ECLI:NL:HR:2001:AD3961
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen de Staat der Nederlanden door de Eiser in verband met een vordering tot schadevergoeding
In deze zaak heeft de eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Informatie Beheer Groep (IBG), gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage. De eiser vorderde een schadevergoeding van ƒ 8.825.783,--, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. De Rechtbank heeft op 22 maart 1995 de vordering afgewezen. Hierop heeft de eiser hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waar IBG voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Het Gerechtshof heeft op 18 november 1999 het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd.
Tegen dit arrest heeft de eiser cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper, die strekte tot verwerping van het beroep, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat geen nadere motivering vereist is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van IBG zijn begroot op ƒ 9.507,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. Het arrest is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2001 door de raadsheer A. Hammerstein.