ECLI:NL:HR:2009:BH9929

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12504
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rechtsgeldigheid van binnentreden zonder ondertekende machtiging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 juni 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1977 en wonende te [woonplaats], was in hoger beroep vrijgesproken van een tenlastegelegde overtreding van de Opiumwet. De verdediging voerde aan dat de verbalisanten onrechtmatig in zijn woning waren binnengetreden, omdat er geen ondertekende machtiging tot binnentreden in het strafdossier aanwezig was. De verdediging betwistte de juistheid van een aanvullend proces-verbaal waarin werd verklaard dat de machtiging wel degelijk was getoond aan de verdachte en de medebewoner van de woning.

De Hoge Raad oordeelde dat het ontbreken van een handtekening op de machtiging niet automatisch leidt tot bewijsuitsluiting. Het hof had geoordeeld dat het binnentreden rechtsgeldig had plaatsgevonden, en dat oordeel werd door de Hoge Raad niet onbegrijpelijk geacht. De Hoge Raad concludeerde dat de eis van de verdediging, dat de machtiging tot binnentreden bij de stukken van het geding moest zijn gevoegd, geen steun vond in het recht. De redelijke termijn van de procedure was overschreden, maar dit had geen rechtsgevolg voor de uitspraak.

Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het cassatieberoep, waarmee de beslissing van het hof in stand bleef. Dit arrest benadrukt de mogelijkheid dat een binnentreden met een niet-ondertekende machtiging toch rechtsgeldig kan zijn, mits er andere bewijsstukken zijn die de rechtmatigheid van het binnentreden ondersteunen.

Uitspraak

16 juni 2009
Strafkamer
Nr. 07/12504
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 1 februari 2007, nummer 20/012163-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.A. Lensink, advocaat te Bergen op Zoom, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de verwerping van het tot bewijsuitsluiting strekkende verweer dat de verbalisanten onrechtmatig, want zonder een (ondertekende) machtiging, in de woning van de verdachte zijn binnengetreden.
2.2. De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Zijdens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij van het tenlastegelegde onder parketnummer 02-626683-05 moet worden vrijgesproken.
Daartoe is het volgende aangevoerd.
De verbalisanten zijn onrechtmatig in de woning van verdachte binnengetreden. Deze onrechtmatigheid schuilt hierin dat uit het strafdossier niet blijkt van de aanwezigheid van een machtiging tot binnentreden en dat er zich in het strafdossier geen verslag van binnentreden bevindt. Thans is wel aan het dossier een aanvullend proces-verbaal gevoegd waarin door de verbalisant [verbalisant 1] wordt verklaard dat de door de hulpofficier van justitie J.L.M. Schrauwen afgegeven machtiging tot het binnentreden in een woning abusievelijk niet bij het dossier is gevoegd en dat er tevens een verslag van binnentreden is opgemaakt op 15 mei 2005. Voorts wordt weliswaar verklaard dat voornoemde machtiging vóór het binnentreden aan zowel de verdachte als de medebewoner van de woning is getoond.
Bij dat aanvullend proces-verbaal is ten slotte een kopie van een niet ondertekende machtiging tot binnentreden gevoegd en een kopie van een ondertekend verslag van binnentreden.
Dit aanvullend proces-verbaal geeft in de visie van de verdediging niet de werkelijkheid weer. Door het opmaken van een dergelijk aanvullend proces-verbaal worden zodoende fouten in het opsporingsonderzoek gemaskeerd. De verdediging betwist uitdrukkelijk de juistheid van het proces-verbaal.
Het hof overweegt dienaangaande het navolgende.
Uit het strafdossier, in het bijzonder uit het proces-verbaal van politie met dossiernummer PL2023/05-006922, blijkt dat daarin is gerelateerd dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk hoofdagent en brigadier van politie, naar aanleiding van een aanhouding van een drugstoerist die zojuist in de woning aan het adres [a-straat 1] te [plaats] een hoeveelheid softdrugs had gekocht, op 15 mei 2005 voornoemde woning zijn binnengetreden met een door de hulpofficier van justitie J. Schrauwen afgegeven machtiging. Na het binnentreden is verdachte terzake van overtreding van de Opiumwet aangehouden.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het hiervoor uiteengezette verweer gevoerd, dat thans wordt herhaald. Het hof heeft na sluiting van het onderzoek geoordeeld dat het onderzoek niet volledig is geweest en achtte het gewenst om bij aanvullend proces-verbaal nader te worden geïnformeerd omtrent het bestaan van een machtiging tot binnentreden en een verslag van binnentreden.
Bij aanvullend proces-verbaal van politie Midden en West Brabant, District Bergen op Zoom, d.d. 29 oktober 2006 (mutatienummer PL2023/05-127563), op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, is verklaard dat de machtiging tot binnentreden abusievelijk niet in het strafdossier is gevoegd, maar dat deze machtiging door hem, verbalisant, aan de verdachte en de hoofdbewoner van de woning is getoond. Voorts is door hem verklaard dat er een verslag van binnentreden is opgemaakt, dat aan de verdachte op 15 mei 2005 is uitgereikt. Als bijlage bij het aanvullend proces-verbaal is gehecht een niet ondertekende kopie van de opgemaakte en afgegeven machtiging alsmede een kopie van het verslag van binnentreden. Aan dat ondertekende verslag van binnentreden ontleent het hof dat er geen reden tot twijfel is aan de juistheid van het proces-verbaal, waarin is gerelateerd dat men met machtiging, en wel een ondertekende machtiging, is binnengetreden.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer."
2.3. Voor zover het middel de eis stelt dat de machtiging tot binnentreden als bedoeld in art. 2, eerste lid, Algemene wet op het binnentreden zich bij de stukken van het geding dient te bevinden, faalt het omdat die eis geen steun vindt in het recht (vgl. ten aanzien van art. 120 Sv (oud) HR 16 oktober 1990, LJN AD1248, NJ 1991, 442, rov. 7.7). Dat met een dergelijke machtiging is binnengetreden, kan immers ook langs andere weg worden vastgesteld. Het oordeel van het Hof dat het binnentreden in het onderhavige geval heeft plaatsgehad met een machtiging, is anders dan het middel betoogt, niet onbegrijpelijk. Daarbij kan in het midden blijven of het oordeel van het Hof dat die machtiging was ondertekend toereikend is gemotiveerd. Het enkele ontbreken van die handtekening levert niet een tot bewijsuitsluiting leidend vormverzuim op.
2.4. Het middel faalt.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde straffen en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 juni 2009.