ECLI:NL:GHSHE:2025:1199

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
20-000318-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van voorbereiding van moord en andere strafbare feiten

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte op 26 januari 2022 was vrijgesproken van de voorbereiding van moord. De verdachte, geboren in 1984, werd beschuldigd van het medeplegen van de voorbereiding van moord, het voorhanden hebben van munitie en het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid MDMA. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de voorbereiding van moord, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte de tenlastegelegde feiten had begaan. Het hof heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte munitie van categorie III en een hoeveelheid MDMA voorhanden heeft gehad. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerder strafblad had voor soortgelijke feiten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor de strafbare voorbereiding van een misdrijf en de voorwaarden waaronder voorbereidingsmiddelen als zodanig kunnen worden aangemerkt.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000318-22
Uitspraak : 24 april 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 januari 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-303635-20, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde (medeplegen van) voorbereiding van moord en vervolgens ter zake van:
  • medeplichtigheid aan het voorbereiden van moord (
  • handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd (
  • opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • het onder 1 (primair) tenlastegelegde bewezen zal verklaren en zal kwalificeren als ‘medeplegen aan voorbereiding van moord’;
  • het onder 2 en 3 tenlastegelegde – zo begrijpt het hof gelet op de appelschriftuur van het Openbaar Ministerie – bewezen zal verklaren overeenkomstig de rechtbank bij vonnis waarvan beroep;
  • de verdachte ter zake hiervan zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft het onder 2 en 3 tenlastegelegde. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1. primair
hij, in of omstreeks de periode van 1 mei 2020 tot en met 20 mei 2020 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, ter voorbereiding van het met (een) ander(en) te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten een moord, als bedoel in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk
- een vuurwapen (semi-automatisch pistool, merk FN),
- een of meerdere kogelpatronen (kaliber 9 mm Luger, zogenaamde hollowpoint-patronen),
- (een) encrypted telefoon(s) waarmee gebruik werd gemaakt van de versleutelde communicatiedienst EncroChat.com , althans een user-id gekoppeld aan de versleutelde communicatiedienst EncroChat.com en/of
- een groot geldbedrag in contanten,
bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf heeft verworven, doorgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
1. subsidiair
anderen dan verdachte in of omstreeks de periode van 1 mei 2020 tot en met 20 mei 2020 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, ter voorbereiding van het met (een) ander(en) te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten een moord, als bedoel in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk
- een vuurwapen (semi-automatisch pistool, merk FN),
- een of meerdere kogelpatronen (kaliber 9 mm Luger, zogenaamde hollowpoint-patronen),
- (een) encrypted telefoon(s) waarmee gebruik werd gemaakt van de versleutelde communicatiedienst EncroChat.com , althans een user-id gekoppeld aan de versleutelde communicatiedienst EncroChat.com en/of
- een groot geldbedrag in contanten,
bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf, heeft verworven, doorgevoerd en/of voorhanden heeft gehad, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode 1 mei 2020 tot en met 20 mei 2020 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- [medeverdachte 1] informatie te verschaffen over de mogelijkheden om een vuurwapen te verkrijgen;
- [medeverdachte 1] in contact te brengen met personen die de beraamde moord zouden kunnen uitvoeren;
- (actief) informatie te vergaren omtrent het beoogde slachtoffer teneinde de moord zorgvuldig voor te bereiden;
2.
hij, op of omstreeks 30 november 2020 te Sittard, gemeente Sittard- Geleen, in elk geval binnen het arrondissement Limburg, munitie van categorie III, te weten
- een of meer (23) kogelpatronen kaliber .357 Magnum en/of
- een of meer (8) kogelpatronen kaliber 9 mm Luger en/of
munitie van categorie II, te weten
- een kogelpatroon kaliber 0.357 Magnum, type Hollowpoint
voorhanden heeft gehad;
3.
hij, op of omstreeks 30 november 2020 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, in elk geval binnen het arrondissement Limburg, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 12,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende, tenamfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl-MDA en/of amfetamine en/of brolamfetamine, zijnde tenamfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl-MDA en/of amfetamine en/of brolamfetamine, (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak (feit 1) [1]
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat het hof hem daarvan zal vrijspreken.
Meer in het bijzonder overweegt het hof daartoe als volgt.
A.
