ECLI:NL:HR:2003:AH9998
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van opsporingsambtenaren tot binnentreden en doorzoeken van woningen in het kader van de Opiumwet
In deze zaak oordeelt de Hoge Raad over de bevoegdheid van opsporingsambtenaren om een woning binnen te treden en afgesloten vertrekken te betreden in het kader van de Opiumwet. De verdachte was veroordeeld voor het opzettelijk telen van hennepplanten in zijn woning. De politie had een machtiging tot binnentreden en ontdekte 224 hennepplanten in een afgesloten zolderkamer. De verdachte stelde dat de politie onrechtmatig had gehandeld door de binnendeur van de zolderkamer te forceren, aangezien de machtiging tot binnentreden geen bevoegdheid tot doorzoeking impliceert.
De Hoge Raad bevestigt dat de machtiging tot binnentreden de opsporingsambtenaar wel degelijk de bevoegdheid geeft om zich toegang te verschaffen tot en doorgang te krijgen tot enig vertrek in de woning, voor zover het doel van het binnentreden dit redelijkerwijs vereist. Dit omvat ook het forceren van een (tussen)deur. De Hoge Raad stelt echter ook dat de opsporingsambtenaar niet gerechtigd is om het vertrek daarna te doorzoeken, wat betekent dat hij niet verder mag gaan dan 'zoekend rondkijken'.
De Hoge Raad oordeelt dat het verweer van de verdachte, dat de politie onrechtmatig had gehandeld, niet kan slagen. De Hoge Raad verwerpt het beroep in cassatie, omdat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. De uitspraak van het Hof blijft daarmee in stand, en de verdachte blijft veroordeeld tot een taakstraf en onttrekking aan het verkeer van de hennepplanten.