ECLI:NL:GHSHE:2022:4825

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
20-002333-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake drugshandel en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar ook is veroordeeld voor andere feiten. De verdachte is geboren in 1989 en heeft in de periode van 1 januari 2008 tot en met 19 november 2013 deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in en uitvoer van harddrugs, waaronder heroïne en cocaïne. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan het buiten het grondgebied van Nederland brengen van deze drugs en aan de deelname aan een criminele organisatie. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet in zijn verdediging is geschaad door de verbeterde lezing van de tenlastelegging. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen en heeft persoonlijke omstandigheden aangevoerd, waaronder de impact van de zaak op zijn leven en werk. Het hof heeft de in beslag genomen goederen verbeurd verklaard, met uitzondering van een geldbedrag dat aan de verdachte wordt teruggegeven.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002333-17
Uitspraak : 1 december 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 7 juli 2017, in de strafzaak met parketnummer 03-721664-13 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte is – kort gezegd – bij vonnis waarvan beroep:
  • vrijgesproken van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 en 6 tenlastegelegde en
  • veroordeeld ter zake van het onder 1 subsidiair (medeplichtigheid aan het buiten het grondgebied brengen van harddrugs, meermalen gepleegd), 2 subsidiair (medeplichtigheid aan de handel in harddrugs, meermalen gepleegd), 3 subsidiair (medeplichtigheid aan het buiten het grondgebied brengen van softdrugs, meermalen gepleegd), 5 (deelneming aan een criminele organisatie) en 7 (het medeplegen van voorbereidingshandelingen harddrugs door het voorhanden hebben van gekochte, geprepareerde en gewaarmerkte telefoons met telefoonkaarten, meermalen gepleegd, in eendaadse samenloop gepleegd met feiten 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair) tenlastegelegde, tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van het aan hem onder 4 en 6 is tenlastegelegd. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraakbeslissingen.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens een forse overschrijding van de redelijke termijn in beide feitelijke instanties, waardoor – samengevat geformuleerd – de verdediging niet effectief en adequaat haar verdediging(srechten) heeft kunnen uitoefenen. Daardoor is geen sprake meer van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
Het hof overweegt als volgt.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 16 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2059) het volgende overwogen:
“2.3.1. Het voorschrift van art. 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging zou moeten leven. In HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358 zijn uitgangspunten en regels geformuleerd over de inbreuk op dit voorschrift en het rechtgevolg dat daaraan dient te worden verbonden. In dat arrest is beslist dat overschrijding van de redelijke termijn nimmer kan leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging of de ontnemingsvordering.
2.3.2. In genoemd arrest is voorts erop gewezen dat ook andere factoren nopen tot een voortvarende afhandeling van strafzaken, zoals de ongunstige invloed van het tijdsverloop op de beoordeling van de feiten als gevolg van de verbleking van de herinnering van - bijvoorbeeld - getuigen. Genoemd voorschrift van art. 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling binnen een redelijke termijn heeft evenwel niet het oog op deze factoren en strekt in het bijzonder niet ertoe de verdedigingsrechten van een verdachte te waarborgen, zoals het recht getuigen te ondervragen. De in voormeld arrest geformuleerde uitgangspunten en regels houden alleen verband met het recht op behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn en gelden dus niet voor de beoordeling van inbreuken op de verdedigingsrechten.
2.3.3. Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt, afgezien van de in de wet geregelde gevallen, slechts in uitzonderlijke situaties in aanmerking. Als het gaat om een vormverzuim in de zin van art. 359a Sv - dus een onherstelbaar vormverzuim dat is begaan in het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit - is voor dat rechtsgevolg alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004/376, rov. 3.6.5).
2.3.4. Bij een inbreuk op de verdedigingsrechten van de verdachte die niet onder het bereik van art. 359a Sv valt, komt de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging niet in aanmerking, behoudens in het uitzonderlijke geval dat die inbreuk van dien aard is en zodanig ernstig dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM. Daarbij verdient opmerking dat het in de eerste plaats moet gaan om een inbreuk die onherstelbaar is en die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is gecompenseerd. Bovendien moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen - in de bewoordingen van het EHRM - dat "the proceedings as a whole were not fair". Uit een en ander volgt dat de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging slechts in uitzonderlijke gevallen in beeld kan komen. (…)
Andere gevolgen dan de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging liggen meer in de rede indien sprake is van een - onherstelbare en niet voor (procedurele) compensatie vatbare - schending van de verdedigingsrechten. Ingeval bijvoorbeeld het bewijs van de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde uitsluitend steunt op een hem belastende tegenover de politie afgelegde getuigenverklaring, terwijl op de gronden als vermeld in HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539, NJ 2013/145 moet worden aangenomen dat de verdachte niet het bij art. 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM voorziene recht heeft kunnen uitoefenen die getuige te (doen) horen omtrent die verklaring, en verdachtes betrokkenheid bij het hem tenlastegelegde ook niet wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal dan wel bedoeld steunbewijs geen betrekking heeft op die onderdelen van de verklaring die door de verdachte zijn betwist, ligt het in de rede dat die betwiste getuigenverklaring niet voor het bewijs wordt gebezigd en dat de verdachte bij gebreke van ander bewijsmateriaal wordt vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, en in een ontnemingszaak dat de ontnemingsvordering wordt afgewezen. Dat is niet anders indien het tijdsverloop een complicatie heeft gevormd bij de vergaring en de waardering van het bewijsmateriaal.”
Gelet hierop is niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie vanwege schending van de redelijke termijn niet aan de orde.
Dat neemt niet weg dat wel sprake is van een schending van de redelijke termijn, zoals het hof hierna zal overwegen bij de op te leggen sanctie. Het hof zal daarmee – zoals subsidiair door de verdediging bepleit – rekening houden bij de bepaling van de hoogte van de straf.
De verweren met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging worden verworpen. Nu ook overigens geen gronden zijn gebleken die aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging in de weg staan, kan het Openbaar Ministerie hierin worden ontvangen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep voor zover aan zijn oordeel onderworpen zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit. De verdediging heeft voorts een tweetal voorwaardelijke verzoeken gedaan. Subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank en het ook overigens niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover nog aan de orde in hoger beroep – tenlastegelegd dat:

