ECLI:NL:GHSHE:2025:1200

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
20-000317-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake witwassen en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1993 en wonende te Sittard, was in eerste aanleg veroordeeld voor witwassen en het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III. De rechtbank had op 26 januari 2022 een vonnis gewezen waarin de verdachte werd veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder het witwassen van geldbedragen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen. De verdediging heeft betoogd dat bepaalde bewijsmiddelen, zoals EncroChat-berichten, uitgesloten moesten worden van bewijs. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de tenlastelegging en de bewijsvoering. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan de voorbereiding van moord, maar wel aan witwassen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof heeft ook beslist over de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen, waaronder geldbedragen en een Rolex-horloge, die als afkomstig uit misdrijf zijn aangemerkt.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000317-22
Uitspraak : 24 april 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 januari 2022 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken onder parketnummers 03-271177-20 en 03-135736-20, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
  • ‘voorbereiding van moord’ (
  • ‘eenvoudig witwassen’ (
  • ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (
  • ‘eenvoudig witwassen’ (
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
Voorts heeft de rechtbank beslist op de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • het onder parketnummer 03-271177-20, feit 1 bewezen zal verklaren en zal kwalificeren als ‘medeplegen aan voorbereiding van moord’;
  • het onder parketnummer 03-271177-20, feit 2 bewezen zal verklaren en zal kwalificeren als ‘witwassen’;
  • het onder parketnummer 03-135736-20, feit 1 tenlastegelegde – zo begrijpt het hof gelet op de appelschriftuur van het Openbaar Ministerie – bewezen zal verklaren overeenkomstig de rechtbank bij vonnis waarvan beroep;
  • het onder parketnummer 03-135736-20, feit 2 bewezen zal verklaren en zal kwalificeren als ‘witwassen’;
  • de verdachte ter zake hiervan zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht;
  • zal beslissen op de onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen – althans zo begrijpt het hof gelet op de appelschriftuur van het Openbaar Ministerie –overeenkomstig de rechtbank bij vonnis waarvan beroep.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de EncroChat -berichten van het bewijs zal uitsluiten.
Voorts heeft de verdediging:
  • vrijspraak bepleit van het in de zaak met parketnummer 03-271177-20, onder 1 tenlastegelegde;
  • zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft het in de zaak met parketnummer 03-271177-20, onder 2 bewezenverklaarde;
  • zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft het in de zaak met parketnummer 03-135736-20, onder 1 bewezenverklaarde;
  • partiële vrijspraak bepleit, namelijk tot een bedrag van € 10.000,00, met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 03-135736-20, onder 2 tenlastegelegde, en zich – zo begrijpt het hof – voor het overige gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft het door de rechtbank bewezenverklaarde.
Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten slotte is een standpunt ingenomen ten aanzien van de onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
Onder parketnummer 03-271177-20:
1.
hij, in of omstreeks de periode van 1 mei 2020 tot en met 20 mei 2020 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, ter voorbereiding van het met (een) ander(en) te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten een moord, als bedoel in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk
- een vuurwapen (semi-automatisch pistool, merk FN),
- een of meerdere kogelpatronen (kaliber 9 mm Luger, zogenaamde hollowpoint-patronen),
- (een) encrypted telefoon(s) waarmee gebruik werd gemaakt van de versleutelde communicatiedienst EncroChat .com, althans een user-id gekoppeld aan de versleutelde communicatiedienst EncroChat .com en/of
- een groot geldbedrag in contanten,
bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf heeft verworven, doorgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
2.
hij, op of omstreeks 28 oktober 2020 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
- een geldbedrag van € 13.800,00 en/of
- een Rolex herenhorloge
althans (een) gro(o)t(e) geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Onder parketnummer 03-135736-20 (gevoegd):
1.
hij, op of omstreeks 19 mei 2020 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, in elk geval binnen het arrondissement Limburg, een wapen van de categorie III, te weten een semi-automatisch pistool, kaliber 9x19 mm Para, merk: FN, en/of (bijbehorende) munitie van categorie II, te weten 13 kogelpatronen, kaliber 9 mm Luger, type Hollowpoint, voorhanden heeft gehad;
2.
hij, op of omstreeks 19 mei 2020 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een geldbedrag van € 68.000,00, althans een (groot) geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van bovenomschreven geldbedrag gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak (parketnummer 03-271177-20, feit 1) [1]
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-271177-20, onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat het hof hem daarvan zal vrijspreken.
Meer in het bijzonder overweegt het hof daartoe als volgt.
A.
Juridisch kader
Het hof stelt voorop dat niet elke voorbereiding ook een strafbare voorbereiding is. De wetgever heeft – gelet op het feit dat het Nederlandse strafrecht als daadstrafrecht en niet als intentiestrafrecht kan worden gekenschetst – een restrictieve grondhouding waar het de vestiging van strafrechtelijke ‘aansprakelijkheid’ betreft op een moment dat een strafbaar grondfeit (nog) niet heeft plaatsgevonden. Dit heeft ook zijn weerslag gevonden in de wettekst van artikel 46, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat als volgt luidt.
“Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft.”
Hieruit blijkt dat voor een strafbare voorbereiding sprake moet zijn van voorbereidingsmiddelen die zijn bestemd tot het begaan van het beoogde misdrijf.
Bij de beantwoording van de vraag of het in de zaak met parketnummer 03-271177-20, onder 1 tenlastegelegde feit is bewezen, moet dan ook kunnen worden vastgesteld dat de in de tenlastelegging van dat feit omschreven voorwerpen (hierna ook: de voorbereidingsmiddelen) bestemd waren tot het begaan van het misdrijf, zoals in de tenlastelegging omschreven. Daartoe dient te worden beoordeeld of die voorbereidingsmiddelen afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm, ten tijde van het handelen dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had. Het enkele feit dat een of meer voorbereidingsmiddelen daarvoor
geschiktzijn maakt daarbij niet zonder meer dat zij daartoe ook
bestemdzijn.
Bij de beantwoording van de vraag of de in artikel 46, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering vermelde voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen, afzonderlijk of gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ‘zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf’ in de zin van deze bepaling, kan niet worden geabstraheerd van het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van die voorwerpen voor ogen had (HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0213 en HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1503).
In artikel 46, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt met ‘dat misdrijf’ in de zinsnede ‘bestemd tot het begaan van dat misdrijf’ gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid, en dus niet op de voorbereiding zelf. Dat betekent dat het object waarop een in voormeld artikel genoemde gedraging betrekking heeft, moet zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid (HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956 en HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1198/1199).
Artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht onderscheidt zich mede hierin van de strafbaarstelling van poging om een ander te bewegen een misdrijf te begaan in artikel 46a van het Wetboek van Strafrecht, in die zin dat het in laatstgenoemd artikel bedoelde middel, waaronder het verschaffen van inlichtingen wordt aangewend om de ander te bewegen een misdrijf te begaan en niet van betekenis hoeft te zijn voor de uitvoering van dat misdrijf (HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1198/1199).
Dit laat onverlet dat voor een bewezenverklaring van voorbereiding van moord als bedoeld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht niet is vereist dat uit de bewijsvoering blijkt wie het beoogde slachtoffer is van dat misdrijf. Die opvatting is te beperkt en daarom onjuist. Vereist is slechts dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk misdrijf de in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht omschreven voorbereidingshandelingen en voorbereidingsmiddelen waren gericht en dat het opzet van de verdachte op het begaan daarvan was gericht (HR 21 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1258).
Het hof ziet zich vervolgens – indachtig hetgeen hiervoor is overwogen – voor de volgende vragen gesteld:
Werd een misdrijf voorbereid en zo ja: welk misdrijf?
Kunnen de tenlastegelegde voorwerpen als voorbereidingsmiddelen in de zin van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht worden aangemerkt en zo ja: waren de desbetreffende voorwerpen bestemd tot het begaan van het misdrijf dat werd voorbereid?
Beoordeling
B.1. Vooropstelling bij de beoordeling
In de onderhavige zaak is het (medeplegen van het) verwerven, doorvoeren en/of voorhanden hebben van een viertal voorbereidingsmiddelen tenlastegelegd. Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat verdachte [verdachte] in de tenlastegelegde periode elk van de tenlastegelegde voorbereidingsmiddelen op enig moment ‘voorhanden heeft gehad’, te weten:
  • een pistool;
  • bijpassende munitie;
  • een cryptotelefoon;
  • een groot geldbedrag in contanten.
Verder staat naar het oordeel van het hof vast dat verdachte [verdachte] gebruikmaakte van het EncroChat -account ‘ [accountnaam 1] ’, verdachte [medeverdachte] gebruikmaakte van het EncroChat -account ‘ [accountnaam 2] ’, en dat zij met (onder meer) elkaar door middel van hun cryptotelefoons contact onderhielden. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 2 december 2021 hebben beide verdachten het gebruik van deze namen en de uitwisseling van deze berichten bevestigd. [2] Gedurende het onderzoek heeft de politie, op basis van de informatie die tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 2] werd uitgewisseld, geconcludeerd dat het beoogde slachtoffer [slachtoffer] moest betreffen. [verdachte] heeft (nog los van de vraag welk misdrijf werd beoogd) ter terechtzitting in eerste aanleg bevestigd dat dit inderdaad de persoon was waarop in de gesprekken tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 2] werd gedoeld. [slachtoffer] zou [verdachte] tot tweemaal toe hebben bedreigd. De eerste keer zou [slachtoffer] een vuurwapen op [verdachte] hebben gericht, dat hij vervolgens doorlaadde. De tweede keer zou [verdachte] [slachtoffer] bij een supermarkt hebben getroffen en werd [verdachte] opnieuw (ditmaal verbaal) bedreigd, terwijl diens vrouw en kinderen in de auto op hem wachtten.
B.2. Het misdrijf dat werd voorbereid
In het onderzoek 26Lemont zijn verschillende berichten naar voren gekomen tussen een EncroChat -gebruiker met de naam [accountnaam 1] (verdachte [verdachte] ) en verschillende andere EncroChat -gebruikers.
