrontatie heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een medisch vastgesteld, in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten: een posttraumatische stressstoornis (PTSS), waarvoor behandeling noodzakelijk was. Het hof acht de vordering ter zake van shockschade hiermee voldoende onderbouwd en voorts is deze vordering inhoudelijk niet betwist. Nu bij [benadeelde partij 10] is voldaan aan het confrontatievereiste en sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, wordt voldaan aan de criteria om in aanmerking te komen voor shockschade.
Met inachtneming van de onder A genoemde factoren stelt het hof de shockschade naar billijkheid vast op een bedrag van € 15.000 en wijst het hof de vordering voor het overige af.
Totale schade en wettelijke rente
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 15.000 zal worden toegewezen. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 – zijnde de datum waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en deze schade wordt geacht te zijn geleden – tot aan de dag der algehele voldoening.
B11. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 11]
De benadeelde partij [benadeelde partij 11] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 51.260,57, bestaande uit een bedrag van € 3.760,57 aan materiële schade en € 47.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering en zij heeft de vordering verlaagd met een bedrag van € 17.500,00 aan immateriële schade, zijnde het bedrag van de in eerste aanleg gevorderde affectieschade.
De vordering is, voor zover thans nog aan de orde, als volgt opgebouwd:
1. Huishoudelijke hulp € 3.334,50
2. Opvragen medische stukken € 41,07
3. Eigen risico zorgverzekering € 385
5. Shockschade € 30.000
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de hierboven genoemde schadepost 2 ad € 41,07 het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met 03-700471-17 onder 2 impliciet primair en 3 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte. Het hof acht deze post voldoende onderbouwd en voorts heeft de verdediging de hoogte van deze post inhoudelijk niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof acht zich met betrekking tot de onder 1 genoemde schadepost thans onvoldoende geïnformeerd. Het hof verwijst naar hetgeen het daarover heeft overwogen bij de vordering van [benadeelde partij 9] (B9). Dat er in het geval van [benadeelde partij 11] een indicatie voor huishoudelijke hulp was met ingang van 20 augustus 2018, maakt dit niet anders. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof acht de onder 3 genoemde schadepost onvoldoende onderbouwd. Gelet daarop zal dit gedeelte van de vordering worden afgewezen.
Immateriële schade
Op grond van het onderzoek staat voor het hof genoegzaam vast dat [benadeelde partij 11] kort na het gebeuren bij de woning van haar ouders aan de [straatnaam 11] ter plaatse is gekomen en daar haar op gruwelijke wijze om het leven gebrachte moeder [slachtoffer 5] en zwaar toegetakelde jongere zus [slachtoffer 6] heeft gezien (vide dossierpagina’s 799-800, 817-818, 826-827, 831, 834, 837 en de spreekrechtverklaring van [benadeelde partij 11] en de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] , die namens de benadeelde partij in hoger beroep ter toelichting op de vordering zijn verstrekt). Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat [benadeelde partij 11] direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de door de verdachte jegens haar moeder en zus gepleegde gruwelijke handelingen en dat dit bij haar een hevige emotionele shock heeft teweeggebracht.
Mede gelet op de onderbouwing die ter toelichting op de gevorderde shockschade van de benadeelde partij is verstrekt (onder andere de brief van Mondriaan, afdeling spoedeisende psychiatrie van 5 januari 2018), staat voor het hof vast dat voornoemde confrontatie heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een medisch vastgesteld, in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten: een posttraumatische stressstoornis (PTSS), waarvoor behandeling noodzakelijk was. Het hof acht de vordering ter zake van shockschade hiermee voldoende onderbouwd en voorts is deze vordering inhoudelijk niet, althans niet gemotiveerd, betwist. Nu bij [benadeelde partij 11] is voldaan aan het confrontatievereiste en sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, wordt voldaan aan de criteria om in aanmerking te komen voor shockschade.
Met inachtneming van de onder A genoemde factoren stelt het hof de shockschade naar billijkheid vast op een bedrag van € 15.000 en wijst het hof de vordering voor het overige af.
Totale schade en wettelijke rente
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 15.041,07 zal worden toegewezen. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2019 – zijnde de dag waarop de vordering is ingediend – tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 – zijnde de datum waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en deze schade wordt geacht te zijn geleden – tot aan de dag der algehele voldoening.
B12. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 12]
De benadeelde partij [benadeelde partij 12] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 47.372,07, bestaande uit een bedrag van
€ 4.872,07 aan materiële schade en € 42.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering en zij heeft de vordering verlaagd met een bedrag van
€ 17.500,00 aan immateriële schade, zijnde het bedrag van de in eerste aanleg gevorderde affectieschade. Verder is namens de benadeelde partij verzocht om toewijzing van proceskosten, bestaande uit gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de terechtzitting(en) in hoger beroep.
De vordering is, voor zover thans nog aan de orde, als volgt opgebouwd:
1. Huishoudelijke hulp € 4.446,00
2. Opvragen medische stukken € 41,07
3. Eigen risico zorgverzekering € 385,00
5. Shockschade € 30.000,00
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de hierboven genoemde schadepost 2 ad € 41,07 het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met 03-700471-17 onder 2 impliciet primair en 3 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte. Het hof acht deze post voldoende onderbouwd en voorts heeft de verdediging deze post niet, althans niet gemotiveerd, betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof acht zich met betrekking tot de onder 1 genoemde schadepost thans onvoldoende geïnformeerd. Het hof verwijst naar hetgeen het daarover heeft overwogen bij de vordering van [benadeelde partij 9] (B9). Het hof zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof acht de 3 genoemde schadepost onvoldoende onderbouwd. Gelet daarop zal dit gedeelte van de vordering worden afgewezen.
Immateriële schade
Op grond van het onderzoek staat voor het hof genoegzaam vast dat [benadeelde partij 12] kort na het gebeuren bij de woning van haar ouders aan de [straatnaam 11] ter plaatse is gekomen en daar haar op gruwelijke wijze om het leven gebrachte moeder [slachtoffer 5] en zwaar toegetakelde jongere zus [slachtoffer 6] heeft gezien (vide dossierpagina’s 799-800, 817-818, 826-827, 831, 834, 837, de spreekrechtverklaring van [benadeelde partij 12] , de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] . Zulks blijkt ook uit het filmpje van de situatie kort na de feiten, dat namens de benadeelde partij in hoger beroep ter toelichting op de vordering is verstrekt en deel uitmaakt van het dossier en waarop is te zien dat [benadeelde partij 12] kort na het gebeuren – te midden van de tumult – in de directe nabijheid van de plaats delict aanwezig is, in een aangeslagen toestand verkeert en een sjaal met daarop op bloed gelijkende vlekken draagt. Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat [benadeelde partij 12] direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de door de verdachte jegens haar moeder en zus gepleegde gruwelijke handelingen en dat dit bij haar een hevige emotionele shock heeft teweeggebracht.
Mede gelet op de onderbouwing die ter toelichting op de gevorderde shockschade van de benadeelde partij is verstrekt (onder andere de brief van PsyQ Maastricht van 20 februari 2018 en de brief van Kracht in Zorg van 26 november 2020), staat voor het hof vast dat voornoemde confrontatie heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een medisch vastgesteld, in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten: een posttraumatische stressstoornis (PTSS), waarvoor behandeling noodzakelijk was. Het hof acht de vordering ter zake van shockschade hiermee voldoende onderbouwd en voorts is deze vordering inhoudelijk niet, althans niet gemotiveerd, betwist. Nu bij [benadeelde partij 12] is voldaan aan het confrontatievereiste en sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, wordt voldaan aan de criteria om in aanmerking te komen voor shockschade..
Met inachtneming van de onder A genoemde factoren stelt het hof de shockschade naar billijkheid vast op een bedrag van € 15.000 en wijst het hof de vordering voor het overige af.
Totale schade en wettelijke rente
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 15.041,07 zal worden toegewezen. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2019 – zijnde de dag waarop de vordering is ingediend – tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 – zijnde de datum waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en deze schade wordt geacht te zijn geleden – tot aan de dag der algehele voldoening.
B13. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 13]
De benadeelde partij [benadeelde partij 13] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 51.260,57, bestaande uit een bedrag van € 3.760,57 aan materiële schade en € 47.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering en heeft de vordering verlaagd met een bedrag van € 17.500,00 aan immateriële schade, zijnde het bedrag van de in eerste aanleg gevorderde affectieschade. Verder is namens de benadeelde partij verzocht om toewijzing van proceskosten, bestaande uit gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de terechtzitting(en) in hoger beroep.
De vordering is, voor zover thans nog aan de orde, als volgt opgebouwd:
1. Huishoudelijke hulp € 3.334,50
2. Opvragen medische stukken € 41,07
3. Eigen risico zorgverzekering € 385,00
5. Shockschade € 30.000,00
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de hierboven genoemde schadepost 2 ad € 41,07 het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met 03-700471-17 onder 2 impliciet primair en 3 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte. Het hof acht deze post voldoende onderbouwd en voorts heeft de verdediging de hoogte van deze post niet, althans niet gemotiveerd, betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof acht zich met betrekking tot de onder 1 genoemde schadepost thans onvoldoende geïnformeerd. Het hof verwijst naar hetgeen het daarover heeft overwogen bij de vordering van [benadeelde partij 9] (B9). Het hof zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof acht de 3 genoemde schadepost onvoldoende onderbouwd. Gelet daarop zal dit gedeelte van de vordering worden afgewezen.
Immateriële schade
Op grond van het onderzoek staat voor het hof genoegzaam vast dat [benadeelde partij 13] kort na het gebeuren bij de woning ter plaatse is gekomen en daar zijn op gruwelijke wijze om het leven gebrachte schoonmoeder [slachtoffer 5] en zwaar toegetakelde schoonzusje [slachtoffer 6] heeft aangetroffen (vide dossierpagina’s 799-800, 817-818, 826-827, 831, 834, 837). Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat [benadeelde partij 13] direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de door de verdachte jegens [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] , met wie hij een affectieve relatie had, gepleegde gruwelijke handelingen en dat dit bij hem een hevige emotionele shock heeft teweeggebracht.
Mede gelet op de onderbouwing die ter toelichting op de gevorderde shockschade van de benadeelde partij is verstrekt (waaronder de brieven van PsyQ Maastricht van 23 november 2020, 1 april 2020 en 1 april 2019), staat voor het hof vast dat voornoemde confrontatie heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een medisch vastgesteld, in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten: een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Het hof acht de vordering ter zake van shockschade hiermee voldoende onderbouwd en voorts is deze vordering inhoudelijk niet, althans niet gemotiveerd, betwist. Nu bij [benadeelde partij 13] is voldaan aan het confrontatievereiste en sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, wordt voldaan aan de criteria om in aanmerking te komen voor shockschade.
Met inachtneming van de onder A genoemde factoren stelt het hof de shockschade naar billijkheid vast op een bedrag van € 3.500,00 en wijst het hof de vordering voor het overige af. Het hof acht dit bedrag, gelet op alle omstandigheden van het geval, billijk.
Totale schade en wettelijke rente
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 3.541,07 zal worden toegewezen. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2019 – zijnde de dag waarop de vordering is ingediend – tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 – zijnde de datum waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en deze schade wordt geacht te zijn geleden – tot aan de dag der algehele voldoening.
B14. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 14]
De benadeelde partij [benadeelde partij 14] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 35.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Op grond van het onderzoek staat voor het hof genoegzaam vast dat [benadeelde partij 14] kort na de in de zaak met 03-700471-17 onder 2 impliciet primair en 3 primair bewezenverklaarde feiten bij de woning ter plaatse is gekomen en daar zijn op gruwelijke wijze om het leven gebrachte schoonmoeder [slachtoffer 5] en zwaar toegetakelde schoonzus [slachtoffer 6] heeft aangetroffen (vide dossierpagina’s 799-800, 817-818, 826-827, 831, 834, 837). Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat [benadeelde partij 14] direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de door de verdachte gepleegde gruwelijke handelingen jegens [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] , met wie hij een affectieve relatie had, en dat dit bij hem een hevige emotionele shock heeft teweeggebracht.
Mede gelet op de onderbouwing die in hoger beroep ter toelichting op de gevorderde shockschade van de benadeelde partij is verstrekt, staat voor het hof vast dat voornoemde confrontatie heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een medisch vastgesteld, in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten: een posttraumatische stressstoornis (PTSS) (zie de brief van psychiater dr. Alsality d.d. 12 november 2020). Het hof acht de vordering ter zake van shockschade hiermee voldoende onderbouwd en voorts is deze vordering inhoudelijk niet, althans niet gemotiveerd, betwist. Nu bij [benadeelde partij 14] is voldaan aan het confrontatievereiste en sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, wordt voldaan aan de criteria om in aanmerking te komen voor shockschade.
Met inachtneming van de onder A genoemde factoren stelt het hof de shockschade naar billijkheid vast op een bedrag van € 3.500,00 en wijst het hof de vordering voor het overige af. Het hof acht dit bedrag, gelet op alle omstandigheden van het geval, billijk.
Totale schade en wettelijke rente
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 3.500,00 zal worden toegewezen. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 – zijnde de datum waarop het bewezenverklaarde heeft plaats gevonden en de schade wordt geacht te zijn geleden – tot aan de dag der algehele voldoening.
B15. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 15 (slachtoffer 7)]
De benadeelde partij [benadeelde partij 15 (slachtoffer 7)] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 78.014,61, bestaande uit een bedrag van € 25.514,61 aan materiële schade en € 52.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 20.230,42, bestaande uit een bedrag van € 230,42 aan materiële schade en € 20.000 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering en hij heeft de vordering verlaagd met een bedrag van € 17.500,00 aan immateriële schade, zijnde het bedrag van de in eerste aanleg gevorderde affectieschade. Verder is namens de benadeelde partij verzocht om toewijzing van proceskosten, bestaande uit gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de terechtzitting(en) in hoger beroep.
De vordering is, voor zover thans nog aan de orde, als volgt opgebouwd:
1. Opvragen medische stukken € 41,07
2. Transportkosten na steekincident € 149,35
3. Verhuiskosten € 2.779,39
4. Aanschaf nieuwe bril € 40,00
5. Huurprijsverschil € 22.504,80
6. Shockschade € 30.000,00
7. Letselschade € 5.000,00
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de hierboven genoemde schadeposten 1, 2 en 4 het rechtstreeks gevolg zijn van het in de zaak met 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair en 4 primair impliciet primair bewezenverklaarde handelen van verdachte. Het hof acht deze posten voldoende onderbouwd en voorts heeft de verdediging de hoogte van deze posten inhoudelijk niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre toewijsbaar is.
Ten aanzien van de onder 3 en 5 genoemde schadeposten overweegt het hof dat dit deel van de vordering geen rechtstreekse schade betreft als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De benadeelde partij kan daarom in zoverre in de vordering niet worden ontvangen en kan het niet toegewezen gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
[benadeelde partij 15 (slachtoffer 7)] was de overbuurman van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] . Hij heeft die avond gezien dat [slachtoffer 5] werd aangevallen, heeft zich vervolgens gehaast naar de woning van [slachtoffer 5] en is daar de verdachte te lijf gegaan. Door zijn interventie heeft [slachtoffer 6] de aanval van de verdachte kunnen overleven. [benadeelde partij 15 (slachtoffer 7)] heeft derhalve de gruwelijke wijze waarop [slachtoffer 5] om het leven is gebracht en het insteken op [slachtoffer 6] waargenomen en van nabij meegemaakt. Het hof acht, met de rechtbank, aannemelijk geworden dat deze waarnemingen bij hem een hevige emotionele shock teweeg hebben gebracht, te meer nu hij en zijn echtgenote veel contact onderhielden met hun overburen.
Uit onder andere de door [benadeelde partij 15 (slachtoffer 7)] overgelegde brief van psycholoog Schrijnemaekers d.d. 23 januari 2018 blijkt dat voornoemde confrontatie heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een medisch vastgesteld, in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten: een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Het hof acht de vordering ter zake van shockschade hiermee voldoende onderbouwd en voorts is deze vordering inhoudelijk niet, althans niet gemotiveerd, betwist. Gelet op het bovenstaande voldoet [benadeelde partij 15 (slachtoffer 7)] aan de criteria om voor vergoeding van de shockschade in aanmerking te komen.
Met inachtneming van de onder A genoemde factoren, waarbij het hof gewicht toekent aan de omstandigheid dat [benadeelde partij 15 (slachtoffer 7)] de strafbare feiten van dichtbij heeft waargenomen, stelt het hof de shockschade naar billijkheid vast op een bedrag van € 10.000 en wijst het hof de vordering voor het overige af. Het hof acht dit bedrag, gelet op alle omstandigheden van het geval, billijk.
Verder heeft [benadeelde partij 15 (slachtoffer 7)] € 5.000,00 aan immateriële schade gevorderd omdat hij op 14 december 2017 door de verdachte in zijn voorhoofd is gestoken, waardoor hij een litteken midden op zijn voorhoofd heeft opgelopen. De gevolgen van deze verwonding kunnen niet los worden gezien van de context waarbinnen dit is gebeurd: zijn poging om de aanvaller van zijn overbuurvrouw en haar dochter te verjagen. Deze vordering is voldoende onderbouwd en voorts door de verdediging niet betwist. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat de vordering, gelet op het letsel dat [benadeelde partij 15 (slachtoffer 7)] die avond heeft opgelopen en de gevaren waaraan hij daarbij bloot heeft gestaan, billijk is. Het gevorderde bedrag zal dan ook worden toegewezen.
Totale schade en wettelijke rente
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 15.230,42 zal worden toegewezen. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De materiële schade is op verschillende tijdstippen ingetreden. Het hof zal bepalen dat de schade is geleden op het moment van het indienen van de vordering. Het toegewezen bedrag ter vergoeding van materiële schade zal derhalve worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2019 – zijnde de dag waarop de vordering is ingediend – tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 – zijnde de datum waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en deze schade wordt geacht te zijn geleden – tot aan de dag der algehele voldoening.
B16. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 16]
De benadeelde partij [benadeelde partij 16] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 43.114,30, bestaande uit een bedrag van € 614,30 aan materiële schade en € 42.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.611,24, bestaande uit een bedrag van € 111,24 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering en hij heeft de vordering verlaagd met een bedrag van € 17.500,00 aan immateriële schade, zijnde het bedrag van de in eerste aanleg gevorderde affectieschade. Verder is namens de benadeelde partij verzocht om toewijzing van proceskosten, bestaande uit gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de terechtzitting(en) in hoger beroep.
