[appellant] heeft zich daarnaast beroepen op artikel 20.2, waarin onder meer is bepaald dat bouwkundige gebreken niet geacht worden belemmerend te werken op het in artikel 6 omschreven gebruik. [appellant] heeft betoogd dat partijen met het overeenkomen van dit artikel niet hebben bedoeld dat het artikel zich beperkt tot gebreken die verband kunnen houden met de ouderdom van de woning, die dateert uit 1910 en dus ten tijde van de koopovereenkomst meer dan 100 jaar oud was. Partijen hebben volgens [appellant] met het opnemen van artikel 20.2 vooral bedoeld dat dit geen nieuwgebouwde woning is en dat het niet de hedendaagse bouwkwaliteit heeft. Het hof volgt [appellant] hier niet in. Artikel 20.2 moet, mede bezien in het licht van de andere, daaraan voorafgaande artikelen van de koopovereenkomst, zo worden uitgelegd dat dit artikel ziet op de ouderdom van de woning. In artikel 20.1 van de koopovereenkomst wordt expliciet naar de ouderdom van de woning verwezen en ook verderop in artikel 20.1 staat dat de verkoper niet instaat voor gebreken die het voorgenomen gebruik in de weg staan én die direct of indirect verband kunnen houden met de ouderdom van het registergoed. Artikel 20.2 bouwt op artikel 20.1 voort. Dat valt onder meer af te leiden uit de woorden ‘in oudere woningen, zoals het verkochte’. Ook bepaalt artikel 20.2 van de koopovereenkomst dat de koper ermee bekend is dat de eisen die aan ‘dergelijke oudere woningen’ gesteld mogen worden aanzienlijk lager kunnen liggen dan bij nieuwe woningen. Op grond van artikel 20.1 en 20.2, gelezen in de context van de garantie van artikel 6.3 van de koopovereenkomst, hoefde de koper redelijkerwijs niet te verwachten dat artikel 20.2 ook zou gelden voor gebreken die geen verband houden met de ouderdom van de woning zelf, maar die betrekking hebben op de circa 30 jaar geleden gerealiseerde uitbouw. [geïntimeerden] heeft artikel 20.2 redelijkerwijs dus zo mogen begrijpen dat alleen die bouwkundige gebreken voor haar risico komen die het gevolg zijn van de ouderdom van de woning uit 1910. Dat is temeer het geval omdat de uitleg die [appellant] aan artikel 20.2 geeft bovendien zou betekenen dat de garantie van artikel 6.3 van de koopovereenkomst, vrijwel volledig teniet zou worden gedaan. Daar hoefde [geïntimeerden] niet op bedacht te zijn. Gesteld noch gebleken is dat zij door [appellant] uitdrukkelijk op die consequentie is gewezen. Ook grief II faalt.
Grief III: Kosten wand- en dakconstructie3.22. [appellant] heeft verder aangevoerd dat de dakbedekking van de uitbouw vernieuwd moest worden en dat [geïntimeerden] hier tijdens de bezichtiging op is gewezen. [geïntimeerden] had niet de verwachting mogen hebben dat aan het dak van de uitbouw geen gebreken zouden kleven. Om die reden komen enkel de kosten van het herstel van de wand en niet ook de kosten van het dak voor vergoeding in aanmerking, aldus [appellant] . Ook hierin volgt het hof [appellant] niet. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2.20 – 2.22 geoordeeld dat de wand- en dakconstructie niet voldoen aan de bouwkundige eisen en dat sprake is van een gebrek dat het normaal gebruik van woonhuis in de wegstaat. Tegen dat oordeel heeft [appellant] zoals reeds overwogen geen grief gericht. Nog daargelaten dat [geïntimeerden] heeft betwist dat zij op de oude dakbedekking is gewezen, was het gebrek gelegen in de constructie van het dak en niet in de aangebrachte dakbedekking. De kosten voor herstel van de constructie van het dak komen, evenals de kosten voor het herstel van de constructie van de wand, gecorrigeerd met een aftrek wegens “nieuw voor oud”, zoals de rechtbank in 2.27 van het eindvonnis heeft overwogen en waartegen terecht niet is gegriefd, voor vergoeding in aanmerking. Grief III slaagt om die reden niet.
Grief IV: Kosten [bouwkundig adviesbureau X]3.23. Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW kunnen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid gevorderd worden. Deze kosten dienen in redelijkheid te zijn gemaakt en naar hun omvang redelijk te zijn. In grief IV heeft [appellant] aangevoerd dat de kosten die [geïntimeerden] heeft gemaakt voor het inschakelen van [bouwkundig adviesbureau X] van € 302,50 niet voor vergoeding in aanmerking komen. De kosten waren volgens [appellant] niet noodzakelijk, omdat [geïntimeerden] door de waarnemingen van [aannemersbedrijf X] al op de hoogte was van de gebreken aan de uitbouw. [geïntimeerden] heeft aangevoerd dat [aannemersbedrijf X] geen bouwkundige was. Het hof overweegt dat gelet op de bevindingen van [aannemersbedrijf X] [geïntimeerden] [bouwkundig adviesbureau X] heeft ingeschakeld om de woning te inspecteren. Die kosten zijn in redelijkheid gemaakt om de schade en aansprakelijkheid vast te stellen. Ook acht het hof de kosten redelijk in omvang. Grief IV gaat daarom niet op.
Grief V: Proceskosten3.24. In grief V voert [appellant] aan dat hij ten onrechte als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij door de rechtbank is aangemerkt en in de proceskosten is veroordeeld. [geïntimeerden] heeft € 42.3451,63, vermeerderd met wettelijke rente gevorderd en slechts een bedrag van € 5.398,58 is toegewezen. Daarom moet volgens [appellant] [geïntimeerden] als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van beide instanties te worden veroordeeld. Ook dit betoog gaat niet op. Het meest verstrekkende verweer van [appellant] was dat hij niets aan [geïntimeerden] verschuldigd was, omdat hij niet toerekenbaar was tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst. De omstandigheid dat [geïntimeerden] haar schade heeft begroot aan de hand van de offerte van [aannemersbedrijf X] , die uitging van een volledige vervanging van de uitbouw, geeft geen aanleiding om anders te oordelen. Zowel in de procedure bij de rechtbank als in dit hoger beroep is vast komen te staan dat [appellant] aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het toerekenbaar niet nakomen van de koopovereenkomst. [appellant] is gehouden de kosten voor herstel van de constructie van de wanden en het dak van de uitbouw aan [geïntimeerden] te vergoeden. [appellant] is om die reden aan te merken als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij en dient de proceskosten aan [geïntimeerden] te voldoen. Ook grief V faalt.