[accountnaam 1] stuurt op 11 mei 2020 tussen 20.02 uur en 20.29 uur (onder meer) de volgende berichten naar [accountnaam 2] (verdachte [medeverdachte] ) [3] :
  • ‘Heb problemen met ene’
  • ‘Had vorige week een op me getrokke’
  • ‘Kwam net weer’
  • ‘Hij moet z.s.m. opgeruimt worden’
  • ‘20k wil ik geven’
  • ‘Om op te ruimen 20k’
  • ‘Geld ligt klaar’
  • ‘Liever gister dan morgen. Als ik t niet laat doen moet ik t zelf doen en heb kinderen’
  • ‘Trok vorige week midden op straat een op me en laadde door’
  • ‘En toenet bij de Jumbo. Zaten kids in de auto’
  • ‘Ja, ik ben echt bloedserieus. Dit moet z.s.m. gedaan worden.’
  • ‘Want anders loopt hierna fout af als ik en die jongen elkaar zien’
  • ‘En ik heb kids wil niet gaan zitten maar als t moet snap je heb geen keus’.
[accountnaam 1] voert vervolgens op 11 mei 2020 tussen 20.46 uur en 21.12 uur een gesprek met [accountnaam 3] , bevattende (onder meer) de volgende berichten [4] :
  • [accountnaam 1] :‘Heb je ijzer da’
  • [accountnaam 3] :‘Ja heb wel iets’
  • [accountnaam 3] :‘Fn highpower mk1’
  • [accountnaam 3] :‘9mm’
  • [accountnaam 1] :‘Heb stress met ene heb wat nodig’
  • [accountnaam 3] :‘is handwape’
  • [accountnaam 3] :‘Ala je em niet gebruikt vind ik het ok’
  • [accountnaam 1] :‘Hoebedoel je’
  • [accountnaam 3] :’dat je hem gewoon bij je pakt dat als er iets gebeurt kan je je toch beschermen als je hem gebruikt om te knalle geef je me me geld gebruik je hem niet geef je em terug’
  • [accountnaam 1] :‘zou fijn zijn je’
[accountnaam 1] voert vervolgens op 11 mei 2020 tussen 23.58 uur en 12 mei 2020 om 00.00 uur een gesprek met [accountnaam 2] , bevattende (onder meer) de volgende berichten [5] :
  • [accountnaam 1] :‘Zal wel wat vinden’
  • [accountnaam 2] :‘Ja daar moeten we wel voor zorgen dat die foto adres en kenteken heeft’
  • [accountnaam 2] :‘Liefst nog wat meer info over waar die veel komt enz’
  • [accountnaam 1] :‘Ja alleen thuis. Zijn moeder. Of zus’
[accountnaam 1] voert ten slotte op 13 mei 2020 tussen 20.47 uur en 23.53 uur een gesprek met [accountnaam 2] , bevattende (onder meer) de volgende berichten [6] :
  • [accountnaam 2] :‘Stuur eens een foto van die turk’
  • [accountnaam 1] :‘Heb geen duidelijkere foto’
  • [accountnaam 1] :‘12-gnz-7 zilveren polo’
Het hof leidt uit deze berichten, de momenten van en de tijd tussen die berichten en uit de overige inhoud van het dossier af dat [verdachte] op enig moment het plan heeft opgevat om [slachtoffer] te laten vermoorden.
Uit de berichten maakt het hof op dat [verdachte] dit door een ander wilde laten doen en hij dit niet zelf van plan was. Dat hij in de berichten ook zegt dat – als hij het niet laat doen – hij het zelf ‘moet’ doen, maakt dat niet anders, omdat hij ook zegt dat hij niet wil gaan ‘zitten’ omdat hij kinderen heeft. Dat [verdachte] het door een ander wilde laten doen, vindt bovendien steun in het gesprek waarin [accountnaam 2] stelt meer informatie over het beoogde slachtoffer nodig te hebben, in reactie waarop [accountnaam 1] een foto heeft gestuurd en het kenteken heeft doorgegeven van de auto die op naam van de vrouw van het beoogde slachtoffer blijkt te staan. Dit was immers niet nodig geweest als hij het zelf had willen doen.
De stelling van [verdachte] dat hij slechts uit frustratie zou hebben gezegd dat het slachtoffer moest worden opgeruimd, acht het hof onaannemelijk gelet op de tijd tussen de gesprekken en het feit dat hij samen met [medeverdachte] naar [betrokkene 1] zou zijn gegaan. Ook dat [verdachte] het slachtoffer niet (meer) zou hebben willen laten doden maar slechts ‘een lesje’ zou hebben willen leren, acht het hof onaannemelijk.
Naar het oordeel van het hof staat dan ook vast dat werd beoogd om [slachtoffer] te laten vermoorden en dat er – nog niet noodzakelijkerwijs strafbare – stappen werden ondernomen om dat misdrijf voor te bereiden.
