ECLI:NL:HR:2003:AF3818
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen beschikking van de Rechtbank te Almelo inzake beklag over inbeslagneming van videobanden
Op 15 april 2003 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 01165/02 B. Het beroep in cassatie was ingesteld door klaagster, vertegenwoordigd door mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te 's-Gravenhage. De zaak betreft een beschikking van de Rechtbank te Almelo van 23 april 2002, waarin het beklag van klaagster over de inbeslagneming van 229 videobanden ongegrond werd verklaard. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en vastgesteld dat klaagster geen belang meer had bij het beroep, aangezien de inbeslaggenomen videobanden inmiddels aan haar waren teruggegeven.
De Hoge Raad overwoog dat het klaagschrift niet alleen een verzoek tot teruggave van de videobanden bevatte, maar ook een verzoek om de inbeslagneming onrechtmatig te verklaren en te gelasten dat het inbeslaggenomen beeldmateriaal niet zou worden gebruikt. De Hoge Raad oordeelde echter dat de wet, in dit geval artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, niet voorziet in de mogelijkheid om na teruggave in rechte vast te stellen dat de inbeslagneming onrechtmatig was. Dit oordeel werd ondersteund door eerdere rechtspraak, waaronder een uitspraak van de Hoge Raad van 9 januari 1990.
Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad klaagster niet-ontvankelijk in haar cassatieberoep, wat betekent dat de eerdere beslissing van de Rechtbank te Almelo in stand bleef. De uitspraak werd gedaan in raadkamer en openbaar uitgesproken, waarbij de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, en in aanwezigheid van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber.