ECLI:NL:HR:2002:AD7794
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen veroordeling voor afpersing met betrekking tot inverzekeringstelling
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de verdachte, geboren in 1966 en ten tijde van de uitspraak gedetineerd in het Penitentiaire Complex 'Scheveningen', is veroordeeld voor afpersing. Het Hof heeft de verdachte, met vernietiging van een eerder vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, veroordeeld tot zestien maanden gevangenisstraf, waarbij ook de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf is gelast. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.A.W. Knoester, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat het beroep verworpen moet worden.
De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal. Het Hof had in zijn verkorte arrest het betoog van de raadsman over de inverzekeringstelling van de verdachte verworpen. De raadsman stelde dat de inverzekeringstelling te laat was bevolen, wat volgens hem een vormverzuim opleverde dat zou moeten leiden tot strafverlaging. Het Hof oordeelde echter dat dit verzuim, gezien de ernst van het gepleegde feit, niet van dien aard was dat het aanleiding zou moeten geven tot strafverlaging. De Hoge Raad oordeelt dat het middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep, omdat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden en er geen grond aanwezig is voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 5 februari 2002.