B.3. De voorbereidingsmiddelen en hun bestemming
Het hof ziet zich vervolgens – indachtig het hiervoor overwogene – voor de vraag gesteld of de tenlastegelegde voorbereidingsmiddelen (een geladen pistool met bijbehorende munitie, een cryptotelefoon en een groot geldbedrag in contanten), afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm waren bestemd tot het plegen van die moord, waarbij aldus – zoals in voormeld juridisch kader is uiteengezet – van dat misdadige doel niet kan worden geabstraheerd, en overweegt hieromtrent als volgt.
B.3.1. Geladen pistool en bijbehorende munitie (afzonderlijk)
Het hof is – anders dan de rechtbank – van oordeel dat het onder verdachte [verdachte] aangetroffen geladen vuurwapen (inclusief bijbehorende munitie) niet als voorbereidingsmiddel kan worden aangemerkt.
Het hof heeft hiervoor immers vastgesteld dat het beoogde misdrijf de moord op [slachtoffer] betrof, maar ook dat het niet [verdachte] zou zijn die deze moord zou plegen. Uit het dossier blijkt niet dat [verdachte] daarvoor het van EncroChat -gebruiker [accountnaam 3] geleende vuurwapen ter beschikking zou stellen en dat ligt in een dergelijk geval ook niet in de rede. Bovendien vindt ook de stelling van de verdediging, dat [verdachte] dat vuurwapen voorhanden had omdat hij werd bedreigd, steun in de EncroChat -berichten. Het feit dat [verdachte] (ook) een pistool met een demper zocht, maakt dit niet anders.
Hierbij betrekt het hof tevens dat deze voorwerpen (een geladen pistool en bijbehorende munitie) weliswaar dienstig zouden kunnen zijn voor een moord, maar eveneens dienstig zouden kunnen zijn voor verscheidene andere (en minder ernstige) strafbare feiten zoals bedreiging en zelfs voor zelfverdediging.
Samengevat blijkt naar het oordeel van het hof dan ook onvoldoende uit het dossier dat het onder [verdachte] aangetroffen geladen pistool en bijbehorende munitie bestemd waren tot het begaan van het misdrijf dat werd voorbereid. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het verwerven, doorvoeren en/of voorhanden hebben van deze voorbereidingsmiddelen.
B.3.2. Een encrypted telefoon (afzonderlijk)
Het hof is – evenals de rechtbank – van oordeel dat van de onder [verdachte] aangetroffen cryptotelefoon kan worden vastgesteld dat deze bij de voorbereiding zelf gebruikt is. Hoewel niet ondenkbaar is dat een dergelijke telefoon tevens kan worden gebruikt bij het begaan van het misdrijf dat wordt voorbereid (in casu een moord), biedt het dossier daarvoor in de onderhavige zaak geen enkel aanknopingspunt, terwijl zulks wel is vereist om de tenlastegelegde cryptotelefoon als voorbereidingsmiddel aan te merken. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het verwerven, doorvoeren en/of voorhanden van dit voorbereidingsmiddel.
B.3.3. Een (groot) contant geldbedrag (afzonderlijk)
Ten aanzien van het onder verdachte [verdachte] in beslag genomen geldbedrag stelt het hof voorop dat – ook hiervoor – geldt dat op voorhand niet valt in te zien hoe een geldbedrag bij de uitvoering van het misdrijf dat wordt voorbereid (in casu het (mede)plegen van een moord) kan worden gebruikt.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of onder ‘het begaan van het misdrijf dat wordt voorbereid’ tevens de uitlokking daarvan moet of zou kunnen worden begrepen.
Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt dienaangaande als volgt.
Uitlokking – als bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht – is een deelnemingsvorm terwijl de strafbare voorbereiding een onvolkomen delictsvorm betreft.
Voor de strafbaarheid van deelnemingsvormen is vereist dat het strafbare grondfeit tot stand is gekomen (het accessoriteitsvereiste). Dat een dergelijk ‘grondfeit’ ook kan bestaan in de onvolkomen delictsvormen (een strafbare poging of een strafbare voorbereiding) blijkt – behalve uit de wetsgeschiedenis – reeds uit artikel 78 van het Wetboek van Strafrecht. Derhalve kan het deelnemen aan een strafbare poging of een strafbare voorbereiding strafbaar zijn.
Als daarentegen geen strafbaar grondfeit (in de vorm van een voltooid delict, een poging of voorbereiding) is gevolgd, kan in beginsel geen sprake zijn van een strafbare deelneming.
De wetgever heeft hierop in artikel 46a van het Wetboek van Strafrecht een uitzondering gemaakt voor de poging tot uitlokking en de poging tot doen plegen, doch uit deze expliciete strafbaarstelling kan naar het oordeel van het hof
a contrarioworden afgeleid dat een voorbereiding van uitlokking (en een voorbereiding van doen plegen) niet strafbaar zijn.
Dit past naar het oordeel van het hof ook bij hetgeen hiervoor onder het juridisch kader is overwogen, inhoudende dat sprake is van een restrictieve grondhouding met betrekking tot het vestigen van strafrechtelijke aansprakelijkheid voor onvolkomen delictsvormen.