1.

hij (meermalen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 19 november 2013 in de gemeente Rotterdam en/of in de gemeente Gouda en/of in een of meer gemeente(n) in de provincie Limburg en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet), (telkens) (grote)
hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA (telkens) een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, (telkens) opzettelijk die heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, buiten het grondgebied van Nederland gebracht en/of met bestemming Frankrijk en/of België, althans met bestemming naar het buitenland, vervoerd en/of doen vervoeren, (onder meer) hierin
bestaande dat die heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA werd verkocht aan Belgische en/of Franse klanten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of een (of meer) ander(en) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 19 november 2013 in de gemeente Rotterdam en/of in de gemeente Gouda en/of in een of meer gemeente(n) in de provincie Limburg en/of (elders) in Nederland, opzettelijk één of meerma(a)len) (telkens) met elkaar, althans één of meerdere van hen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet), (telkens) (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA (telkens) een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8]
en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of een (of meer) ander(en), (telkens) opzettelijk die heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, buiten het grondgebied van Nederland gebracht en/of met bestemming Frankrijk en/of België, althans met bestemming naar het buitenland, vervoerd en/of doen vervoeren, (onder meer) hierin bestaande dat die heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA werd verkocht aan Belgische en/of Franse klanten,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 19 november 2013 in de gemeente Rotterdam en/of in de gemeente Gouda en/of in een of meer gemeente(n) in de provincie Limburg en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans éénmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest, hierin bestaande dat verdachte (onder meer) telefoons heeft aangeschaft en/of de telefoons heeft voorzien van kleur/cijfercode en/of administratie/lijsten hieromtrent heeft opgesteld/bijgehouden/bewaard en/of de telefoons heeft verspreid onder de leden van de criminele organisatie;

2.

hij (meermalen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 19 november 2013 in de gemeente Rotterdam en/of in de gemeente Gouda en/of in een of meer gemeente(n) in de provincie Limburg en/of (elders) in Nederland en/of in België en/of in Frankrijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA (telkens) een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of een (of meer) ander(en) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 19 november 2013 in de gemeente Rotterdam en/of in de gemeente Gouda en/of in een of meer gemeente(n) in de provincie Limburg en/of (elders) in Nederland en/of in Frankrijk en/of in België , opzettelijk één of meerma(a)len) (telkens) met elkaar, althans één of meerdere van hen, opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
(telkens) opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, (telkens) (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA (telkens) een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 19 november 2013 in de gemeente Rotterdam en/of in de gemeente Gouda en/of in een of meer gemeente(n) in de provincie Limburg en/of (elders) in Nederland en/of in Frankrijk en/of in België, meermalen, althans éénmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest, hierin bestaande dat verdachte (onder meer) telefoons heeft aangeschaft en/of de telefoons heeft voorzien van kleur/cijfercode en/of administratie/lijsten hieromtrent heeft opgesteld/bijgehouden/bewaard en/of de telefoons heeft verspreid onder de leden van de criminele organisatie;

3.

hij (meermalen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 19 november 2013 in de gemeente Rotterdam en/of in de gemeente Gouda en/of in een of meer gemeente(n) in de provincie Limburg en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet), (telkens) (grote)
hoeveelheden hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, imers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, telkens) opzettelijk die hennep en/of hasjiesj, buiten het grondgebied van Nederland gebracht en/of met bestemming Frankrijk en/of België, althans met bestemming naar het buitenland, vervoerd en/of doen vervoeren, (onder meer)
hierin bestaande dat die hennep en/of hasjiesj werd(en) verkocht of verstrekt aan Belgische en/of Franse klanten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of een (of meer) ander(en) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 19 november 2013, in de gemeente Rotterdam en/of in de gemeente Gouda en/of in en of meer gemeente(n) in de provincie Limburg en/of (elders) in Nederland,
opzettelijk één of meerma(a)len) (telkens) met elkaar, althans één of meerdere van hen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet), (telkens) (grote) hoeveelheden hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij die wet
behorende lijst II, immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of een (of meer) ander(en), (telkens) opzettelijk die hennep en/of hasjiesj, buiten het grondgebied van Nederland gebracht en/of met bestemming Frankrijk en/of België, althans met bestemming naar het buitenland, vervoerd en/of doen vervoeren, (onder meer) hierin bestaande dat die hennep en/of hasjiesj werd(en) verkocht of verstrekt aan Belgische en/of Franse klanten,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 19 november 2013 in de gemeente Rotterdam en/of in de gemeente Gouda en/of in een of meer gemeente(n) in de provincie Limburg en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans éénmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest, hierin bestaande dat verdachte (onder meer) telefoons heeft aangeschaft en/of de telefoons heeft voorzien van kleur/cijfercode en/of administratie/lijsten hieromtrent heeft opgesteld/bijgehouden/bewaard en/of de telefoons heeft verspreid onder de leden van de criminele organisatie;

5.

hij in of omstreeks de periode van 26 februari 2013 tot en met 19 november 2013, in de gemeente Rotterdam en/of in de gemeente Gouda en/of in een of meer gemeente(n) in de provincie Limburg en/of (elders) in Nederland en/of in België en/of in Frankrijk, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een (duurzaam) samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten (inclusief hij, verdachte, zelf): [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [verdachte] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of één of meer ander(e) perso(o)n(en) en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en/of vijfde lid en/of artikel 10a, eerste lid, en/of artikel 11, derde, vierde en/of vijfde
lid van de Opiumwet, namelijk
- het buiten het grondgebied van Nederland brengen van (grote) hoeveelheden heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of hennep en/of hasjiesj en/of
- het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van (grote) hoeveelheden heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of hennep en/of hasjiesj en/of
- het aanwezig hebben van (grote) hoeveelheden heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of hennep en/of hasjiesj;

7.

hij in of omstreeks de periode van 26 februari 2013 tot en met 19 november 2013 in de gemeente Valkenburg aan de Geul en/of in de gemeente Gouda en/of in de gemeente Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een)
hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, zijnde
heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meerdere (speciaal daarvoor aangekochte, geprepareerde en/of gewaarmerkte) mobiele telefoontoestel(len) met telefoonkaartje(s) voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of
ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die mobiele telefoontoestel(len) en/of telefoonkaartje(s) bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verbeterde lezing van het onder feit 3 tenlastegelegde
Het hof overweegt ter zake van de dagvaarding van het onder feit 3 primair en subsidiair tenlastegelegde het volgende.
Het ten tijde van deze tenlastelegging (en bewezenverklaring) geldende artikel 2 van de Opiumwet houdt, voor zover relevant, in dat het verboden is een middel als bedoeld op lijst I van de Opiumwet buiten het grondgebied van Nederland te brengen, dan wel een dergelijk middel te telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren.
Onder feit 3 primair wordt de verdachte – kort gezegd – verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van hennep en/of hasjiesj, door die hennep en/of hasjiesj te verkopen aan Belgische en/of Franse klanten. Onder feit 3 subsidiair wordt hem verweten dat hij medeplichtig is geweest aan voornoemde uitvoer van softdrugs. Het kernverwijt daarbij is de uitvoer van softdrugs, terwijl de verkoop van softdrugs de nadere verfeitelijking daarvan is. Het hof is van oordeel dat – tegen de achtergrond van de inhoud van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep – de tenlastelegging bezwaarlijk anders kan worden begrepen, en het ook de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging is geweest, om het verwijt te formuleren dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de uitvoer van hennep en/of hasjiesj door deze hennep en/of hasjiesj te verkopen of te verstrekken aan de buitenlandse klanten.
Gelet daarop zal het hof de tenlastelegging verbeterd lezen in dier voege dat het aan de tenlastelegging bij zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde, de woorden ‘of verstrekt’ zal toevoegen. Het hof is van oordeel dat de verdachte als gevolg van deze uitleg en verbeterde lezing van de tenlastelegging, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet in zijn verdediging geschaad.
Vrijspraak feit 3
De verdachte wordt bij het onder feit 3 tenlastegelegde verweten dat hij, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), in of omstreeks de periode 1 januari 2008 tot 19 november 2013 opzettelijk hennep en/of hasjiesj buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, door deze softdrugs te verkopen of te verstrekken aan Belgische en/of Franse klanten (primair), dan wel dat hij hieraan medeplichtig is geweest (subsidiair).
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte medeplichtig is geweest aan de uitvoer van softdrugs, zodat het onder 3 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde bepleit, nu geen waarde kan worden gehecht aan de stemherkenning/-vergelijking in het dossier. De verklaring van getuige [getuige] , die als enige belastend over de verdachte verklaart, kan eveneens niet voor het bewijs worden gebezigd. Voorts ontbreekt de wetenschap bij de verdachte ten aanzien van de uitvoer van softdrugs.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte wetenschap had van de uitvoer van hennep en/of hasjiesj. Het hof heeft daarbij gelet op de rol die de verdachte vervulde in de criminele organisatie, te weten het preparen van telefoons voor de andere leden. Gelet op die rol kan het hof niet vaststellen de verdachte wist dat naast de ‘kernactiviteiten’ van de criminele organisatie, te weten de handel in en uitvoer van heroïne en in mindere mate cocaïne, ook hennep en/of hasjiesj werd verkocht of verstrekt aan de buitenlandse klanten. Dit geldt temeer nu het hof uit het dossier ook niet kan vaststellen dat de verdachte zelf transacties met klanten heeft verricht c.q. daarbij aanwezig is geweest.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 5 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

1.subsidiair

[medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en anderen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 19 november 2013 in de provincie Limburg, opzettelijk meermalen telkens met elkaar, althans één of meerdere van hen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland hebben gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne of cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers hebben die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en anderen telkens opzettelijk die heroïne en/of cocaïne met bestemming Frankrijk en/of België doen vervoeren, hierin bestaande dat die heroïne en/of cocaïne werd verkocht aan Belgische en/of Franse klanten, tot en bij het plegen van welke misdrijven verdachte in de periode van 25 juni 2013 tot en met 19 november 2013 in de gemeente Gouda, meermalen, telkens opzettelijk middelen heeft verschaft en telkens opzettelijk behulpzaam is geweest, hierin bestaande dat verdachte onder meer telefoons heeft voorzien van kleur/cijfercode en administratie/lijsten hieromtrent heeft bijgehouden/bewaard;

2.subsidiair

[medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en anderen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 19 november 2013 in Nederland opzettelijk meermalen telkens met elkaar, althans één of meerdere van hen, opzettelijk hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne of cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, tot en bij het plegen van welke misdrijven verdachte in de periode van 25 juni 2013 tot en met 19 november 2013 in de gemeente Gouda, meermalen, telkens opzettelijk middelen heeft verschaft en telkens opzettelijk behulpzaam is geweest, hierin bestaande dat verdachte onder meer telefoons heeft voorzien van kleur/cijfercode en administratie/lijsten hieromtrent heeft bijgehouden/bewaard;
5.
in de periode van 25 juni 2013 en met 19 november 2013 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten (inclusief hij, verdachte, zelf):
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] en [verdachte] en één of meer andere personen en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en/of vijfde lid en/of artikel 10a, eerste lid, en/of artikel 11, derde, vierde lid van de Opiumwet, namelijk
- het buiten het grondgebied van Nederland brengen van (grote) hoeveelheden heroïne en/of cocaïne en/of hennep en/of hasjiesj en
- het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van (grote) hoeveelheden heroïne en/of cocaïne en
- het aanwezig hebben van (grote) hoeveelheden heroïne en/of cocaïne en/of hennep en/of hasjiesj;
7.
in de periode van 25 juni 2013 tot en met 19 november 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van
hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne of cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, speciaal daarvoor aangekochte, geprepareerde en gewaarmerkte mobiele telefoontoestellen met telefoonkaartjes voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten dat die mobiele telefoontoestellen en telefoonkaartjes bestemd waren tot het plegen van die feiten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en -overwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Het hof zal – indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld – de bewijsvoering en bewijsoverwegingen opnemen in een aanvulling op dit arrest, welke aanvulling dan aan dit arrest wordt gehecht.
Voorwaardelijke verzoeken van de verdediging
Met betrekking tot het horen van getuigen
Namens de verdachte is ter terechtzitting van 3 november 2022 geen afstand gedaan van de toegewezen doch niet verschenen getuigen [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] . [1] De verdediging heeft verzocht alsnog tot het (doen) horen van deze getuigen over te gaan.
Het verzoek tot het horen van voornoemde getuigen is, nadat het Openbaar Ministerie zich op het standpunt had gesteld dat het horen niet noodzakelijk is, ter terechtzitting van
3 november 2022 door het hof afgewezen.
De verdediging heeft daarop bij pleidooi het voorwaardelijke verzoek gedaan om, indien het hof tot een bewezenverklaring van één of meer feit(en) komt, de toegewezen doch niet verschenen getuigen [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] alsnog te (doen) horen. In deze zaak wordt aan de voorwaarde van het verzoek bij dezen voldaan.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Naar aanleiding van de regiezitting van 23 en 30 november 2018 in de onderhavige zaak is een aantal getuigen toegewezen, van wie een deel ter gelegenheid van de inhoudelijke behandeling van de zaak op zitting zou worden gehoord. Voor de inhoudelijke behandeling, die plaatsvond op 3 november 2022, zijn de betreffende getuigen opgeroepen. Op die zitting is echter maar één getuige verschenen, te weten medeverdachte [medeverdachte 7] .
Vooropgesteld moet worden dat de verdachte het recht heeft om ter terechtzitting alle getuigen te (doen) horen wier verhoor hij in het belang van zijn verdediging acht. In bepaalde gevallen moet het belang van de verdediging bij het oproepen en horen van een getuige worden voorondersteld. Dat is aan de orde wanneer heet gaat om het verhoor van een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al eerder – in het vooronderzoek of anderszins – een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. Het gaat dan om een verklaring die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt (vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576).
Ten aanzien van de opgeroepen getuigen stelt het hof vast dat het hier geen getuigen betreft als hiervoor in de vooropstelling bedoeld. Dat betekent dat geen belang bij de verdediging bij een ondervraging behoeft te worden voorondersteld.
Indien en voor zover deze getuigen gehoord moeten worden als ‘getuige à décharge’ kan aan de rechtspraak van het EHRM (vgl. EHRM (GC) 18 december 2018, appl. no. 36658/05,
Murtazaliyeva vs. Rusland) worden ontleend dat voor de beoordeling van het al dan niet horen van getuigen à décharge als voornaamste toets wordt aangelegd of het verhoor relevant is in het licht van de beschuldiging die aan de verdachte in de tenlastelegging wordt gemaakt. Het gaat dan met name om de vraag of het verhoor van de ontlastende getuige in het kader van de waarheidsvinding relevant is voor de beoordeling van de zaak en of het verhoor van die getuige redelijkerwijs geacht kan worden de positie van de verdediging te kunnen verstevigen en de uiteindelijke uitkomst in de zaak te kunnen beïnvloeden. De relevantie van het verhoor wordt in dit soort gevallen vooral afgezet tegen de kwaliteit van het tegen de verdachte aanwezige belastende bewijs.