Juridisch kader
Het hof stelt voorop dat niet elke voorbereiding ook een strafbare voorbereiding is. De wetgever heeft – gelet op het feit dat het Nederlandse strafrecht als daadstrafrecht en niet als intentiestrafrecht kan worden gekenschetst – een restrictieve grondhouding waar het de vestiging van strafrechtelijke ‘aansprakelijkheid’ betreft op een moment dat een strafbaar grondfeit (nog) niet heeft plaatsgevonden. Dit heeft ook zijn weerslag gevonden in de wettekst van artikel 46, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat als volgt luidt.
“Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft.”
Hieruit blijkt dat voor een strafbare voorbereiding sprake moet zijn van voorbereidingsmiddelen die zijn bestemd tot het begaan van het beoogde misdrijf.
Bij de beantwoording van de vraag of het onder 1 (primair en subsidiair) tenlastegelegde feit is bewezen, moet dan ook kunnen worden vastgesteld dat de in de tenlastelegging van dat feit omschreven voorwerpen (hierna ook: de voorbereidingsmiddelen) bestemd waren tot het begaan van het misdrijf, zoals in de tenlastelegging omschreven. Daartoe dient te worden beoordeeld of die voorbereidingsmiddelen afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm, ten tijde van het handelen dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had. Het enkele feit dat een of meer voorbereidingsmiddelen daarvoor
geschiktzijn maakt daarbij niet zonder meer dat zij daartoe ook
bestemdzijn.
Bij de beantwoording van de vraag of de in artikel 46, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering vermelde voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen, afzonderlijk of gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ‘zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf’ in de zin van deze bepaling, kan niet worden geabstraheerd van het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van die voorwerpen voor ogen had (HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0213 en HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1503).
In artikel 46, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt met ‘dat misdrijf’ in de zinsnede ‘bestemd tot het begaan van dat misdrijf’ gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid, en dus niet op de voorbereiding zelf. Dat betekent dat het object waarop een in voormeld artikel genoemde gedraging betrekking heeft, moet zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid (HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956 en HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1198/1199).
Artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht onderscheidt zich mede hierin van de strafbaarstelling van poging om een ander te bewegen een misdrijf te begaan in artikel 46a van het Wetboek van Strafrecht, in die zin dat het in laatstgenoemd artikel bedoelde middel, waaronder het verschaffen van inlichtingen wordt aangewend om de ander te bewegen een misdrijf te begaan en niet van betekenis hoeft te zijn voor de uitvoering van dat misdrijf (HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1198/1199).
Dit laat onverlet dat voor een bewezenverklaring van voorbereiding van moord als bedoeld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht niet is vereist dat uit de bewijsvoering blijkt wie het beoogde slachtoffer is van dat misdrijf. Die opvatting is te beperkt en daarom onjuist. Vereist is slechts dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk misdrijf de in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht omschreven voorbereidingshandelingen en voorbereidingsmiddelen waren gericht en dat het opzet van de verdachte op het begaan daarvan was gericht (HR 21 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1258).
Het hof ziet zich vervolgens – indachtig hetgeen hiervoor is overwogen – voor de volgende vragen gesteld:
Werd een misdrijf voorbereid en zo ja: welk misdrijf?
Kunnen de tenlastegelegde voorwerpen als voorbereidingsmiddelen in de zin van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht worden aangemerkt en zo ja: waren de desbetreffende voorwerpen bestemd tot het begaan van het misdrijf dat werd voorbereid?
Beoordeling
B.1. Vooropstelling bij de beoordeling
In de onderhavige zaak is het (medeplegen van het) verwerven, doorvoeren en/of voorhanden hebben van een viertal voorbereidingsmiddelen tenlastegelegd en subsidiair de medeplichtigheid daaraan. Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat verdachte [medeverdachte 1] in de tenlastegelegde periode elk van de tenlastegelegde voorbereidingsmiddelen op enig moment ‘voorhanden heeft gehad’, te weten:
  • een pistool;
  • bijpassende munitie;
  • een cryptotelefoon;
  • een groot geldbedrag in contanten.