Het hof zal de verdachte daarom ook vrijspreken van het verwerven, doorvoeren en/of voorhanden van dit voorbereidingsmiddel.
B.3.4. De voorbereidingsmiddelen gezamenlijk
Ook als het hof de tenlastegelegde voorbereidingsmiddelen in hun gezamenlijkheid beschouwt, brengt dit het hof niet tot een ander oordeel. Er is geen sprake van een zodanig kenmerkende combinatie van voorwerpen dat zij in hun gezamenlijkheid – mede in het licht van al hetgeen hiervoor is overwogen – moeten worden beschouwd als zijnde bestemd tot het plegen van een moord.
Resumé
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de verdachte vrijspreken van het in de zaak met parketnummer 03-271177-20, onder 1, tenlastegelegde nu het bewijs daarvoor tekortschiet.
Gelet hierop behoeft het verweer van de verdediging, inhoudende dat de EncroChat -berichten uit het onderzoek 26Lemont dienen te worden uitgesloten van het bewijs, geen bespreking meer, nu deze berichten niet tot het bewijs worden gebezigd.
Immers, zelfs indien het hof er veronderstellenderwijs van zou uitgaan dat:
  • deze berichten rechtmatig zijn verkregen door Frankrijk;
  • deze berichten rechtmatig zijn overgedragen door Frankrijk aan Nederland;
  • deze berichten rechtmatig zijn verwerkt door Nederland;
  • deze berichten betrouwbaar – in de zin van juist en volledig – zijn
dan zou dit het hof niet tot een ander oordeel zou hebben gebracht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-271177-20 onder 2 en in de zaak met parketnummer 03-135736-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Onder parketnummer 03-271177-20:
2.
hij op 28 oktober 2020 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
- een geldbedrag van € 13.800,00 en
- een Rolex herenhorloge
heeft voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf.
Onder parketnummer 03-135736-20 (gevoegd):
1.
hij op 19 mei 2020 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch pistool, kaliber 9x19 mm Para, merk: FN, en (bijbehorende) munitie van categorie II, te weten 13 kogelpatronen, kaliber 9 mm Luger, type Hollowpoint, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 19 mei 2020 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, een geldbedrag van € 58.000,00, heeft voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Bewijsmiddelen parketnummer 03-271177-20 (feit 2) [7]
Indien tegen dit (deels) verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 03-271177-20, onder 2 bewezenverklaarde opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsmiddelen parketnummer 03-135736-20 (feiten 1 en 2) [8]
Aangezien de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-135736-20, onder 1 bewezenverklaarde, een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal het hof ten aanzien van dit feit volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 27 maart 2025;
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 mei 2020 (dossierpagina’s 20 tot en met 28);
  • de kennisgeving van inbeslagneming d.d. 19 mei 2020 (dossierpagina 36);
  • het proces-verbaal van Team Forensische Opsporing, expertise Wapens, Munitie en Explosieven d.d. 29 juni 2020 (dossierpagina’s 49 tot en met 55).
Indien tegen dit (deels) verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 03-135736-20, onder 2 bewezenverklaarde opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen

Algemene bewijsoverwegingen

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bijzondere bewijsoverwegingen parketnummer 03-271177-20 (feit 2) [9]
Feitenvaststelling
Op 28 oktober 2020 is op basis van een schriftelijke machtiging (opnieuw) binnengetreden in de woning van de verdachte aan [adres] , waarbij de woning onder leiding van de rechter-commissaris doorzocht. [10] Hierbij zijn onder andere aangetroffen [11] :
  • een Samsung-doosje met daarin een geldbedrag van € 700,00 in de kast van de ouderlijke slaapkamer;
  • een geldbedrag van € 8.100,00 onder het matras in de ouderlijke slaapkamer;
  • een horloge van het merk Rolex onder het matras aan de linkerkant van het bed op de ouderlijke slaapkamer.
  • een geldbedrag van € 5.000,00 in de kledingkast, derde deur links, bovenste plank, op de ouderlijke slaapkamer.
Het Rolexhorloge is getaxeerd door een juwelier die de waarde ervan heeft geschat op € 16.000,00. [12]
Beoordeling
Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat uit het dossier niet blijkt van een specifiek gronddelict waaruit de aangetroffen voorwerpen (de verschillende geldbedragen van (in totaal) € 13.800,00 en het Rolexhorloge met een taxatiewaarde van € 16.000,00) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig zijn. Evenmin is van de zijde van de verdediging gesteld dat deze voorwerpen uit een specifiek gronddelict afkomstig zijn.
