In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 februari 2025 uitspraak gedaan op een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van het hof. Het verzoeker, die in beroep was gegaan tegen belastingaanslagen en boetes opgelegd door de inspecteur over de jaren 2008 tot en met 2012, stelde dat er nieuwe feiten waren die herziening rechtvaardigden. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een novum, zoals vereist onder artikel 8:119, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De inspecteur had de eerdere uitspraken op bezwaar gedaan en de verzoeker had hiertegen hoger beroep ingesteld. De Hoge Raad had het cassatieberoep ongegrond verklaard, waarna verzoeker het hof om herziening vroeg. Tijdens de zitting op 30 januari 2025 zijn zowel verzoeker als de inspecteur verschenen. Het hof heeft de argumenten van verzoeker, waaronder getuigenverklaringen en de vermeende afwezigheid van bepaalde documenten, zorgvuldig overwogen. Het hof concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om tot herziening over te gaan. De slotsom was dat het herzieningsverzoek werd afgewezen, zonder dat er aanleiding was om het griffierecht of de proceskosten te vergoeden.