Verder staat naar het oordeel van het hof vast dat verdachte [medeverdachte 1] gebruikmaakte van het EncroChat -account ‘ [accountnaam 1] ’, verdachte [verdachte] gebruikmaakte van het EncroChat -account ‘ [accountnaam 2] ’, en dat zij met (onder meer) elkaar door middel van hun cryptotelefoons contact onderhielden. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 2 december 2021 hebben beide verdachten het gebruik van deze namen en de uitwisseling van deze berichten bevestigd. [2] Gedurende het onderzoek heeft de politie, op basis van de informatie die tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 2] werd uitgewisseld, geconcludeerd dat het beoogde slachtoffer [slachtoffer] moest betreffen. [medeverdachte 1] heeft (nog los van de vraag welk misdrijf werd beoogd) ter terechtzitting in eerste aanleg bevestigd dat dit inderdaad de persoon was waarop in de gesprekken tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 2] werd gedoeld. [slachtoffer] zou [medeverdachte 1] tot tweemaal toe hebben bedreigd. De eerste keer zou [slachtoffer] een vuurwapen op [medeverdachte 1] hebben gericht, dat hij vervolgens doorlaadde. De tweede keer zou [medeverdachte 1] [slachtoffer] bij een supermarkt hebben getroffen en werd [medeverdachte 1] opnieuw (ditmaal verbaal) bedreigd, terwijl diens vrouw en kinderen in de auto op hem wachtten.
B.2. Het misdrijf dat werd voorbereid
In het onderzoek 26Lemont zijn verschillende berichten naar voren gekomen tussen een EncroChat -gebruiker met de naam [accountnaam 1] (verdachte [medeverdachte 1] ) en verschillende andere EncroChat -gebruikers.
[accountnaam 1] stuurt op 11 mei 2020 tussen 20.02 uur en 20.29 uur (onder meer) de volgende berichten naar [accountnaam 2] (verdachte [verdachte] ) [3] :
  • ‘Heb problemen met ene’
  • ‘Had vorige week een op me getrokke’
  • ‘Kwam net weer’
  • ‘Hij moet z.s.m. opgeruimt worden’
  • ‘20k wil ik geven’
  • ‘Om op te ruimen 20k’
  • ‘Geld ligt klaar’
  • ‘Liever gister dan morgen. Als ik t niet laat doen moet ik t zelf doen en heb kinderen’
  • ‘Trok vorige week midden op straat een op me en laadde door’
  • ‘En toenet bij de Jumbo. Zaten kids in de auto’
  • ‘Ja, ik ben echt bloedserieus. Dit moet z.s.m. gedaan worden.’
  • ‘Want anders loopt hierna fout af als ik en die jongen elkaar zien’
  • ‘En ik heb kids wil niet gaan zitten maar als t moet snap je heb geen keus’.
[accountnaam 1] voert vervolgens op 11 mei 2020 tussen 20.46 uur en 21.12 uur een gesprek met [accountnaam 3] , bevattende (onder meer) de volgende berichten [4] :
  • [accountnaam 1] :‘Heb je ijzer da’
  • [accountnaam 3] :‘Ja heb wel iets’
  • [accountnaam 3] :‘Fn highpower mk1’
  • [accountnaam 3] :‘9mm’
  • [accountnaam 1] :‘Heb stress met ene heb wat nodig’
  • [accountnaam 3] :‘is handwape’
  • [accountnaam 3] :‘Ala je em niet gebruikt vind ik het ok’
  • [accountnaam 1] :‘Hoebedoel je’
  • [accountnaam 3] :’dat je hem gewoon bij je pakt dat als er iets gebeurt kan je je toch beschermen als je hem gebruikt om te knalle geef je me me geld gebruik je hem niet geef je em terug’
  • [accountnaam 1] :‘zou fijn zijn je’
[accountnaam 1] voert vervolgens op 11 mei 2020 tussen 23.58 uur en 12 mei 2020 om 00.00 uur een gesprek met [accountnaam 2] , bevattende (onder meer) de volgende berichten [5] :
  • [accountnaam 1] :‘Zal wel wat vinden’
  • [accountnaam 2] :‘Ja daar moeten we wel voor zorgen dat die foto adres en kenteken heeft’
  • [accountnaam 2] :‘Liefst nog wat meer info over waar die veel komt enz’
  • [accountnaam 1] :‘Ja alleen thuis. Zijn moeder. Of zus’
[accountnaam 1] voert ten slotte op 13 mei 2020 tussen 20.47 uur en 23.53 uur een gesprek met [accountnaam 2] , bevattende (onder meer) de volgende berichten [6] :
  • [accountnaam 2] :‘Stuur eens een foto van die turk’
  • [accountnaam 1] :‘Heb geen duidelijkere foto’
  • [accountnaam 1] :‘12-gnz-7 zilveren polo’
Het hof leidt uit deze berichten, de momenten van en de tijd tussen die berichten en uit de overige inhoud van het dossier af dat [medeverdachte 1] op enig moment het plan heeft opgevat om [slachtoffer] te laten vermoorden.