Naar het oordeel van het hof is onvoldoende gebleken waarom het horen van deze getuigen in het kader van de waarheidsvinding relevant zou zijn voor de beoordeling van de zaak en waarom en in hoeverre het verhoor van die getuigen redelijkerwijs geacht kan worden de positie van de verdediging te verstevigen en de uiteindelijke uitkomst in de zaak te beïnvloeden. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat deze getuigen noch de verdachte zelf in deze zaak op enig moment een inhoudelijke verklaring hebben afgelegd, zodat het onduidelijk is over welke de verdachte ontlastende feiten en omstandigheden deze getuigen dan zouden moeten verklaren c.q. welke ontlastende lezing van de verdachte deze getuigen dan zouden moeten bevestigen. Bij die stand van zaken kan thans worden aangenomen dat de verdediging niet in enig belang is geschaad door het niet horen van de getuigen. Het hof wijst het voorwaardelijke verzoek van de verdediging aldus af.
Met betrekking tot het doen van stemvergelijkend onderzoek
De verdediging heeft voorts – in geval van een bewezenverklaring van één of meer feit(en) – het voorwaardelijk verzoek gedaan om een stemvergelijkend onderzoek te doen tussen de tapgesprekken waarin over het prepareren van telefoons wordt gesproken en de tapgesprekken die zijn gevoerd met Franse klanten die in de visie van de verdediging ten onrechte aan de verdachte worden toegeschreven.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De verdediging heeft op de regiezitting van 23 en 30 november 2018 verzocht om een stemvergelijkend onderzoek van de in het vonnis opgenomen tapgesprekken door een deskundige van het NFI te verrichten. Het hof heeft dat verzoek destijds toegewezen en daartoe opdracht gegeven aan de raadsheer-commissaris om een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te benoemen, teneinde onderzoek te laten plaatsvinden aan de audio-bestanden (een stemonderzoek van de opgenomen tapgesprekken). Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 januari 2020 heeft het kabinet van de raadsheer-commissaris onder andere aan het NFI gevraagd wat – in het geval van het ontbreken van referentiemateriaal en onbetwiste tapgesprekken – de vereisten zijn om een dergelijk onderzoek te kunnen verrichten. Het NFI heeft in reactie daarop het bestaande te onderzoeken materiaal onderzocht en als representatief omschreven. Echter, stemvergelijkend onderzoek van het bestaande materiaal is alleen mogelijk indien het betreffende materiaal kan worden vergeleken met spraakmateriaal dat in vergelijkbare condities is opgenomen. Dergelijk materiaal bleek na uitgebreid onderzoek niet voorhanden en een vergelijking met een eventueel nog te maken opname kende naar verwachting van het NFI te veel beperkingen om bruikbaar resultaat op te leveren. Op grond van het voorgaande heeft de raadsheer-commissaris destijds besloten dat geen gevolg kon worden gegeven aan de toegewezen onderzoekswens tot het verrichten van stemvergelijkend onderzoek.
De verdediging verzocht aldus reeds eerder om een stemvergelijkend onderzoek naar alle door de rechtbank gebezigde tapgesprekken, onder meer inhoudende de tapgesprekken over het prepareren van de telefoons en de tapgesprekken waarin de verdachte sprak met Franse klanten, aan welk verzoek om de bovengenoemde reden geen uitvoering is gegeven. Het hof vermag niet inzien waarom aan het betreffende onderzoek thans wel uitvoering kan worden gegeven en wijst het voorwaardelijk verzoek mitsdien af.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde lid, vierde lid en vijfde lid, artikel 10a, eerste lid en artikel 11, vierde lid van de Opiumwet.
Het onder 7 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd,
in eendaadse samenloop gepleegd met de feiten 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft – rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn – gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd. Zij heeft daartoe naar voren gebracht dat de redelijke termijn is overschreven. De verdediging heeft zich in dat kader op het standpunt gesteld dat als compensatie artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht moet worden toegepast, althans dat strafvermindering zou moeten volgen.
De verdediging heeft voorts op de volgende persoonlijke omstandigheden van de verdachte gewezen. De verdachte heeft een blanco strafblad en hij is ook na de onderhavige zaak, niet meer met justitie in aanraking geweest. Detentie heeft de verdachte als zeer zwaar ervaren. De verdachte is door deze strafzaak twee banen kwijtgeraakt en heeft studievertraging opgelopen doordat zijn voorlopige hechtenis ruim een half jaar heeft geduurd. Dat heeft hem ook extra collegegeld gekost en door de voorlopige hechtenis heeft hij huurschulden gemaakt. Hij werkte na de voorlopige hechtenis bij de Douane, maar kreeg geen VOG waardoor hij genoodzaakt was ook met die baan te stoppen. Sinds een half jaar heeft de verdachte een eigen bedrijf. Hij heeft thans een vrouw en drie kinderen en is daarnaast zijn vader verloren. Verdachte heeft geen afscheid kunnen nemen van zijn vader in Marokko vanwege de vrees om aangehouden te worden. De gezondheidstoestand van de moeder van de verdachte is ook nog niet verbeterd. Het beslag dat het Openbaar Ministerie heeft laten leggen op bezittingen van bloedverwanten in Marokko wordt – ondanks dat het beslag door het Openbaar Ministerie is opgeheven – nog steeds gehandhaafd door de Marokkaanse autoriteiten. De verdediging verzoekt het hof bij strafoplegging rekening te houden met voornoemde persoonlijke omstandigheden en de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, en aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Het gaat in het onderzoek Seville om een criminele organisatie die zich bezighield met diverse overtredingen van de Opiumwet