De vordering is, voor zover thans nog aan de orde, als volgt opgebouwd:
1. Opvragen medische stukken € 41,07
2. Transportkosten na steekincident € 70,17
3. Verhuiskosten € 503,06
4. Shockschade € 25.000,00
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de hierboven genoemde schadeposten 1 en 2 het rechtstreeks gevolg zijn van het in de zaak met 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair en 4 primair impliciet primair bewezenverklaarde handelen van verdachte. Het hof acht deze posten voldoende onderbouwd en voorts heeft de verdediging de hoogte van deze posten inhoudelijk niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre toewijsbaar is.
Ten aanzien van de onder 3 genoemde schadepost overweegt het hof dat dit deel van de vordering geen rechtstreekse schade betreft als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De benadeelde partij kan daarom in zoverre in de vordering niet worden ontvangen en kan het niet toegewezen gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
[benadeelde partij 16] is getuige geweest van de aanval van de verdachte op haar echtgenoot [slachtoffer 7] . Omdat haar echtgenoot zich in de woning van [slachtoffer 5] bevond, is zij meteen naar de woning gegaan en is daar aangesproken door de zwaar toegetakelde [slachtoffer 6] . [benadeelde partij 16] werd derhalve onverhoeds geconfronteerd met de aanblik van de slachtoffers, [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en haar gewonde man J. [slachtoffer 7] . Daarop is zij hulp gaan halen. Het hof acht de conclusie gerechtvaardigd dat [benadeelde partij 16] direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de door de verdachte jegens [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] gepleegde gruwelijke handelingen en dat dit bij haar een hevige emotionele shock heeft teweeggebracht.
Uit de door [benadeelde partij 16] overgelegde brief van psycholoog Quaedvlieg d.d. 31 januari 2018 blijkt dat voornoemde confrontatie heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een medisch vastgesteld, in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten: een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Het hof acht de vordering ter zake van shockschade hiermee voldoende onderbouwd en voorts is deze vordering inhoudelijk niet, althans niet gemotiveerd, betwist. Gelet op het bovenstaande voldoet [benadeelde partij 16] aan de criteria om voor vergoeding van de shockschade in aanmerking te komen.
Met inachtneming van de onder A genoemde factoren stelt het hof de shockschade naar billijkheid vast op een bedrag van € 2.500,00 en wijst het hof de vordering voor het overige af. Het hof acht dit bedrag, gelet op alle omstandigheden van het geval, billijk.
Totale schade en wettelijke rente
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 2.611,24 zal worden toegewezen. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De materiële schade is op verschillende tijdstippen ingetreden. Het hof zal bepalen dat de schade is geleden op het moment van het indienen van de vordering. Het toegewezen bedrag ter vergoeding van materiële schade zal derhalve worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2019 – zijnde de dag waarop de vordering is ingediend – tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 – zijnde de datum waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en deze schade wordt geacht te zijn geleden – tot aan de dag der algehele voldoening.
B17. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 17]
De benadeelde partij [benadeelde partij 17] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 25.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
[benadeelde partij 17] was op 14 december 2017 werkzaam als bezorger bij Post.nl en bevond zich met zijn busje ter hoogte van [straatnaam 11] 19, aldus in de buurt van de woning van [slachtoffer 5] . Op enig moment hoorde hij geschreeuw. Hij liep om het huis heen om te kijken wat er aan de hand was. Hij heeft op een zeker moment het levenloze lichaam van [slachtoffer 5] gezien alsook de zwaargewonde [slachtoffer 6] . [benadeelde partij 17] kende de slachtoffers niet en heeft niet als hulpverlener opgetreden. Het hof neemt evenwel zonder meer aan dat het gebeuren voor [benadeelde partij 17] ingrijpend is geweest. Het hof acht zich thans echter onvoldoende geïnformeerd met betrekking tot de vraag of en in welke mate hierdoor een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid. De namens de benadeelde partij verstrekte brief van psycholoog Diependaal geeft op deze vraag onvoldoende antwoord, onder meer nu hieruit volgt dat sprake is van reeds langer bestaande, complexe (verslavings)problematiek bij [benadeelde partij 17] .
Nu nader onderzoek naar deze schadepost een vertraging zou betekenen van de afdoening van de strafzaak en zulks naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
B18. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 18]
De benadeelde partij [benadeelde partij 18] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 15.041,07, bestaande uit een bedrag van € 41,07 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.541,07, bestaande uit een bedrag van € 41,07 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De vordering is als volgt opgebouwd:
1. Opvragen medische stukken € 41,07
2. Shockschade € 15.000,00
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de hierboven genoemde schadepost 1 het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte. Het hof acht deze post voldoende onderbouwd en voorts heeft de verdediging de hoogte van deze posten niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre toewijsbaar is.
Immateriële schade
[benadeelde partij 18] werd kort na de steekincidenten gealarmeerd door [benadeelde partij 16] , de echtgenote van [slachtoffer 7] , met de mededeling dat [slachtoffer 7] was neergestoken. [benadeelde partij 18] , die in het bezit was van een BHV-certificaat, heeft zich op dat moment gehaast naar de woning van [slachtoffer 5] en heeft zich samen met zijn zoon over [slachtoffer 6] ontfermd totdat de ambulancebroeders arriveerden. Daarbij heeft [benadeelde partij 18] onverhoeds, naast het letsel van [slachtoffer 6] , ook het levenloze lichaam van [slachtoffer 5] gezien. Het hof acht aannemelijk geworden dat [benadeelde partij 18] direct en voor langere duur is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de door de verdachte jegens [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] gepleegde gruwelijke handelingen en dat dit bij hem een hevige emotionele shock heeft teweeggebracht.
Uit de door [benadeelde partij 18] overgelegde brief van de gezondheidszorgpsycholoog Tap van 7 september 2018 blijkt dat voornoemde confrontatie heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een medisch vastgesteld, in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten: een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Het hof acht de vordering ter zake van shockschade hiermee voldoende onderbouwd en voorts is deze vordering inhoudelijk niet, althans niet gemotiveerd, betwist. Gelet op het bovenstaande voldoet [benadeelde partij 18] aan de criteria om voor vergoeding van de shockschade in aanmerking te komen.
Met inachtneming van de onder A genoemde factoren stelt het hof de shockschade naar billijkheid vast op een bedrag van € 2.500,00 en wijst het hof de vordering voor het overige af. Het hof acht dit bedrag, gelet op alle omstandigheden van het geval, billijk.
Totale schade en wettelijke rente
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 2.541,07 zal worden toegewezen. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2019 – zijnde de dag waarop de vordering is ingediend – tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 – zijnde de datum waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en deze schade wordt geacht te zijn geleden – tot aan de dag der algehele voldoening.
B19. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 19]
De benadeelde partij [benadeelde partij 19] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 15.041,07, bestaande uit een bedrag van € 41,07 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De vordering is als volgt opgebouwd:
1. Opvragen medische stukken € 41,07
2. Shockschade € 15.000,00
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de hierboven genoemde schadepost 1 het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte. Het hof acht deze post voldoende onderbouwd en voorts heeft de verdediging de hoogte van deze posten niet, althans niet gemotiveerd, betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre toewijsbaar is.
Immateriële schade
Uit het onderzoek volgt dat [benadeelde partij 19] samen met zijn vader kort na de steekincidenten naar de woning van de slachtoffers gegaan. [benadeelde partij 19] is vervolgens in de woning geweest. Volgens zijn eigen verklaring en de verklaring van [getuige 6] heeft [benadeelde partij 19] aan de pols en hals van het slachtoffer [slachtoffer 5] gevoeld of zij nog leefde (vide dossierpagina’s 831 en 834). Zij bleek echter al te zijn overleden. Vervolgens heeft hij zich ontfermd over [slachtoffer 6] slachtoffers, totdat de ambulancebroeders arriveerden. Hij heeft zijn trui aan zijn vader overhandigd om het bloeden van [slachtoffer 6] te doen stelpen (vide dossierpagina’s 816 en 834). [benadeelde partij 19] heeft aldus onverhoeds de letsels van [slachtoffer 6] en het levenloze lichaam van [slachtoffer 5] gezien. Het hof neemt zonder meer aan dat dit voor hem zeer ingrijpend is geweest.
Het hof acht zich thans echter onvoldoende geïnformeerd met betrekking tot de vraag of en in welke mate hierdoor een voor de toekenning van shockschade vereiste hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht en of daar geestelijk letsel uit is voortgevloeid. In de brief van huisartsenpraktijk Mosae Forum d.d. 30 januari 2019 wordt gesproken over ‘mogelijk milde PTSS’, dat [benadeelde partij 19] is verwezen naar POH-GGZ en dat hij later (toch) is verwezen voor een aantal emdr-behandelingen, omdat [benadeelde partij 19] een hoge functie bekleedde met veel verantwoordelijkheid en stress. Schriftelijke onderbouwingen met betrekking tot de ziekte en het verloop van de behandelingen zijn er echter niet, terwijl ook niet uit de stukken kan worden afgeleid dat sprake was van een nauwe affectieve relatie met een van de slachtoffers. Voor het hof is derhalve onvoldoende komen vast te staan dat voornoemde confrontatie heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een medisch vastgesteld, in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten: een posttraumatische stressstoornis (PTSS), en zo ja wat de ernst van het letsel is.
Nu nader onderzoek naar deze schadepost een vertraging zou betekenen van de afdoening van de strafzaak en zulks naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totale schade en wettelijke rente
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 41,07 zal worden toegewezen. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2019 – zijnde de dag waarop de vordering is ingediend – tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
De namens de benadeelde partijen gevorderde reiskosten die zij hebben gemaakt om naar het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch te reizen teneinde de terechtzitting in hoger beroep bij te wonen komen naar het oordeel van het hof niet voor vergoeding in aanmerking, gelet op het bepaalde in de artikelen 238, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en 592a van het Wetboek van Strafvordering.
Artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering houdt (onder meer) het volgende in:
“1. In zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, wordt, indien de wedepartij van de in het ongelijk gestelde partij zonder gemachtigde procedeert, onder de kosten waarin laatstgenoemde partij wordt veroordeeld, opgenomen een door de rechter te bepalen bedrag voor noodzakelijke reis- en verblijfkosten van die wederpartij. De rechter kan onder de kosten waarin de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld, ook opnemen een door hem te bepalen bedrag voor noodzakelijke verletkosten van de wederpartij.”
Artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering houdt (onder meer) het volgende in:
“Indien een benadeelde partij zich in het geding heeft gevoegd, beslist de rechter die een uitspraak als bedoeld in artikel 333 of 335 doet, over de kosten door de benadeelde partij (…) gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.”
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat een redelijke uitleg van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering met zich brengt dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (Het hof verwijst in dit verband naar het arrest HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
Gelet hierop komen reiskosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt teneinde een terechtzitting bij te wonen alleen voor vergoeding in aanmerking, indien de benadeelde partij de vordering zelf heeft toegelicht en geen gebruik heeft gemaakt van een gemachtigde. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering blijkt immers dat reiskosten doorgaans niet als ‘noodzakelijk’ worden aangemerkt indien er met een gemachtigde wordt geprocedeerd (Het hof verwijst in dit verband naar Kamerstukken II 1988/89, 19 976, nr. 10).
Gelet op het vorenstaande zal het hof de gevorderde reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de terechtzitting(en) in hoger beroep afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet ten aanzien van alle (deels) toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen aanleiding ter zake van de geleden schade de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof acht het illusoir dat verdachte, aan wie een langdurige gevangenisstraf en de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel verpleging zal worden opgelegd, in staat zal zijn binnen redelijke termijn aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. Daarmee zou de op te leggen gijzeling, die immers is bedoeld als drukmiddel voor betalingsonwilligen, een punitief karakter krijgen, hetgeen het hof ongewenst acht. Daarom wordt bepaald dat bij gebreke aan betaling van het aan de Staat te betalen bedrag slechts één dag gijzeling per benadeelde partij zal worden toegepast. Het hof ziet geen reden om van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel af te zien.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287, 288, 289, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-700033-17 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 1 impliciet subsidiair, 2 impliciet primair, 3 primair, 4 primair impliciet primair en 5 en in de zaak met parketnummer 03-700033-17 subsidiair en in de zaak met parketnummer 03-866048-18 tenlastegelegde heeft begaan.
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 1 impliciet subsidiair, 2 impliciet primair, 3 primair, 4 primair impliciet primair en 5 en in de zaak met parketnummer 03-700033-17 subsidiair en in de zaak met parketnummer 03-866048-18 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1 (slachtoffer 1)]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1 (slachtoffer 1)] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700033-17 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.916,85 (achtduizend negenhonderdzestien euro en vijfentachtig cent) bestaande uit € 1.416,85 (duizend vierhonderdzestien euro en vijfentachtig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 28.700,00 (achtentwintigduizend zevenhonderd euro) bestaande uit € 21.200,00 (eenentwintigduizend tweehonderd euro) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schadeaf;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1 (slachtoffer 1)] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700033-17 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.916,85 (achtduizend negenhonderdzestien euro en vijfentachtig cent) bestaande uit € 1.416,85 (duizend vierhonderdzestien euro en vijfentachtig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
2 februari 2019 en van de immateriële schade op 20 januari 2017;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2 (slachtoffer 2)]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2 (slachtoffer 2)] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-866048-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2 (slachtoffer 2)] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-866048-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 12 december 2017;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3 (slachtoffer 3)]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3 (slachtoffer 3)] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 5 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3 (slachtoffer 3)] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 5 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 14 december 2017;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.664,44 (achtduizend zeshonderdvierenzestig euro en vierenveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.664,44 (achtduizend zeshonderdvierenzestig euro en vierenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 februari 2019;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.325,00 (tweeduizend driehonderdvijfentwintig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 5] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.325,00 (tweeduizend driehonderdvijfentwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 februari 2019;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.115,50 (tweeduizend honderdvijftien euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 6] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.115,50 (tweeduizend honderdvijftien euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 februari 2019;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7 (slachtoffer 6)]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 7 (slachtoffer 6)] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 70.000,00 (zeventigduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 7 (slachtoffer 6)] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 70.000,00 (zeventigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 14 december 2017;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 8] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2, 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.264,20 (zeventienduizend tweehonderdvierenzestig euro en twintig cent) bestaande uit € 2.264,20 (tweeduizend tweehonderdvierenzestig euro en twintig cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 8] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.264,20 (zeventienduizend tweehonderdvierenzestig euro en twintig cent) bestaande uit € 2.264,20 (tweeduizend tweehonderdvierenzestig euro en twintig cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