Het hof stelt vervolgens ten aanzien van deze voorwerpen vast:
  • dat het voorwerpen betreft met een aanzienlijke waarde;
  • dat voor de aanwezigheid van deze voorwerpen niet is gebleken van enige noodzaak op grond van beroep of bedrijf;
  • dat onderzoek is verricht naar de financiële positie van de verdachte en zijn partner [betrokkene 2] over de navolgende perioden en daaruit niet blijkt van een verklaring voor de herkomst van deze voorwerpen:
o van 1 januari 2015 tot en met 25 mei 2020; [13]
o van 26 mei 2020 tot en met 28 oktober 2020. [14]
- dat – specifiek ten aanzien van de geldbedragen – deze waren samengesteld uit verschillende coupures, waaronder meerdere coupures van € 100,00 en € 200,00 [15] , welke in het reguliere betalingsverkeer maar zelden worden gebruikt en welke in het criminele circuit aanzienlijk gangbaarder zijn;
- dat het – specifiek ten aanzien van de geldbedragen – ongebruikelijk is dergelijke geldbedragen contant te bewaren vanwege het risico op (geheel of gedeeltelijk) verlies door bijvoorbeeld diefstal of brand.
Het hof is van oordeel dat voormelde feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat deze voorwerpen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring aflegt omtrent de (alternatieve legale) herkomst van de desbetreffende voorwerpen.
De verdachte heeft zich ten aanzien van de geldbedragen echter beroepen op zijn zwijgrecht bij gelegenheid van zijn verhoren bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep, en heeft aldus niet over de herkomst van deze voorwerpen willen verklaren, zodat in zoverre in elk geval geen sprake is van een verklaring in vorenbedoelde zin (concreet, min of meer verifieerbaar, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk).
De verdachte heeft ten aanzien van het Rolexhorloge zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep verklaard dat dit van hem is. In eerste aanleg is daarvan tevens een factuur overgelegd maar daarbij is door de verdachte niets verklaard over de herkomst van de voor de aankoop vereiste gelden, zodat het hof – bezien tegen de achtergrond van het reeds door het Openbaar Ministerie verrichte onderzoek naar de financiële positie van de verdachte en zijn partner over de periode van 1 januari 2015 tot en met 28 oktober 2020 – evenmin als een verklaring in vorenbedoelde zin kan worden aangemerkt. Daarbij betrekt het hof ten slotte dat dit horloge niet voor die onderzoeksperiode kan zijn gekocht omdat het model pas vanaf 2017 werd gefabriceerd. [16]
Het hof is dan ook van oordeel dat het hiervoor omschreven vermoeden, inhoudende dat de geldbedragen en het Rolexhorloge uit enig misdrijf afkomstig zijn, niet wordt ontzenuwd noch dat het op de weg van het Openbaar Ministerie had gelegen nader onderzoek te verrichten naar de herkomst van deze voorwerpen. Het hof is bij die stand van zaken dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de genoemde geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte deze voorwerpen voorhanden heeft gehad en van de aanwezigheid daarvan op de hoogte was. Ten aanzien van het Rolexhorloge heeft de verdachte toegegeven dat het van hem was. Ten aanzien van de geldbedragen in zijn kledingkast en onder het matras in zijn slaapkamer, gaat het hof daar eveneens van uit, nu de verdachte – ondanks de omstandigheden waaronder deze geldbedragen zijn aangetroffen – zich ter zake op zijn zwijgrecht heeft beroepen terwijl ook het Rolexhorloge onder hetzelfde matras werd aangetroffen als waar een groot deel van het geldbedrag werd aangetroffen.
Resumerend is het hof dan ook van oordeel dat de verdachte deze voorwerpen heeft witgewassen en moet hebben geweten dat zij uit enig misdrijf afkomstig waren, zodat de verdachte zich ter zake daarvan schuldig heeft gemaakt aan witwassen.

Bijzondere bewijsoverwegingen parketnummer 03-135736-20 (feit 1)

Het bewezenverklaarde vloeit voort uit de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Bijzondere bewijsoverwegingen parketnummer 03-135736-20 (feit 2) [17]
De verdediging heeft partiële vrijspraak bepleit tot een bedrag van € 10.000,00. Daartoe is onder verwijzing naar overgelegde stukken aangevoerd dat het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van (in totaal) € 68.000,00 tot een bedrag van € 10.000,00 afkomstig was uit een geldlening en aldus niet uit ‘enig misdrijf’.
Het hof overweegt als volgt.
Feitenvaststelling
Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte aan [adres] worden – onder meer – aangetroffen:
- twee bundels met eurobiljetten in een motorpak, dat in een kledingkast op een van de slaapkamers hangt [18] ;
- een derde bundel met eurobiljetten, die achter een stapel broeken in de kledingkast ligt [19] .
In totaal werd een bedrag van € 68.000,00 aangetroffen in verschillende coupures, met 255 biljetten van € 100,00, 22 biljetten van € 200,00 en 5 biljetten van € 500,00. [20]
Beoordeling
Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat uit het dossier niet blijkt van een specifiek gronddelict waaruit het aangetroffen geldbedrag van (in totaal) € 68.000,00 – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is. Evenmin is van de zijde van de verdediging gesteld dat dit geldbedrag uit een specifiek gronddelict afkomstig is.
