Conclusie
middelbehelst de klacht dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, het door de raadsman van de betrokkene ter terechtzitting in hoger beroep gedane aanhoudingsverzoek heeft afgewezen.
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak, die betrekking heeft op profijtontneming, is op 27 maart 2018 een aanhoudingsverzoek gedaan door de raadsman van de betrokkene, mr. Rommy, tijdens de zitting in hoger beroep. Het verzoek was gebaseerd op de vrees van de betrokkene om aangehouden te worden wegens openstaande boetes. De rechtbank had eerder een betalingsverplichting opgelegd ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft het aanhoudingsverzoek afgewezen, waarbij het heeft overwogen dat de betrokkene zelf hoger beroep had ingesteld, al meerdere keren niet was verschenen, en geen vaste woon- of verblijfplaats had. Het hof oordeelde dat er geen geldige reden van verhindering was en dat de belangen van een spoedige berechting zwaarder wogen dan het belang van de betrokkene bij een berechting in zijn aanwezigheid.
De conclusie van de Advocaat-Generaal, mr. F.W. Bleichrodt, was dat het hof niet onjuist had geoordeeld en dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet onbegrijpelijk was. De AG merkte op dat de raadsman geen redenen had aangevoerd voor de afwezigheid van de betrokkene en dat de betrokkene in eerdere zittingen ook niet was verschenen. De AG concludeerde dat het middel faalt en dat er geen gronden zijn voor vernietiging van de uitspraak. De zaak is van belang voor de beoordeling van aanhoudingsverzoeken in het strafprocesrecht, waarbij de belangen van de verdachte en de rechtspleging tegen elkaar moeten worden afgewogen.