AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Hoger beroep inzake overdrachtsbelasting en onroerendezaakrechtspersoon met betrekking tot aandelen in vennootschap
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant over de heffing van overdrachtsbelasting. Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor de verkrijging van aandelen in [A] B.V. en heeft de verschuldigde overdrachtsbelasting van € 37.000 voldaan. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende stelt dat zij geen overdrachtsbelasting verschuldigd is omdat [A] B.V. geen onroerendezaakrechtspersoon (OZR) zou zijn. De inspecteur is van mening dat [A] wel als OZR kwalificeert, waardoor de verkrijging van de aandelen belast is met overdrachtsbelasting. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de structuur van de vennootschappen en de zeggenschap van de betrokken partijen. Het hof concludeert dat [A] B.V. aan de voorwaarden voor OZR voldoet en dat de aandelen in [A] als fictieve onroerende zaken worden aangemerkt. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek van belanghebbende om teruggave van de overdrachtsbelasting af. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende. Het hof oordeelt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden en kent een schadevergoeding toe aan belanghebbende.
Voetnoten
1.Artikel 2, lid 1, Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR).
2.Artikel 4, lid 1, letter a, WBR.
3.Artikel 4, lid 3, WBR.
4.Vgl. Kamerstukken II 2007-2008, 31 206, nr. 6, p. 13 en 14 en Kamerstukken II, 2010-2011
5.Kamerstukken II 1999-2000, 27 030, nr. 3, p. 4 en 5.
6.Kamerstukken II 2010-2011, 32 504, nr. 3, p. 39: “Hebben ze samen een derde belang of meer dan vindt toerekening plaats, uiteraard slechts voor het werkelijke belang dat het lichaam in het andere lichaam bezit.”
7.Artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht.
9.1 punt voor hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.