Uit de berichten maakt het hof op dat [medeverdachte 1] dit door een ander wilde laten doen en hij dit niet zelf van plan was. Dat hij in de berichten ook zegt dat – als hij het niet laat doen – hij het zelf ‘moet’ doen, maakt dat niet anders, omdat hij ook zegt dat hij niet wil gaan ‘zitten’ omdat hij kinderen heeft. Dat [medeverdachte 1] het door een ander wilde laten doen, vindt bovendien steun in het gesprek waarin [accountnaam 2] stelt meer informatie over het beoogde slachtoffer nodig te hebben, in reactie waarop [accountnaam 1] een foto heeft gestuurd en het kenteken heeft doorgegeven van de auto die op naam van de vrouw van het beoogde slachtoffer blijkt te staan. Dit was immers niet nodig geweest als hij het zelf had willen doen.
De stelling van [medeverdachte 1] dat hij slechts uit frustratie zou hebben gezegd dat het slachtoffer moest worden opgeruimd, acht het hof onaannemelijk gelet op de tijd tussen de gesprekken en het feit dat hij samen met [verdachte] naar [betrokkene] zou zijn gegaan. Ook dat [medeverdachte 1] het slachtoffer niet (meer) zou hebben willen laten doden maar slechts ‘een lesje’ zou hebben willen leren, acht het hof onaannemelijk.
Naar het oordeel van het hof staat dan ook vast dat werd beoogd om [slachtoffer] te laten vermoorden en dat er – nog niet noodzakelijkerwijs strafbare – stappen werden ondernomen om dat misdrijf voor te bereiden.
B.3. De voorbereidingsmiddelen en hun bestemming
Het hof ziet zich vervolgens – indachtig het hiervoor overwogene – voor de vraag gesteld of de tenlastegelegde voorbereidingsmiddelen (een geladen pistool met bijbehorende munitie, een cryptotelefoon en een groot geldbedrag in contanten), afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm waren bestemd tot het plegen van die moord, waarbij aldus – zoals in voormeld juridisch kader is uiteengezet – van dat misdadige doel niet kan worden geabstraheerd, en overweegt hieromtrent als volgt.
B.3.1. Geladen pistool en bijbehorende munitie (afzonderlijk)
Het hof is – anders dan de rechtbank – van oordeel dat het onder verdachte [medeverdachte 1] aangetroffen geladen vuurwapen (inclusief bijbehorende munitie) niet als voorbereidingsmiddel kan worden aangemerkt.
Het hof heeft hiervoor immers vastgesteld dat het beoogde misdrijf de moord op [slachtoffer] betrof, maar ook dat het niet [medeverdachte 1] zou zijn die deze moord zou plegen. Uit het dossier blijkt niet dat [medeverdachte 1] daarvoor het van EncroChat -gebruiker [accountnaam 3] geleende vuurwapen ter beschikking zou stellen en dat ligt in een dergelijk geval ook niet in de rede. Bovendien vindt ook de stelling van de verdediging, dat [medeverdachte 1] dat vuurwapen voorhanden had omdat hij werd bedreigd, steun in de EncroChat -berichten. Het feit dat [medeverdachte 1] (ook) een pistool met een demper zocht, maakt dit niet anders.
Hierbij betrekt het hof tevens dat deze voorwerpen (een geladen pistool en bijbehorende munitie) weliswaar dienstig zouden kunnen zijn voor een moord, maar eveneens dienstig zouden kunnen zijn voor verscheidene andere (en minder ernstige) strafbare feiten zoals bedreiging en zelfs voor zelfverdediging.
Samengevat blijkt naar het oordeel van het hof dan ook onvoldoende uit het dossier dat het onder [medeverdachte 1] aangetroffen geladen pistool en bijbehorende munitie bestemd waren tot het begaan van het misdrijf dat werd voorbereid. Het hof heeft verdachte [medeverdachte 1] daarom vrijgesproken van het verwerven, doorvoeren en/of voorhanden hebben van deze voorbereidingsmiddelen.