4 februari 2019 en van de immateriële schade op 14 december 2017;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 9]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 9] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 16.116,07 (zestienduizend honderdzestien euro en zeven cent) bestaande uit € 1.116,07 (duizend honderdzestien euro en zeven cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 15.385,00 (vijftienduizend driehonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schadeaf;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 9] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 16.116,07 (zestienduizend honderdzestien euro en zeven cent) bestaande uit € 1.116,07 (duizend honderdzestien euro en zeven cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
3 februari 2019 en van de immateriële schade op 14 december 2017;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 10]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 10] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 10] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.000,00 (vijftienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 14 december 2017;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 11]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 11] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 15.041,07 (vijftienduizend eenenveertig euro en zeven cent) bestaande uit € 41,07 (eenenveertig euro en zeven cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 15.385,00 (vijftienduizend driehonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schadeaf;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 11] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.041,07 (vijftienduizend eenenveertig euro en zeven cent) bestaande uit € 41,07 (eenenveertig euro en zeven cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
4 februari 2019 en van de immateriële schade op 14 december 2017;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 12]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 12] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 15.041,07 (vijftienduizend eenenveertig euro en zeven cent) bestaande uit € 41,07 (eenenveertig euro en zeven cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 15.385,00 (vijftienduizend driehonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schadeaf;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 12] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.041,07 (vijftienduizend eenenveertig euro en zeven cent) bestaande uit € 41,07 (eenenveertig euro en zeven cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
4 februari 2019 en van de immateriële schade op 14 december 2017;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 13]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 13] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.541,07 (drieduizend vijfhonderdeenenveertig euro en zeven cent) bestaande uit € 41,07 (eenenveertig euro en zeven cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 26.885,00 (zesentwintigduizend achthonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 26.500,00 (zesentwintigduizend vijfhonderd euro) immateriële schadeaf;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 13] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.541,07 (drieduizend vijfhonderdeenenveertig euro en zeven cent) bestaande uit € 41,07 (eenenveertig euro en zeven cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
4 februari 2019 en van de immateriële schade op 14 december 2017;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 14]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 14] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 14] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 14 december 2017;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 15 (slachtoffer 7)]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 15 (slachtoffer 7)] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair en 4 primair impliciet primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 15.230,42 (vijftienduizend tweehonderddertig euro en tweeënveertig cent) bestaande uit € 230,42 (tweehonderddertig euro en tweeënveertig cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro) aan immateriële schadeaf;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 15 (slachtoffer 7)] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair en 4 primair impliciet primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.230,42 (vijftienduizend tweehonderddertig euro en tweeënveertig cent) bestaande uit € 230,42 (tweehonderddertig euro en tweeënveertig cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
4 februari 2019 en van de immateriële schade op 14 december 2017;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 16]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 16] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair, 4 primair impliciet primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.611,24 (tweeduizend zeshonderdelf euro en vierentwintig cent) bestaande uit € 111,24 (honderdelf euro en vierentwintig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 22.500,00 (tweeëntwintigduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schadeaf;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 16] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair, 4 primair impliciet primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.611,24 (tweeduizend zeshonderdelf euro en vierentwintig cent) bestaande uit € 111,24 (honderdelf euro en vierentwintig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
4 februari 2019 en van de immateriële schade op 14 december 2017;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 17]

verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 17] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 18]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 18] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair en 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.541,07 (tweeduizend vijfhonderdeenenveertig euro en zeven cent) bestaande uit € 41,07 (eenenveertig euro en zeven cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 18] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair en 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.541,07 (tweeduizend vijfhonderdeenenveertig euro en zeven cent) bestaande uit € 41,07 (eenenveertig euro en zeven cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
4 februari 2019 en van de immateriële schade op 14 december 2017;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 19]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 19] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 41,07 (eenenveertig euro en zeven cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 19] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700471-17 onder 2 impliciet primair, 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 41,07 (eenenveertig euro en zeven cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 februari 2019.
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. O.A.J.M. Lavrijssen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 8 januari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Dienst Regionale Recherche, proces-verbaalnummer 2017198657, gesloten d.d. 27 juni 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 2033 en de aanvulling daarop, gesloten d.d. 29 augustus 2018, doorgenummerd van pagina 2034 tot en met pagina 2103, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven. Ten aanzien van het procesdossier in de zaak met parketnummer 03/700033-17, zal het hof gebruik maken van de kopie die gevoegd is in voornoemd dossier. De bewijsmiddelen alsmede de hierna opgenomen bewijsoverwegingen zijn in de chronologie van de tenlastegelegde feiten weergegeven.