ECLI:NL:HR:2009:BK5617
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- C.H.W.M. Sterk
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep bij afwezigheid van de verdachte
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte, die niet binnen de gestelde termijn van veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur met grieven heeft ingediend. Tevens heeft de verdachte niet mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven tijdens de terechtzitting in hoger beroep. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.M. Lintz. De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 december 2009 geoordeeld dat de opvatting dat het "mondeling opgeven van bezwaren" door een niet tot de verdediging gemachtigde raadsman kan geschieden, onjuist is. De Hoge Raad stelt vast dat de verdachte niet aanwezig was tijdens de terechtzitting in hoger beroep, en dat zijn raadsvrouwe niet door hem was gemachtigd om hem te verdedigen. Dit betekent dat de raadsman niet bevoegd was om mondeling bezwaren op te geven. De Hoge Raad concludeert dat het middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep van de verdachte wordt verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen, H.A.G. Splinter-van Kan, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven.