Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil en conclusies van partijen
4.Gronden
opzettelijkeen in artikel 5 WA opgenomen verbod overtreedt. Schending van het in artikel 5, lid 1, letter b WA opgenomen verbod wordt in artikel 2, lid 1 WA aangemerkt als uitslag tot verbruik van accijnsgoederen en leidt tot heffing van accijns. Blijkens de parlementaire behandeling [14] is deze verbodsbepaling opgenomen met het doel te voorkomen dat accijnsgoederen in de verbruikssfeer komen zonder dat ter zake de heffing van accijns heeft plaatsgevonden. Het hof is van oordeel dat belastingheffing op grond van artikel 5 WA in samenhang met artikel 2, lid 1WA naar haar aard geen punitief karakter heeft maar dat op deze wijze slechts voorkomen wordt dat op accijnsgoederen die in de verbruikssfeer komen geen heffing van accijns plaatsvindt. Dat de belastingprocedure en strafprocedure niet op elkaar zouden zijn afgestemd doet – zo deze stelling al juist zou zijn – aan het voorgaande niet af. Evenmin leidt de omstandigheid dat de sigaretten zijn vernietigd in samenhang met het door belanghebbende vermeende doel van de accijnsheffing tot een verboden dubbele bestraffing. Vraag III dient met betrekking tot naheffingsaanslag I daarom ontkennend te worden beantwoord.
De ten laste gelegde periode, 13 januari 2018 tot en met 18 januari 2018, is echter dusdanig beperkt, dat de rechtbank niet kan vaststellen of deze hoeveelheid sigaretten binnen, dan wel omstreeks deze periode is geleverd, dan wel dat de verdachte deze sigaretten toen voorhanden heeft gehad. Gelet hierop zal de verdachte van dit onderdeel partieel worden vrijgesproken (onderstreping hof).Het verweer behoeft voor het overige geen bespreking.”
‘in de periode 13 tot en met 16 januari 2018 3.500.000 stuks sigaretten voorhanden heeft gehad (zie 2.5.)’.Er zijn door de inspecteur geen feitelijke bevindingen naar voren gebracht die zien op de periode vóór 13 januari 2018. De vaststelling van de feiten is derhalve gelijk. Ook de juridische norm is (nagenoeg) gelijk: het (opzettelijk) voorhanden hebben van accijnsgoederen, terwijl die accijnsgoederen niet overeenkomstig de bepalingen de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken. Opzet is voor de belastingheffing echter niet vereist. Het ontbreken van opzet is echter niet de reden van de vrijspraak.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep gegrond
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op naheffingsaanslag II;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;
- verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar ten aanzien van naheffingsaanslag II bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar ten aanzien van naheffingsaanslag II;
- vernietigt naheffingsaanslag II;
- bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep bij het hof van € 136 vergoedt;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van het bezwaar van € 1.294;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij de rechtbank en het hof van € 3.628 onder verrekening van hetgeen reeds aan belanghebbende is uitbetaald aan proceskostenvergoeding.
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).