B.3.2. Een encrypted telefoon (afzonderlijk)
Het hof is – evenals de rechtbank – van oordeel dat van de onder [medeverdachte 1] aangetroffen cryptotelefoon kan worden vastgesteld dat deze bij de voorbereiding zelf gebruikt is. Hoewel niet ondenkbaar is dat een dergelijke telefoon tevens kan worden gebruikt bij het begaan van het misdrijf dat wordt voorbereid (in casu een moord), biedt het dossier daarvoor in de onderhavige zaak geen enkel aanknopingspunt, terwijl zulks wel is vereist om de tenlastegelegde cryptotelefoon als voorbereidingsmiddel aan te merken. Het hof heeft verdachte [medeverdachte 1] daarom vrijgesproken van het verwerven, doorvoeren en/of voorhanden van dit voorbereidingsmiddel.
B.3.3. Een (groot) contant geldbedrag (afzonderlijk)
Ten aanzien van het onder verdachte [medeverdachte 1] in beslag genomen geldbedrag stelt het hof voorop dat – ook hiervoor – geldt dat op voorhand niet valt in te zien hoe een geldbedrag bij de uitvoering van het misdrijf dat wordt voorbereid (in casu het (mede)plegen van een moord) kan worden gebruikt.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of onder ‘het begaan van het misdrijf dat wordt voorbereid’ tevens de uitlokking daarvan moet of zou kunnen worden begrepen.
Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt dienaangaande als volgt.
Uitlokking – als bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht – is een deelnemingsvorm terwijl de strafbare voorbereiding een onvolkomen delictsvorm betreft.
Voor de strafbaarheid van deelnemingsvormen is vereist dat het strafbare grondfeit tot stand is gekomen (het accessoriteitsvereiste). Dat een dergelijk ‘grondfeit’ ook kan bestaan in de onvolkomen delictsvormen (een strafbare poging of een strafbare voorbereiding) blijkt – behalve uit de wetsgeschiedenis – reeds uit artikel 78 van het Wetboek van Strafrecht. Derhalve kan het deelnemen aan een strafbare poging of een strafbare voorbereiding strafbaar zijn.
Als daarentegen geen strafbaar grondfeit (in de vorm van een voltooid delict, een poging of voorbereiding) is gevolgd, kan in beginsel geen sprake zijn van een strafbare deelneming.
De wetgever heeft hierop in artikel 46a van het Wetboek van Strafrecht een uitzondering gemaakt voor de poging tot uitlokking en de poging tot doen plegen, doch uit deze expliciete strafbaarstelling kan naar het oordeel van het hof
a contrarioworden afgeleid dat een voorbereiding van uitlokking (en een voorbereiding van doen plegen) niet strafbaar zijn.
Dit past naar het oordeel van het hof ook bij hetgeen hiervoor onder het juridisch kader is overwogen, inhoudende dat sprake is van een restrictieve grondhouding met betrekking tot het vestigen van strafrechtelijke aansprakelijkheid voor onvolkomen delictsvormen.
Het hof heeft verdachte [medeverdachte 1] daarom vrijgesproken van het verwerven, doorvoeren en/of voorhanden van dit voorbereidingsmiddel.
B.3.4. De voorbereidingsmiddelen gezamenlijk
Ook als het hof de tenlastegelegde voorbereidingsmiddelen in hun gezamenlijkheid beschouwt, brengt dit het hof niet tot een ander oordeel. Er is geen sprake van een zodanig kenmerkende combinatie van voorwerpen dat zij in hun gezamenlijkheid – mede in het licht van al hetgeen hiervoor is overwogen – moeten worden beschouwd als zijnde bestemd tot het plegen van een moord.
