ECLI:NL:HR:2001:AD3961

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/067HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • H.A.M. Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen de Staat der Nederlanden door de Eiser in verband met een vordering tot schadevergoeding

In deze zaak heeft de eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Informatie Beheer Groep (IBG), gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage. De eiser vorderde een schadevergoeding van ƒ 8.825.783,--, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. De Rechtbank heeft op 22 maart 1995 de vordering afgewezen. Hierop heeft de eiser hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waar IBG voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Het Gerechtshof heeft op 18 november 1999 het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd.

Tegen dit arrest heeft de eiser cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper, die strekte tot verwerping van het beroep, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat geen nadere motivering vereist is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van IBG zijn begroot op ƒ 9.507,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. Het arrest is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2001 door de raadsheer A. Hammerstein.

Uitspraak

7 december 2001
Eerste Kamer
Nr. C00/067HR
AP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
het rechtspersoonlijkheid bezittende bestuursorgaan INFORMATIE BEHEER GROEP (voorheen de Staat der Nederlanden, Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, Informatiseringsbank), gevestigd te Groningen,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.P. Heering.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 21 april 1993 de Staat, de rechtsvoorgangster van thans verweerster in cassatie, - verder te noemen: IBG - gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd IBG te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag ad ƒ 8.825.783,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening.
IBG heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 22 maart 1995 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. IBG heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 18 november 1999 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
IBG heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van IBG begroot op ƒ 9.507,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 7 december 2001.