met betrekking tot heroïne, cocaïne en – in mindere mate – hennep en hasjiesj, waaronder de verlengde uitvoer van voornoemde drugs naar Frankrijk en België. De criminele organisatie werkte op een professionele manier, in die zin dat er een duidelijke taakverdeling was, er een zogenaamde ‘telefooncarrousel’ bestond en er cadeautjes – in de vorm van hennep of hasjiesj – werden meegegeven aan de klanten. Heroïne was bovendien beschikbaar in verschillende kwaliteiten met bijbehorende prijzen en er was een min of meer standaard werkwijze, waarbij de klanten uit Frankrijk of België (meermalen) van tevoren belden hoe laat hij/zij er zal zijn, waarna door het lid van de criminele organisatie een plek werd genoemd en waarna de drugs ofwel direct – al dan niet in een reserveband – werden geleverd ofwel werden geleverd nadat de koper(s) het in een (vakantie)woning hadden geproefd. Blijkens het dossier heeft de organisatie in de bewezenverklaarde periode grote hoeveelheden van met name heroïne uitgevoerd naar Frankrijk en België. De verdachte was medeplichtig aan de handel in en de uitvoer van heroïne en cocaïne. De criminele organisatie bestond uit een aantal personen die in wisselende samenstelling hebben geopereerd. Dit betroffen in ieder geval [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] . In verband daarmee heeft de verdachte zich eveneens schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen van harddrugs door het voorhanden hebben van gekochte, geprepareerde en gewaarmerkte telefoons met telefoonkaarten, ten behoeve van voornoemde telefooncarrousel.
Door deel te nemen aan een dergelijke organisatie hebben de verdachte en zijn medeverdachten geen oog gehad voor de maatschappelijke problemen die de handel in drugs met zich meebrengt. Niet alleen op het gebied van de effecten van het gebruik van verdovende middelen voor de volksgezondheid, maar ook vanwege het feit dat de handel in en de uitvoer van harddrugs gepaard gaat met diverse vormen van criminaliteit die zorgen voor schade en overlast voor de maatschappij; mede omdat drugsverslaafden, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. Criminele organisaties als deze hebben bovendien een ontwrichtend effect op de rechtsorde, door de interne normen en omgangsvormen die worden gehanteerd, en door de winsten die dergelijke organisaties maken en die op enig moment weer in de bovenwereld geïnvesteerd worden. Op deze wijze vindt vermenging van de (illegale) onderwereld met de (legale) bovenwereld plaats. Dit werkt ontwrichtend en ondermijnend voor de maatschappij. De verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Het hof heeft gelet op de rol die de verdachte binnen deze organisatie heeft gehad, in die zin dat hij binnen de organisatie verantwoordelijk voor het prepareren van de telefoons. Hij was, behoudens enkele gesprekken in juli 2013, niet degene die rechtstreeks contact had met de buitenlandse kopers.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof voorts nog gelet op:
- de inhoud van het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 augustus 2022, waaruit volgt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van (soortgelijke) strafbare feiten en
- de overige (gewijzigde) persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof acht een gevangenisstraf van 8 maanden in beginsel passend en geboden. Met betrekking tot het procesverloop in deze zaak overweegt het hof nog als volgt.
Redelijke termijn
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 19 november 2013, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 7 juli 2017. De behandeling in eerste aanleg is derhalve niet afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden na de aanvang van de hiervoor genoemde termijn. Er is in eerste aanleg sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met bijna 28 maanden.
Verdachte heeft op 20 juli 2017 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 1 december 2022. In hoger beroep is aldus tevens sprake van een termijnoverschrijding, nu de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. Deze overschrijding van de redelijke termijn bedraagt bijna drie jaren en vijf maanden.
Een deel van de overschrijding in eerste aanleg en in hoger beroep vindt echter zijn rechtvaardiging in de omvang en de complexiteit van het onderzoek. Deze strafzaak maakt deel uit van het onderzoek Seville, een omvangrijk politie onderzoek waarbij in hoger beroep dertien verdachten gelijktijdig terechtstaan. In deze zaken zijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep vele getuigen verzocht, en ook toegewezen, welke deels woonachtig zijn in het buitenland. Bovendien hebben de coronamaatregelen de voortgang van het onderzoek vertraagd. Naar het oordeel van het hof is daarmee sprake van bijzondere omstandigheden die de redelijke termijn – zowel in eerste aanleg als in hoger beroep – met één jaar verlengt. In eerste aanleg is derhalve nog sprake van termijnoverschrijding van 16 maanden en in hoger beroep van twee jaren en vijf maanden.
Het hof ziet in voornoemde overschrijding – anders dan de verdediging – geen aanleiding om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen.
Het hof ziet in voornoemde overschrijdingen wel aanleiding om een andere straf op te leggen dan het zou hebben gedaan zonder die termijnoverschrijdingen. Het hof is van oordeel dat, indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, op zijn plaats zou zijn geweest. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, zal het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Inbeslaggenomen goederen
Op pagina 44 van het vonnis heeft de rechtbank omtrent de inbeslaggenomen goederen het volgende overwogen.

