ECLI:NL:HR:2001:AB2780
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van het arrest van het Gerechtshof inzake de ontbinding van een overeenkomst van dading en schadevergoeding
In deze zaak heeft eiser, na een eerdere veroordeling door de kantonrechter, de Hoge Raad benaderd om het arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden te vernietigen. Eiser had in eerste instantie verweerder gedagvaard voor de Rechtbank te Leeuwarden, waarbij hij onder andere de ontbinding van een schikkingsovereenkomst van 17 november 1995 vorderde. De Rechtbank wees de vorderingen van eiser af, en het Gerechtshof bekrachtigde dit vonnis. Eiser stelde dat de kantonrechter in een eerdere procedure onterecht had geoordeeld over de betalingsverplichtingen van eiser aan verweerder, en dat dit vonnis niet bindend was voor de huidige procedure.
De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof een onjuiste rechtsopvatting had toegepast door de vorderingen van eiser af te wijzen op basis van het gezag van gewijsde van het eerdere vonnis van de kantonrechter. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens werd verweerder veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van eiser waren begroot op ƒ 665,65 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de beoordeling van de bindende kracht van eerdere uitspraken in vervolgprocedures, vooral wanneer de rechtsbetrekking en de feitencomplexen vergelijkbaar zijn. De Hoge Raad heeft hiermee de weg geopend voor een herbeoordeling van de vorderingen van eiser in het licht van de eerdere uitspraak van de kantonrechter.