Uitspraak
5 april 1991.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de vader, verzoeker tot cassatie, op 22 januari 1990 een verzoekschrift ingediend bij de kinderrechter in Breda. Hij verzocht om een informatieregeling waarbij de moeder, verweerster in cassatie, verplicht zou worden om hem driemaal per jaar schriftelijk te informeren over de schoolresultaten, vakkenpakketten en gezondheidstoestand van hun kinderen, geboren in 1974 en 1977. Daarnaast vroeg hij om een jaarlijkse recente foto van de kinderen. De kinderrechter heeft op 26 maart 1990 het verzoek van de vader afgewezen. Hierop heeft de vader hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 20 september 1990 de beschikking van de kinderrechter heeft bekrachtigd.
Tegen deze beslissing heeft de vader cassatie ingesteld, waarop de moeder voorwaardelijk incidenteel beroep heeft ingesteld. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof de bezwaren van de kinderen tegen de gevraagde informatieverstrekking niet als een beletsel voor toewijzing van het verzoek heeft beschouwd, maar deze bezwaren in samenhang heeft bekeken met andere overwegingen. De Hoge Raad concludeert dat de belangen van de kinderen zwaarwegend zijn en dat de beslissing van het Hof niet onbegrijpelijk is. De Hoge Raad verwerpt het principaal beroep van de vader, en het incidenteel beroep van de moeder komt niet aan de orde omdat de voorwaarde waaronder dit is ingesteld niet is vervuld. De beschikking is gegeven op 5 april 1991 door de raadsheren A. de Groot, J. Hermans en W. Boekman, waarbij de uitspraak openbaar is gedaan door raadsheer J. Hermans.