Het hof stelt vervolgens ten aanzien van dit geldbedrag vast:
  • dat het een zeer aanzienlijk geldbedrag betreft;
  • dat voor de aanwezigheid daarvan niet is gebleken van enige noodzaak op grond van beroep of bedrijf;
  • dat onderzoek is verricht naar de financiële positie van de verdachte en zijn partner [betrokkene 2] over de periode van 1 januari 2015 tot en met 25 mei 2020 en dat daaruit niet blijkt van een verklaring voor de herkomst van dit geldbedrag;
- dat dit geldbedrag was samengesteld uit verschillende coupures, waaronder meerdere coupures van € 100,00, € 200,00 en € 500,00 [22] , welke in het reguliere betalingsverkeer maar zelden (€ 100,00 en € 200,00) tot praktisch niet (€ 500,00) worden gebruikt en welke in het criminele circuit aanzienlijk gangbaarder zijn;
- dat het ongebruikelijk is dergelijke geldbedragen contant te bewaren vanwege het risico op (geheel of gedeeltelijk) verlies door bijvoorbeeld diefstal of brand.
Het hof is van oordeel dat voormelde feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring aflegt omtrent de (alternatieve legale) herkomst van dit geldbedrag.
De verdachte heeft desgevraagd, en onder verwijzing naar van de zijde van de verdediging overgelegde stukken, verklaard een deel van dit geldbedrag (te weten: € 10.000,00) van hemzelf was en hij het restant (€ 58.000,00) voor een derde in bewaring had. Later – zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep – heeft hij zich voor wat betreft dat restant telkens beroepen op zijn zwijgrecht.
De verdachte heeft ten aanzien van een gedeelte van € 58.000,00 aldus niet over de herkomst willen verklaren, zodat in zoverre naar het oordeel van het hof geen sprake is van een verklaring in vorenbedoelde zin (concreet, min of meer verifieerbaar, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk).
Ten aanzien van het gedeelte van € 10.000,00 heeft de verdachte, door middel van bankafschriften (in eerste aanleg) en andere aanvullende stukken een huur- en leningovereenkomst (in hoger beroep) naar het oordeel van het hof een verklaring afgelegd die wel als zodanig (concreet, min of meer verifieerbaar, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk) kan worden aangemerkt, zodat het op de weg van het Openbaar Ministerie had gelegen om daarnaar nader onderzoek te verrichten. Nu zulks niet is gebeurd, zal het hof de verdachte in zoverre (€ 10.000,00) vrijspreken.
Voor het overige (€ 58.000,00) is het hof van oordeel dat het hiervoor omschreven vermoeden, inhoudende dat dit gedeelte uit enig misdrijf afkomstig zijn, niet wordt ontzenuwd noch dat het op de weg van het Openbaar Ministerie had gelegen nader onderzoek te verrichten naar de herkomst daarvan. Het hof is bij die stand van zaken dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof is ten slotte van oordeel dat de verdachte dit geldbedrag van € 58.000,00 ook voorhanden heeft gehad en van de aanwezigheid daarvan op de hoogte was. Zulks heeft de verdachte ook zelf erkend.
Resumerend is het hof dan ook van oordeel dat de verdachte dit geldbedrag van € 58.000,00 heeft witgewassen en – nu hij omtrent de herkomst daarvan niet heeft willen verklaren – moet hebben geweten dat dit uit enig misdrijf afkomstig was, zodat de verdachte zich ter zake daarvan schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-271177-20 onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

witwassen, meermalen gepleegd.

Het in de zaak met parketnummer 03-135736-20 onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Het in de zaak met parketnummer 03-135736-20 onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De verdediging heeft bepleit dat het hof – indien aan de verdachte een gevangenisstraf zal worden opgelegd – de duur hiervan te beperken tot ten hoogste de duur die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en dat het hof bij de strafoplegging rekening zal houden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep van 14 maanden. Daartoe is – kort weergegeven – aangevoerd dat de verdachte reeds lang in voorarrest heeft doorgebracht en niemand er baat bij heeft wanneer de verdachte opnieuw zijn vrijheid wordt ontnomen. De verdachte heeft zijn leven weer op de rit, hetgeen steun vindt in een vaste baan en bijbehorende financiële stabiliteit, en wil deze positieve ontwikkeling graag voortzetten, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is in de eerste plaats bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 13.800,00 en een Rolexhorloge met een taxatiewaarde van € 16.000,00 (
parketnummer 03-271177-20, feit 2) en het witwassen van een geldbedrag van € 58.000,00 (
parketnummer 03-135736-20, feit 2). Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie. Het ondermijnt de integriteit van het financiële stelsel en veroorzaakt een aantasting van het economische verkeer. Daarnaast werkt witwassen het voortbestaan van verscheidene vormen van criminaliteit in de hand.
Daarnaast is ten laste van de verdachte bewezenverklaard het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III en munitie van categorie II van de Wet wapens en munitie (
parketnummer 03-135736-20, feit 1). Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie brengt risico’s met zich voor de veiligheid van personen en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dat geldt te meer nu de verdachte het vuurwapen in feite schietklaar (namelijk geladen met bijpassende munitie) had liggen in een open kast in de woonkamer.
Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 januari 2025, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof zal bij de strafoplegging aansluiting zoeken bij de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, in verband met een juiste normhandhaving en vanuit het perspectief van vergelding en speciale preventie, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de hierna op te leggen straf zal het hof het jegens de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
Beslag
Verbeurdverklaring
Het zal de hierna te noemen onder de verdachte inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen verbeurdverklaren, te weten:
een geldbedrag van € 700,00 (G1363442);
een geldbedrag van € 8.100,00 (G1363452);
een geldbedrag van € 5.000,00 (G1363435);
een geldbedrag van € 58.000,00 (gedeelte van het onder G1316211 in beslag genomen geldbedrag, namelijk € 58.000,00 van € 68.000,00);
een Rolexhorloge (G1363361).
Deze voorwerpen zijn allen vatbaar voor verbeurdverklaring, nu dit – zo is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken – voorwerpen betreft met betrekking tot welke
  • het in de zaak met parketnummer 03-135736-20, onder 2 bewezenverklaarde is begaan (het onder iv. vermelde voorwerp);
  • het in de zaak met parketnummer 03-271177-20, onder 2 bewezenverklaarde is begaan (de onder i., ii., iii. en v. vermelde voorwerpen)
en deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte en met de waarde van deze voorwerpen, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Onttrekking aan het verkeer
Het hof zal de onttrekking aan het verkeer bevelen van het hierna te noemen onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een vuurwapen (vi.). Dit voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu het in de zaak met parketnummer 03-135736-20, onder 1 bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot dit voorwerp en dit voorwerp bovendien van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet (en met het algemeen belang).
Teruggave aan de verdachte
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van het hierna te noemen (en onder de verdachte in beslag genomen) en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 10.000,00 (vii., gedeelte van het onder G1316211 in beslag genomen geldbedrag, namelijk € 10.000,00 van € 68.000,00), nu er geen strafvorderlijk belang (meer) mee is gediend om het beslag op dit voorwerp te laten voortduren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-271177-20 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-271177-20 onder 2 en in de zaak met parketnummer 03-135736-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met parketnummer 03-271177-20 onder 2 en in de zaak met parketnummer 03-135736-20 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een geldbedrag van € 700,00 (G1363442);
een geldbedrag van € 8.100,00 (G1363452);
een geldbedrag van € 5.000,00 (G1363435);
een geldbedrag van € 58.000,00 (gedeelte van het onder G1316211 in beslag genomen geldbedrag, namelijk € 58.000,00 van € 68.000,00);
een Rolexhorloge (G1363361).
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK (vuur)wapen (G1316159).
gelast de
teruggave aan de verdachtevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van € 10.000,00 (gedeelte van het onder G1316211 in beslag genomen geldbedrag, namelijk € 10.000,00 van € 68.000,00).
heft op het jegens de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. O.M.J.J van de Loo en mr. J.J. Peters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 24 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.J. Peters is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie, Eenheid Limburg, districtsrecherche Zuid-West-Limburg, onderzoek Aalschol (LB3R020090), BVH-nummer 2020077275, gesloten d.d. 26 februari 2021 door verbalisant [verbalisant] , brigadier van politie Eenheid Limburg (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 499).
2.De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 2 december 2021 en de verklaring van [medeverdachte] ter terechtzitting van 2 december 2021.
3.Dossierpagina 192 tot en met 194.
4.Dossierpagina 194 en 196.
5.Dossierpagina 196.
6.Dossierpagina 197-198.
7.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie, Eenheid Limburg, districtsrecherche Zuid-West-Limburg, onderzoek Aalschol (LB3R020090), BVH-nummer 2020077275, gesloten d.d. 26 februari 2021 door verbalisant [verbalisant] , brigadier van politie Eenheid Limburg (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 499). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
8.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie, Eenheid Limburg, districtsrecherche Zuid-West-Limburg, onderzoek Aalschol (LB3R020090), BVH-nummer 2020077275, gesloten d.d. 15 januari 2021 door verbalisant [verbalisant] , brigadier van politie Eenheid Limburg (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 496). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
9.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie, Eenheid Limburg, districtsrecherche Zuid-West-Limburg, onderzoek Aalschol (LB3R020090), BVH-nummer 2020077275, gesloten d.d. 26 februari 2021 door verbalisant [verbalisant] , brigadier van politie Eenheid Limburg (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 499). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
10.Dossierpagina 261.
11.Dossierpagina’s 41 tot en met 43.
12.Dossierpagina 106.
13.Dossierpagina’s 102 tot en met 104
14.Dossierpagina 264, 303 en 304.
15.Dossierpagina’s 51 en 52.
16.Dossierpagina 265.
17.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie, Eenheid Limburg, districtsrecherche Zuid-West-Limburg, onderzoek Aalschol (LB3R020090), BVH-nummer 2020077275, gesloten d.d. 15 januari 2021 door verbalisant [verbalisant] , brigadier van politie Eenheid Limburg (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 496). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
18.Dossierpagina’s 20 en 30 tot en met 32
19.Dossierpagina’s 20 en 29.
20.Dossierpagina 37a en 37b.
21.Dossierpagina’s 102 tot en met 104.
22.Dossierpagina 37a en 37b.