ECLI:NL:HR:2002:AE2098
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen niet-ontvankelijk verklaring in hoger beroep inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin de betrokkene niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep tegen een beslissing van de Rechtbank. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene, geboren in 1958 en wonende te [woonplaats], heeft hoger beroep ingesteld na een uitspraak van de Rechtbank op 6 juni 2000. De advocaat van de betrokkene, mr. B.R. Angad Gaur, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarbij de Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verwijzing naar het Gerechtshof te Arnhem.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof. De Hoge Raad oordeelt dat de overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep niet verschoonbaar is, maar dat de betrokkene niet op de hoogte was van de uitspraak van de Rechtbank, omdat deze niet tijdig aan hem was betekend. De Hoge Raad benadrukt dat het voorschrift van artikel 511e, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering vereist dat de dag van de uitspraak aan de betrokkene wordt betekend, om te voorkomen dat hij onkundig blijft van de termijn waarbinnen hij een rechtsmiddel kan aanwenden. De Hoge Raad concludeert dat de beslissing van het Hof niet naar de eisen van de wet is gemotiveerd, waardoor de niet-ontvankelijk verklaring van de betrokkene in zijn hoger beroep niet in stand kan blijven.