Resumé
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft het hof medeverdachte [medeverdachte 1] vrijgesproken van de in zijn strafzaak onder parketnummer 20-000317-22 ten laste gelegde voorbereiding. Gelet daarop, zal het hof, aangezien de verdachte niet wordt verweten dat hij zelf voorbereidingsmiddelen voorhanden heeft gehad, ook de verdachte vrijspreken van het onder 1 (primair en subsidiair) tenlastegelegde nu het bewijs daarvoor tekortschiet.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij op 30 november 2020 te Sittard, gemeente Sittard- Geleen, munitie van categorie III, te weten
- een of meer (23) kogelpatronen kaliber .357 Magnum en
- een of meer (8) kogelpatronen kaliber 9 mm Luger
voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 30 november 2020 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 12,9 gram, van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [7]
Aangezien de verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde, een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal het hof ten aanzien van deze feiten volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op:
Ten aanzien van feit 2:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 27 maart 2025;
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 november 2020 (dossierpagina’s 71 tot en met 72);
  • de kennisgeving van inbeslagneming d.d. 30 november 2020 (dossierpagina’s 139);
  • de kennisgeving van inbeslagneming d.d. 30 november 2020 (dossierpagina’s 140);
  • het proces-verbaal van onderzoek door Team Forensische Opsporing, expertise wapens, munitie en explosieven d.d. 7 december 2020 (dossierpagina’s 241 tot en met 243).
Ten aanzien van feit 3:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 27 maart 2025;
  • de kennisgeving van inbeslagneming d.d. 30 november 2020 (dossierpagina’s 141);
  • het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 22 december 2020, inclusief het daaraan gehechte NFI-rapport d.d. 21 december 2022 (dossierpagina’s 238 tot en met 240).
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Partiële vrijspraak ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde hollowpoint-patroon
Het hof zal – zoals ook de rechtbank heeft gedaan – de verdachte vrijspreken van het onder 3 tenlastegelegde voorhanden hebben van een kogelpatroon (kaliber .357 Magnum, type hollowpoint), nu zowel het daaraan (in het proces-verbaal van het Team Forensische Opsporing, expertise wapens, munitie en explosieven d.d. 7 december 2020) toegeschreven goednummer alsook het daaraan (in hetzelfde proces-verbaal) toegeschreven SIN elders in het dossier niet terugkomt (zoals in een kennisgeving van inbeslagneming of een proces-verbaal van bevindingen). Daarom kan het hof niet vaststellen dat dit tenlastegelegde patroon onder de verdachte in beslag genomen is en aldus evenmin dat de verdachte dit patroon voorhanden heeft gehad in de zin van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De verdediging heeft bepleit dat het hof aan de verdachte een straf zal opleggen waarvan de duur de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht niet zal overstijgen. Daartoe is – kort weergegeven – aangevoerd dat de verdachte een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven. Hij heeft inmiddels een bestendige relatie, een goede baan als internationaal chauffeur, en woont bij zijn ouders, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is in de eerste plaats bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie (
feit 2). Het ongecontroleerde bezit van wapens maar ook – zoals in het onderhavige geval – munitie brengt risico’s met zich voor de veiligheid van personen en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Daarnaast is bewezenverklaard dat de verdachte ongeveer 12,9 gram van een stof bevattende MDMA opzettelijk aanwezig heeft gehad (
feit 3). Het bezit en het gebruik van dergelijke middelen brengt maatschappelijk onwenselijke effecten met zich, houdt het criminele circuit dat zich rondom die harddrugs ontvouwt in stand, en is bovendien schadelijk voor de volksgezondheid.
Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 januari 2025, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof zal bij de strafoplegging aansluiting zoeken bij de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, in verband met een juiste normhandhaving en vanuit het perspectief van vergelding en speciale preventie, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de hierna op te leggen straf zal het hof het jegens de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het jegens de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. O.M.J.J van de Loo en mr. J.J. Peters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 24 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.J. Peters is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie, Eenheid Limburg, districtsrecherche Zuid-West-Limburg, onderzoek Aalschol (LB3R020090), BVH-nummer 2020077275, gesloten d.d. 26 februari 2021 door verbalisant [verbalisant] , brigadier van politie Eenheid Limburg (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 499).
2.De verklaring van [medeverdachte 1] ter terechtzitting van 2 december 2021 en de verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 2 december 2021.
3.Dossierpagina 192 tot en met 194.
4.Dossierpagina 194 en 196.
5.Dossierpagina 196.
6.Dossierpagina 197-198.
7.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie, Eenheid Limburg, districtsrecherche Zuid-West-Limburg, onderzoek Aalschol (LB3R020090), BVH-nummer 2020077275, gesloten d.d. 26 februari 2021 door verbalisant [verbalisant] , brigadier van politie Eenheid Limburg (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 499). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.