De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, zijn met uitzondering van het aangetroffen geldbedrag, vatbaar voor verbeurdverklaring. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de vele telefoons, de vele simkaarten en de doos met sleutels, een telefoon en een lijst met oude nummers allemaal voorwerpen zijn die gebruikt zijn of bestemd waren om te gebruiken bij de internationale drugshandel.
Hoewel de rechtbank vermoedt dat het in beslag genomen geldbedrag van € 633,53 verdiend is met de strafbare feiten, bevat het dossier daarvoor geen concrete aanwijzingen. Immers in de bewezen verklaarde periode volgde de verdachte een opleiding en had hij daarnaast twee bijbanen, zodat het geld mogelijk afkomstig is uit een legale bron. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit geldbedrag teruggegeven moet worden aan de verdachte.
Het hof sluit zich aan bij deze overweging en neemt deze beslissing over. In aanvulling daarop overweegt het hof nog dat het wat betreft de verbeurdverklaarde goederen heeft gelet op de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 primair, 4 subsidiair en 6 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 5 en 7 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 5 en 7 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- zie beslagportal 1 1.00 STK Doos met inhoud sleutels, telf, not. TU154.03.01.001;
- zie beslagportal 2 1.00 STK Tas Kl: wit ORTIL MOBILE met zwarte map TU154.04.01.002;
- zie beslagportal 3 1.00 STK Doos met 4 telfn, 23 prepaidkaartjes U154.04.01.005;
- zie beslagportal 4 1.00 STK Plastic zakje met telefoon TU154.04.01.002.00;
- zie beslagportal 5 1.00 STK Tas MEDIA MARKT met simkaarten U154.04.01.007.002;
- zie beslagportal 6 1.00 STK GSM Kl: rood NOKIA TT-44 TU154.04.01.007.002.001;
- zie beslagportal 7 1.00 STK GSM NOKIA 100 TU154.04.01.007.002.002;
- zie beslagportal 8 1.00 STK Tas met simkaarten TU154.04.01.007.003;
- zie beslagportal 9 1.00 STK GSM NOKIA 100 TU154.04.01.007.004;
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 30-554952 10 Geld Nederlands TU154.04.01.006.001.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.G. Gersen en mr. J.P.T.G. van den Uithoorn, griffiers,
en op 1 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.De verdediging heeft eerder per e mailbericht van 1 november 2022 te kennen gegeven dat zij afstand doet van het horen van getuige [medeverdachte 1] . Voorts heeft zij per e-mailbericht van 2 november 2022 laten weten afstand te doen van het horen van getuige [medeverdachte 9] , nu zij van diens raadsman heeft vernomen dat de getuige zich op zijn verschoningsrecht zal beroepen [opmerking griffiers: in het onderwerp van de betreffende e-mail staat enkel het parketnummer in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 2] vermeld, welke medeverdachte de raadsvrouw in de onderhavige zaak eveneens bijstaat, maar het hof begrijpt – gelet op de reden die ten grondslag ligt aan het doen van afstand van de getuige – dat dit eveneens geldt in de zaak van de verdachte].