ECLI:NL:GHSHE:2025:630

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
23/997 tot en met 23/1001
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek inzake belastingaanslagen en boetes over de jaren 2008 tot en met 2012

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 februari 2025 uitspraak gedaan op een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van het hof. Het verzoeker, die in beroep was gegaan tegen belastingaanslagen en boetes opgelegd door de inspecteur over de jaren 2008 tot en met 2012, stelde dat er nieuwe feiten waren die herziening rechtvaardigden. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een novum, zoals vereist onder artikel 8:119, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De inspecteur had de eerdere uitspraken op bezwaar gedaan en de verzoeker had hiertegen hoger beroep ingesteld. De Hoge Raad had het cassatieberoep ongegrond verklaard, waarna verzoeker het hof om herziening vroeg. Tijdens de zitting op 30 januari 2025 zijn zowel verzoeker als de inspecteur verschenen. Het hof heeft de argumenten van verzoeker, waaronder getuigenverklaringen en de vermeende afwezigheid van bepaalde documenten, zorgvuldig overwogen. Het hof concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om tot herziening over te gaan. De slotsom was dat het herzieningsverzoek werd afgewezen, zonder dat er aanleiding was om het griffierecht of de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 23/997 tot en met 23/1001
Uitspraak op het verzoek van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: verzoeker,
om herziening in de zin van artikel 8:119, lid 1, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van de uitspraak van dit hof van 1 augustus 2019, nummers 15/889, 15/890, 15/944, 15/945, 16/3813, 16/3814, 16/3832, 16/3833, 17/356 en 17/394.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft over de jaren 2008 tot en met 2012 aan verzoeker aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Daarbij is over alle jaren bij beschikking heffings- dan wel belastingrente in rekening gebracht en is over het jaar 2010 bij beschikking een boete opgelegd.
1.2.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en heeft daarbij de aanslagen IB/PVV over de jaren 2008 en 2009 verminderd, de heffingsrentebeschikkingen in overeenstemming daarmee verminderd, de over het jaar 2010 opgelegde boete vernietigd, en de aanslagen en beschikkingen voor het overige gehandhaafd.
1.3.
Verzoeker heeft tegen de uitspraken op bezwaar, beroep [1] en hoger beroep ingesteld. Het hof heeft op 1 augustus 2019, nummers 15/889, 15/890, 15/944, 15/945, 16/3813, 16/3814, 16/3832, 16/3833, 17/356 en 17/394, uitspraak gedaan (hierna: de voorafgaande hofuitspraak). [2] Verzoeker heeft hiertegen vervolgens beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie met een verwijzing naar artikel 81, lid 1, Wet op de rechterlijke organisatie ongegrond verklaard. [3]
1.4.
Verzoeker heeft het hof bij brief van 17 juli 2023, ingekomen op 18 juli 2023, verzocht om herziening van de voorafgaande hofuitspraak.
1.5.
De inspecteur heeft het verzoek om herziening bestreden.
1.6.
Verzoeker heeft nadere stukken ingediend.
1.7.
De zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen verzoeker en zijn gemachtigde [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] .
1.8.
De inspecteur heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
1.9.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.10.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Gronden

2.1.
Op basis van artikel 8:119, lid 1, Awb, kan een onherroepelijke uitspraak op verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en
c. waren zij bij de desbetreffende rechtelijke instantie eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming [4] van deze bepaling volgt dat de mogelijkheid van herziening niet is bedoeld om het door de desbetreffende rechterlijke uitspraak afgesloten debat te heropenen.
2.2.
Naar het hof begrijpt doet verzoeker zijn verzoek om herziening steunen op de volgende door hem gestelde feiten of omstandigheden. Het hof ziet in al het door verzoeker gestelde geen aanleiding voor herziening en legt dat hierna uit.
2.3.
In de eerste plaats wijst verzoeker op de getuigenverklaringen die [inspecteur 3] (hierna: [inspecteur 3] ) op twee verschillende momenten heeft afgelegd. Namelijk enerzijds haar verklaring tijdens het getuigenverhoor op 17 oktober 2018 in de belastingprocedure waarin zij als volgt heeft verklaard:
“Op de vraag van de gemachtigde of erover is gesproken om de klikbrief uit het dossier te houden, antwoord ik dat bij de eerste inzage is besloten die buiten het dossier te houden, omdat dit strategische informatie betrof.”
Anderzijds wijst verzoeker op de verklaring die [inspecteur 3] op 30 januari 2023 tijdens het getuigenverhoor in de strafzaak heeft afgelegd en waarin zij als volgt heeft verklaard:
“24. Herinnert u zich dat u (verklaring Van [inspecteur 3] bij het Hof Den Bosch, in oktober 2017) het boekenonderzoek-dossier opschoonde voor de inzage van [belanghebbende] in maart 2013 en juni 2014?
Het klopt dat hij inzage heeft gehad. Het dossier heeft in eerste instantie nooit de klikbrieven bevat en die zaten bij de eerste inzage van [belanghebbende] ook niet in het dossier. U vraagt mij of ik die er niet heb uitgehaald. Nee, die hebben er nooit ingezeten. U vraagt mij of dat ook zo was bij de tweede inzage. Ik weet niet wanneer die stukken actief verstrekt zijn aan [belanghebbende] en aan de rechtbank. Dat kan ik mij niet herinneren, maar ik weet wel dat ze zijn ingebracht in de zaak.”
Uit deze verklaringen leidt verzoeker af dat er een geheim dossier moet zijn met daarin strategische informatie. Als het hof daarmee bekend zou zijn geweest voor het doen van de voorafgaande hofuitspraak, zo stelt verzoeker, dan zou dit tot een andere uitspraak hebben geleid. Alleen al om die reden moet het herzieningsverzoek volgens verzoeker worden toegewezen.
2.4.
Het hof volgt verzoeker daarin niet. De inspecteur heeft ter zitting opnieuw weersproken dat er een geheim strategisch dossier bestaat. Verder heeft [inspecteur 3] ter zitting verklaard dat haar collega, [collega] (hierna: [collega] ), in zijn kast een plastic mapje had met daarin enkel twee klikbrieven (hierna: de klikbrieven). Het hof ziet geen aanleiding aan deze verklaring ter zitting te twijfelen. Omdat de klikbrieven al deel uitmaakten van het procesdossier waarop de voorafgaande hofuitspraak [5] is gebaseerd, ziet het hof hierin geen aanleiding voor herziening.
2.5.
Verder stelt verzoeker dat herziening gerechtvaardigd is, omdat hij niet beschikt over de onderzoeksopdracht van de klantcoördinator waarover getuige [inspecteur 3] eveneens op 30 januari 2023 heeft verklaard. Volgens verzoeker behoort dit stuk tot de gedingstukken en heeft de inspecteur nagelaten dit in te brengen.
2.6.
De inspecteur weerspreekt dit, volgens hem bedoelde [inspecteur 3] , tijdens het getuigenverhoor met de onderzoeksopdracht van de klantcoördinator, de notitie van [naam] als genoemd in de voorafgaande hofuitspraak. [6] Ter onderbouwing van deze stelling heeft de inspecteur een verklaring van [inspecteur 3] van 10 augustus 2023 overgelegd waarin zij dit bevestigt. Het hof acht deze verklaring geloofwaardig. Aangezien de door verzoeker bedoelde onderzoeksopdracht al deel uitmaakte van het procesdossier waarop de voorafgaande hofuitspraak is gebaseerd, ziet het hof ook hierin geen aanleiding voor herziening.
2.7.
Ook stelt verzoeker dat tussen de FIOD, de belastingdienst en een ‘ bureau [bureau] ’ meer en andere informatie is uitgewisseld dan de informatie die volgt uit de klikbrieven. Volgens verzoeker is [collega] bij deze gesprekken betrokken geweest. Het kan volgens verzoeker niet anders dan dat van deze gesprekken verslagen zijn opgemaakt. Volgens verzoeker behoren ook deze verslagen tot de gedingstukken en heeft de inspecteur nagelaten deze in te brengen. Ook dit is volgens verzoeker aanleiding voor herziening.
2.8.
Ook hierin volgt het hof verzoeker niet. Uit het procesdossier volgt dat [collega] al tijdens getuigenverhoren in het kader van de behandeling van belastingprocedure in hoger beroep op de aanwezigheid van dergelijke gespreksverslagen is bevraagd. Uit de hofuitspraak kan worden afgeleid dat het hof dit punt al in zijn beslissing heeft meegenomen. [7] Ter zitting heeft de inspecteur nogmaals bevestigd niet over dergelijke gespreksverslagen te beschikken. Ook hierin ziet het hof dan ook geen aanleiding voor herziening.
2.9.
Ook overigens heeft verzoeker geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding kunnen zijn voor herziening van de voorafgaande hofuitspraak. Daarbij merkt het hof op dat verzoeker zijn verzoek voornamelijk heeft gebaseerd op een eigen visie en interpretatie van juridische punten en gedragingen van de overheid en op wat hij ziet als de magistratelijke taak van de inspecteur. De mening, overtuiging, zienswijze of gevolgtrekking van verzoeker kan echter niet worden aangemerkt als een omstandigheid van feitelijke aard. Ook een (vermeende) onjuiste toepassing van het recht is geen grond voor herziening.
2.10.
Tot slot heeft verzoeker nog opgemerkt dat hij ervan uitgaat dat de behandeling van de strafzaak in hoger beroep nog meer informatie zal opleveren, en dat die informatie herziening van de voorafgaande hofuitspraak rechtvaardigt. Het hof ziet hierin, gelet op het belang van de proceseconomie en van een beslissing op redelijke termijn, geen aanleiding om een beslissing op het verzoek om herziening aan te houden in afwachting van dergelijke informatie.
Tussenconclusie
2.11.
De slotsom is dat het herzieningsverzoek wordt afgewezen.
Ten aanzien van het griffierecht
2.12.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
2.13.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

3.Beslissing

Het hof wijst het verzoek tot herziening af.
De uitspraak is gedaan door J.M. van der Vegt, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en B.J. Rubbens, in tegenwoordigheid van J.H.M. van Ooijen, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De voorzitter,
J.H.M. van Ooijen J.M. van der Vegt
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 3 juni 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:4000, Rechtbank Zeeland-West-Brabant 29 september 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6163, Rechtbank Zeeland-West-Brabant 29 september 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6164 en Rechtbank Zeeland-West-Brabant 26 april 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:2459.
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 1 augustus 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4054.
3.Hoge Raad 22 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1575.
4.Kamerstukken II 1996/97, 25 175, nr. 3, p. 18-19.
5.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 1 augustus 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4054 (punten 2.57.1. en 4.1.3.)
6.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 1 augustus 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4054 (punt 2.57.2.).
7.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 1 augustus 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4054 (punt 4.1.4.1.).